Lak durven hebben

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Zo'n theaterervaring als die in Théâtre National tijdens BRXLBRAVO maak je maar één keer om de vijf jaar mee: je komt eruit buiten als na een topconcert, ondersteboven en in de wolken. Want Meine Schneekönigin van Frank Castorf is heel ander theater dan wat wij kennen. Met exuberant spel en carnavaleske foutigheden schopt hij amok tegen elke gangbare norm, op alle fronten.

Zo maakte Castorf (geboren in 1951) zijn naam: omdat hij telkens met het adjectief 'omstreden' geassocieerd werd. Toen hij na een opleiding bij de Oost-Duitse Spoorwegen liever theaterwetenschappen ging studeren aan de Humboldt Universiteit in Berlijn, en begin jaren 1980 de regie mocht doen bij de stadstheaters van Brandenburg en in Anklam (tegen de Poolse grens), hebben die maar kort genot van hem gehad. Na een tuchtzaak over zijn enscenering van Ibsens Poppenhuis zwierden ze Castorf in 1985 alweer de straatkeien op. Gelukkig was een woelwater precies wat de Volksbühne Am Rosa-Luxemburg-Platz na de Val van de Muur nodig had om recht te blijven doen aan zijn ontstaan in 1914: vanuit het volk zelf. Het eerste theater van voormalig Oost-Duitsland koos Castorf in 1992 als intendant, en liet zich aan de hand van zijn multimediale romanbewerkingen (vooral Dostojevski) en zijn neus voor lagere massacultuur (Trainspotting in 1997, Kokain in 2004) de kapitalistische eenentwintigste eeuw binnenleiden. Op de webstek van de Volksbühne vind je nog steeds het marxistische koppel Theorie-Praxis, maar op scène wordt even graag geput uit het oeuvre van bijvoorbeeld Britney Spears.

Meine Schneekönigin werd er geproduceerd in 2005, en is de eerste Castorf-productie zonder video sinds lang. Het is ook de allereerste keer dat Castorf zich heeft laten inspireren door oude fabels. De titel verwijst naar het bekende sprookje van Hans Christian Andersen waarin de hechte vriendschap tussen Kay en Gerda plots een knauw krijgt als Kay in hart en oog getroffen wordt door een spiegelsplinter van de Sneeuwkoningin, die hem in de ban slaat. Gerda waagt een hele odyssee langs roversbendes en sprekende kraaien om hem uit haar klauwen te bevrijden, maