Leve de perssteun!

Door Karl van den Broeck, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Jan Blommaert is een intellectueel en dat mag iedereen weten. In zijn nieuwste boek De crisis van de democratie actualiseert hij een aantal inzichten die hij eerder al met verve uitwerkte. Hij richt zijn pijlen meer dan ooit op de media. Die hebben van feiten, duiding en kritiek louter koopwaar gemaakt. 'De nood is hoog, de redding niet meteen nabij', verzucht hij. Karl van den Broeck, hoofdredacteur van Knack, las het boek en doet een constructief voorstel.

Ik heb altijd al een boontje gehad voor Jan Blommaert, ook al ken ik de man niet. Toen ik begin jaren negentig begon te werken bij De Morgen stond hij volop in de belangstelling met zijn boek Het Belgische migrantendebat (1992), waarin hij brandhout maakte van het 'integratiebeleid' van Paula D'Hondt. Die vond dat het toekennen van gelijke rechten aan migranten afhankelijk was van hun integratiewil. Nu lijkt dat een evidentie, maar in die tijd klonk het erg paternalistisch. Verhalen van migranten die moesten bewijzen dat ze bloemkool met witte saus konden maken vooraleer ze Belg konden worden, waren schering en inslag. Blommaert pleitte ervoor om migranten na een bepaalde periode automatisch Belg te maken. Dan zouden ze niet alleen stemrecht hebben, maar ook alle andere burgerrechten. Omdat Paula D'Hondt bij haar standpunt bleef, voerde Blommaert de druk op. Hij zal het wellicht niet graag horen, maar toch zal hij voor velen de geschiedenis ingaan als uitvinder van een dodelijke oneliner: 'Paula D'Hondt zegt precies hetzelfde als Filip Dewinter.' De intellectueel ontpopte zich eventjes tot straatvechter.

In 2001 publiceerde Blommaert Ik stel vast. Politiek taalgebruik, politieke vernieuwing en verrechtsing. Daarin rekende hij af met de burgermanifesten van Guy Verhofstadt. Hij toonde glashelder aan dat het discours met als ankerpunten begrippen als 'de burger', 'uit de staat stappen' en 'het einde van de geschiedenis' regelrecht de deur openzette voor de geniale manipulator Filip Dewinter. Voorts trok hij in dat boek van leer tegen wat hij de 'clintonificatie' van de politiek noemde (politici die de aandacht op hun privéleven vestigen om niet over politiek te moeten praten).

Zijn volgende boek Populisme (2004), dat hij samen met Eric Corijn, Marc Holthof en Dieter Lesage schreef, bracht hem regelrecht in conflict met twee coryfeeën van de Vlaamse linkse intelligentsia: Yves Desmet en Walter Pauli. Blommaert leverde ongezouten en zeer ongenuanceerde kritiek op de reportagestijl van een eminente collega als Filip Rogiers. Ook verweet hij Yves Desmet dat hij aan antipolitiek deed omdat hij voortdurend hamerde op de wereldvreemdheid van de politici die zich niet bezighielden met de problemen van 'de mensen'. Vooral het legendarische'kutmarokkaantjes-essay' van Desmet werd op de korrel genomen. De Morgen werd samen met Steve Stevaert en het Vlaams Blok op een hoop gegooid als een gevaar voor de democratie. In een vlammend (en al even ongenuanceerd) opiniestuk verkocht Walter Pauli Blommaert een optater. 'Populisme levert het bewijs dat zelfverklaarde linksen niet immuun zijn voor een rechts-elitair discours. Bref: Populisme is rommel.'

Ik heb deze ruzie van nabij, maar van aan de zijlijn, gevolgd. Ik was toen chef cultuur van De Morgen en een ervaringsdeskundige wanneer het ging over scheldwoorden als 'populist' want die kreeg ik voortdurend naar mijn hoofd geslingerd vanuit de kunstensector. Waarom is me nog steeds niet duidelijk. Omdat ik de recensies in het blad had verdrievoudigd, maar ze wel had voorzien van een sterrenquotering (zoals in alle gerenommeerde bladen van klassieke muziek, jazz en film)? Omdat ik niet alleen artikels liet schrijven over het gesubsidieerde theater maar ook over amateurtoneel? Omdat ik het fenomeen Britney Spears even intrigerend vond als het Wagner-familiedrama in Bayreuth? Omdat ik openlijk vragen stelde over de rol van de overheid in het kunstenlandschap?

Geert Clarysse

Ouderwets links

De kern van Blommaerts stelling is ouderwets links. En dat heeft het voordeel van de duidelijkheid. Hij betoogt dat zowel de media als de politiek gevangen zitten in een mercantiele logica. Nieuws, duiding, meningen zijn koopwaar geworden. Net zoals 'ideetjes', 'programmapunten' én politici koopwaar zijn op de electorale markt. Door de uitschakeling (of verzwakking) van het middenveld kan de politiek zich alleen nog richten op de individuele burger. Die is lang niet zo geëmancipeerd als verlichte liberalen à la Verhofstadt en voluntaristische socialisten à la Walter Pauli wel zouden hopen en wordt een gemakkelijke prooi voor manipulatoren allerhande. Het maatschappelijke debat beperkt zich tot een paar opiniestukken in kranten, tot wat oneliners in praatshows en een quote van een paar seconden op het nieuws. Blommaert ergert zich blauw aan de inflatie van meningen en aan het vox-populisme waartegen hij in eerdere boeken al driftig fulmineerde. Hij bestrijdt de idee-fixe dat alle meningen even veel waard zouden zijn. Hij is niet te beroerd om te poneren dat de meningen van intellectuelen zwaarder wegen dan die van de man in de straat. Waarom? Omdat intellectuelen van het kritisch onderzoek, van het afwegen van pro en contra en van het helder formuleren van stellingen hun beroep hebben gemaakt.
Dat Theo Van Gogh de heraut van de vrije meningsuiting werd, is volgens hem tekenend. Vooral omdat weinig van zijn heiligverklaarders gezien hebben dat de moord 'gewroken' werd door… beperkingen op de vrije meningsuiting (van moslims) op te leggen.
In de politiek vertaalt de hang naar vermarkting en popularisering zich in een dramatisch verlies aan kwaliteit. Politici kennen hun dossiers niet. Worden (zoals Freya Van den Bossche) voor de leeuwen geworpen. Dossiervreters raken niet herverkozen omdat ze niet populair zijn. Walter Pauli verweet Blommaert destijds dat hij heimwee had naar vroeger en blijkbaar niet kon verkroppen dat individuele kiezers voortaan zonder hulp van de zuilen een beslissing nemen in het kieshokje. Vandaar zijn sneer dat Blommaert een conservatieve intellectueel en een antidemocraat was. Kort door de bocht, maar daar dient een polemiek voor. Bijna had Pauli geschreven dat Blommaert eigenlijk hetzelfde zegt als wat Filip Dewinter denkt.

Uit de media stappen

Blommaert is vooral boos omdat intellectuelen geen plaats meer krijgen in de massamedia. Ze worden als rariteiten beschouwd en mogen hoogstens opdraven in een stereotiepe rol (Rik Torfs in De slimste mens ter wereld en Marc Reynebeau in Reynebeau&Rotten) of in een geforceerde context (de pro/contra-format van Nachtwacht van Jan Leyers). Tenzij ze ermee instemmen over hun privéleven te komen praten in De Laatste Show. In het beste geval krijgt een intellectueel een column, maar daar is de ruimte te beperkt om een gecompliceerde gedachtegang te ontwikkelen.
In een essay op Indymedia (!) pleitte Blommaert (in navolging van Pierre Bourdieu) ervoor dat intellectuelen niet meer in de massamedia zouden optreden, uit de media zouden stappen. 'Om te spreken moet de intellectueel een beroep doen op meer 'archaïsche' genres zoals het boek, het essay, de lezing. De nood is hoog, de redding is niet meteen nabij', schrijft hij ook in zijn nieuwste boek.
Marc Reynebeau voelde zich blijkbaar aangesproken door de kritiek van Blommaert. In zijn column (!) in De Standaard noemt hij de diagnose die hij in De crisis van de democratie van de politiek maakt belangrijk. 'Blommaert heeft gelijk als hij stelt dat ook politieke partijen, op Vlaams Belang na, verzaken aan hun educatieve rol en geen leiderschap meer ambiëren. Het is geen onnozel thema dat Jan Blommaert aankaart. Het nog altijd lopende formatieberaad geeft daarvan al tal van indicaties.'
In zijn kritiek op de media slaat Blommaert volgens Reynebeau de bal echter helemaal mis. Hij schrijft: 'Zo suggereert Blommaert dat het vroeger wel degelijk beter was, dat in de massamedia veel meer ruimte bestond voor het intellectuele debat. In interviews verwees hij naar tv-programma's als Ten huize van en Confrontatie. Dat had hij misschien beter niet gedaan.' Reynebeau heeft geen heimwee naar de tijd dat de media nog in een ideologisch keurslijf zaten. Op de BRT was alles netjes verkaveld en kregen alle partijen zendtijd en aandacht naargelang hun electorale gewicht. De kranten waren eigendom van de zuilen. Vooruit en Volksgazet waren rood, Het Laatste Nieuws en De Nieuwe Gazet waren liberaal en alle andere kranten waren katholiek. Hoofdredacteurs zetelden in partijbureaus en/of werkten voor het parlement. Reynebeau: 'Elke redactie heeft zich moeten bevrijden van de ideologische bevoogding. En, al zeggen we het zelf, de meeste media zijn daar kwalitatief zichtbaar veel beter van geworden. Zelfs de vermaledijde kijk- of leescijfers, voor zover ze al bestonden, speelden daarin een rol. Ja, vandaag neemt de commerciële druk toe, maar die houdt redacties ook alert en verhoogt de nieuwsgierigheid voor wat leeft bij het publiek. En het is vooral dankzij de steun van hun publiek, dat de politieke voogdij beu was, dat de redacties zich konden emanciperen in kwaliteit en onafhankelijkheid.'

Vroeger was het (niet) beter

En wat als Reynebeau en Blommaert nu eens allebei ongelijk hebben? Laat me beginnen met Reynebeau. Het is niet omdat de pers vroeger verzuild was dat er geen intellectueel debat was in Vlaanderen. Die verzuiling bood zelfs het voordeel van de duidelijkheid. Ze bood nestwarmte aan gelijkgestemden en maakte het voor het publiek gemakkelijk om kennis te nemen van stellingen en opinies aan alle kanten van het politieke spectrum. Wie wilde weten wat de katholieken dachten over abortus, moest gewoon De Standaard lezen. Wie wilde weten wat de liberalen dachten over de kernraketten, las Het Laatste Nieuws. Het intellectuele debat in Vlaanderen was in de periode tot 1989 (start van VTM, begin van de ontzuiling van de Vlaamse printmedia) minstens even levendig (of dood) als vandaag. Het was alleen minder chaotisch en strenger gestructureerd. Er waren evenveel pientere intellectuelen (Reynebeau in Knack heeft in zijn eentje de cultuurjournalistiek geëmancipeerd) als slippendragers en napraters. Maar geef toe: is elk opiniestuk in De Standaard, De Morgen of op de Vrije Tribune-blog van Knack even helder, doordacht en to the point? Niet dus. En is de opmerking dat de commerciële druk de redacties alert houdt écht meer dan een promopraatje?
Slechts twee kranten boeren goed in Vlaanderen: De Standaard en Het Laatste Nieuws. Alle andere stagneren of kalven elk trimester verder af. Al dat luisteren naar het publiek heeft blijkbaar geen gunstig effect gehad op de krantenverkoop.

Het is niet omdat de kranten vroeger geen bijlagen (behalve boekenbijlagen) telden en nu in het weekeinde niet meer in uw brievenbus kunnen, dat er nu meer plaats is voor intellectueel debat. Vooral lifestyle, human interest, en achtergrond bij het nieuws hebben aan plaats gewonnen. Maar dat is nog iets anders dan artikels die het intellectuele en politieke debat kleuren in de vorm van onafhankelijke onderzoeksjournalistiek, essay, (kunst)kritiek of polemiek. Een groot verschil met vroeger is de nefaste tweedeling in 'kwaliteitspers' en 'populaire pers'. Die termen zijn misleidend aangezien de populairste krant van het land (Het Laatste Nieuws) ook meteen de beste is (in zijn genre). En dat terwijl sommige zelfverklaarde kwaliteitskranten erg veel steken laten vallen.
Vroeger richtten kranten zich op een breed publiek. Ze waren allemaal gazetten. Enkel De Standaard en De Nieuwe Gids waren vergelijkbaar met de kwaliteitskranten van nu. Toch hadden werkmansgazetten als Vooruit en De Volksgazet een volwaardige culturele rubriek die door de beste pennen van die tijd werd gevuld. Hetzelfde gold voor Gazet van Antwerpen of Het Laatste Nieuws.
De positie van de kunstkritiek is op dat vlak trouwens exemplarisch. De cultuursector zou er goed aan doen die media die nog wel recensies publiceren te koesteren in plaats van te verketteren. Ze zouden beter hun pijlen richten op die media die geen cultuurredactie meer hebben (maar alleen nog een entertainmentredactie) en die geen recensies meer publiceren. Zo was er vroeger voor een première in de KNS aandacht in álle kranten. Een nieuw boek van een Vlaamse auteur werd overal besproken, ook in Het Volk of Het Belang van Limburg. Zelfs in De Werker (Piet van Aken). Nu is er in de populaire kranten alleen nog aandacht voor kunst en cultuur als er een buitenartistieke reden is: een schandaal, een bekende kop in de cast, een inkijk in het privéleven van de auteur. Dezelfde opmerking gaat op voor de weekbladen.
De drie kwaliteitskranten in Vlaanderen hebben nu wel (min of meer) aandacht voor debat, kritiek, duiding en opinie. Maar dat kan snel veranderen. Walter Pauli schreef in 2004 in zijn beruchte opiniestuk tegen Blommaert dat bijdragen van intellectuelen welkom waren in De Morgen als ze 'zinvol', 'begrijpbaar' en 'verstandig' zijn. Dat was op dat moment een leugentje. In 2004 had De Morgen niet eens een opiniepagina. Die werd pas in 2005 opnieuw ingevoerd na een grondige restyling van De Standaard die zijn opinierubriek fors had uitgebreid. Daarvoor was al hetzelfde gebeurd met cultuurberichtgeving. Toen De Morgen in 2001 begon met 'Bis' (8 pagina's cultuur per dag) antwoordde De Standaard prompt met 'Cultuur&Media'. Toen De Morgen de cultuurberichtgeving in 2005 weer inkromp, volgde De Standaard al snel. De oorlog tussen de kwaliteitskranten wordt uitgevochten op de opinie- en cultuurpagina's. Vrije tribunes en recensies als koopwaar, niet als redactionele keuze.
Sta me toe dat ik het een keertje niet heb over de VRT. Daar is het intellectuele debat zo dood als een pier. De discussie over zin en onzin van een boekenprogramma is symptomatisch voor een diepgeworteld anti-intellectualisme. Dat spruit voort uit een dominante commerciële logica waaraan de VRT zich onderworpen heeft. Een openbare omroep die kijkcijfers belangrijker acht dan zijn decretale missie… Het is een pure schande.
Maar zolang het Vlaamse parlement niet op zijn strepen staat en de VRT dwingt om opnieuw zijn rol als belangrijkste cultuurinstelling van het land waar te maken, blijft het hopen op een paar uitschieters van gedreven en verlichte tv-makers. Laat ons hopen dat Jos Van den Bergh en Reinhilde Weyns (al dan niet met steun van deBuren) hun boekenprogramma ooit zullen kunnen realiseren. Laat ons hopen dat Lux XL ooit uitgroeit tot een volwaardig, volwassen cultuurprogramma dat niet bang is om 'high brow' of 'intellectualistisch' over te komen en toch de kijkers aan de buis kluistert. En laat ons bidden dat de boze wolven in het VRT-bos zich niet vermommen als oude zielige vrouwtjes en de dappere Ruth Joos oppeuzelen met huid en haar. Want dan is Radio 1 helemaal een braakland.

Kortom, Reynebeau lijkt in zijn reactie op Blommaert blind voor de grote gebreken waaraan de pers vandaag lijdt. Blommaerts defaitisme lijkt dan weer op een capitulatie en zijn heimwee naar vroeger is naïef nostalgisch. Het zou intellectuelen als hem sieren als hij zou proberen oplossingen aan te dragen voor de huidige impasse in plaats van gemeenplaatsen aan de man te brengen, de handen in de lucht te steken en in staking te gaan. Natuurlijk is het fijn dat Blommaert lezingen geeft, boeken publiceert en in vakbladen schrijft. Dat hij weigert om nog op radio en tv of in de kranten te verschijnen is dan weer kinderachtig en hautain.

Leve de perssteun

Wat moet er dan gebeuren? De oplossingen liggen eigenlijk voor de hand en inspiratie ervoor vinden we in het verleden.
Tot diep in de jaren negentig van de vorige eeuw bestond er in Vlaanderen zoiets als perssteun. Jaarlijks pompte de overheid (eerst de nationale of federale overheid en nadien de gewesten of gemeenschappen) vele tientallen miljoenen franken in de pers. Dat geld diende — het cultuurpact indachtig — om het pluralisme te waarborgen. Vooral de socialistische pers profiteerde hiervan, maar wanneer andere titels in nood waren sprong de overheid steevast bij.
Toen alle kranten uiteindelijk eigendom waren geworden van grote uitgeversgroepen was perssteun niet meer zo evident. Die zou dan immers gewoon in de zakken van de aandeelhouders verdwijnen.
Onder impuls van Norbert De Batselier (SP) en Eric Van Rompuy (CVP) werd een veel eenvoudiger systeem uitgewerkt. Voortaan pompt de overheid geld in de pers in de vorm van advertenties of via acties als Kranten in de Klas. In sommige periodes geeft de overheid zelfs meer uit aan reclame dan de privé. In 2006 spendeerden alle overheden bijvoorbeeld zevenentachtig miljoen euro aan reclame in de media. Ook overheidsbedrijven als Belgacom of de VRT zijn grote adverteerders. Het gaat hierbij niet eens over advertenties in verkiezingstijd, maar over gewone advertenties van de overheid die moeten dienen om bepaalde beslissingen bekend te maken, sensibiliseringscampagnes te voeren of (in het geval van Belgacom of VRT) producten en programma's te promoten.
Dat geld wordt zomaar aan de media gegeven. No questions asked. Er staat geen enkele verplichting van de uitgevers tegenover. Vroeger waren kranten verplicht om hun ideologische lijn te bewaren (De Morgen zou zijn overheidssteun verloren hebben als het plots een liberale krant zou zijn geworden), nu krijgt iedereen evenveel advertenties. Er moeten toch mogelijkheden zijn om met dat enorme bedrag min of meer sturend op te treden. Het is uiteraard uitgesloten dat er nog inhoudelijke of ideologische voorwaarden worden gekoppeld aan het verlenen van perssteun. Er zijn echter een hele reeks varianten mogelijk. Waarom moeten kranten overheidssteun krijgen als ze geen statuut hebben dat de onafhankelijkheid van de redactie waarborgt of als ze zich niet houden aan de collectieve arbeidsovereenkomsten voor vaste redacteurs en freelancers? (Er zijn trouwens al jaren geen sectoriële cao's meer in de pers). Dat is geen perssteun, maar pure aandeelhouderssteun.
De overheid zou nog maatregelen kunnen nemen: het kunstenaarsstatuut openstellen voor journalisten, bijvoorbeeld. Ook zij verrichten arbeid die valt onder het copyright en ook zij kunnen maar moeilijk als werknemer aan de bak komen. De loonlastenverlaging die vervat zit in het kunstenaarsstatuut zou een goed lokmiddel zijn om de krantendirecties te overtuigen hun freelancers een deugdelijke sociale bescherming te geven in plaats van hen te dwingen te werken als (nep)zelfstandige.
En de mogelijkheden zijn nog niet uitgeput. In Oud-Turnhout verrichte een groene schepen destijds een klein wonder met een zeer simpele maatregel. Veel lokale blaadjes in de Kempen waren verworden tot louter advertentiebladen zonder redactionele artikels. De schepen voerde een reglement in dat 'gratis pers' vrijstelde van ecotaks als ze opnieuw een vast percentage aan redactionele artikels voorzagen. Ze ging zelfs een stap verder: de krantjes moesten aandacht besteden aan de beslissingen van de lokale gemeenteraad. Fiscale vrijstellingen zijn een sterk sturend mechanisme in de vrije markt.
En waarom kunnen redacties geen extra subsidie krijgen (van het Vlaams Fonds voor de Letteren of via het Kunstendecreet of de administratie Jeugd) om een extra cultuur- of jongerenpagina of boekenbijlage te maken? Momenteel financiert de overheid immers ook een jeugdjournaal op VTM. Zolang de redactionele onafhankelijkheid gegarandeerd blijft, is er niks mis met dit soort overheidssteun. Het zou de weerbaarheid van redacties tegenover hun broodheren alvast fors vergroten.

Toen ik dit voorstel ooit tijdens een Morgen Beter-uitzending op Canvas lanceerde, werd ik weggehoond door Yves Desmet en VTM-hoofdredacteur Eric Goens. Zij wilden onder geen enkele voorwaarde afhankelijk zijn van overheidssubsidies, klonk het stoer. Een wat vreemde redenering, aangezien de reclamebestedingen van de overheid ook rechtstreekse subsidies zijn. De overheid pompt zo (naast de dotatie aan de VRT) elk jaar vijfendertig miljoen in de Vlaamse tv- en radiozenders. Dat is tien miljoen meer dan het reclamegeld dat van de overheid naar kranten en weekbladen gaat (de onrechtstreekse subsidiëring van Corelia door de participatie in Woestijnvis niet meegeteld).
En nog zo'n paradox. Blijkbaar mogen redacties geen subsidies aanvaarden, maar ze mogen wel bijna uitsluitend gebruik maken van Belga-berichten om hun nieuwssites te vullen. Weinig lezers weten dat zonder overheidssteun Belga (de grootste nieuwsverschaffer van het land) nooit zou kunnen overleven.
Het moet mogelijk zijn om de overheid een bijsturende rol te laten spelen in de media zonder dat de redactionele onafhankelijkheid in het gedrang komt. In plaats van mee te heulen met de wolven (zoals ook Karel De Gucht in zijn boek Pluche) zouden intellectuelen en politici zich beter eens buigen over een efficiënte, doelgerichte en transparante mediapolitiek.

Fun & games

Ten slotte moeten de Vlaamse persboeren zich stilaan afvragen waarom mensen kranten of weekbladen lezen. Wellicht om geïnformeerd te worden. Om inzicht te krijgen in wat er in de wereld, het land, de stad, de wijk, de straat gebeurt zodat ze het belangrijke van het futiele kunnen scheiden en zich kunnen vormen tot volwaardige burgers. Dat ze in een krant ook wat fun & games willen vinden, klopt ongetwijfeld, maar is van ondergeschikt belang. De media zijn in de ban van een ijzeren wet: ernst zou niet verkopen. Intellectueel debat zou de lezer afschrikken. Wie heeft die onzin ooit tot waarheid verheven? Worden er dan nu zoveel meer kranten en tijdschriften verkocht en kijken er nu meer mensen naar de televisie sinds deze wet van kracht werd op alle redacties?
Er is een gemakkelijke remedie tegen de verkleutering van de massamedia. Er niet aan toegeven.
En als de overheid dan nog een klein handje zou willen toesteken, schrijft Jan Blommaert de volgende keer misschien een wat optimistischer boek. Het weze hem en zijn lezers gegund.

Jan Blommaert, De crisis van de democratie. Commentaren op actuele politiek, Antwerpen: Epo, 2007.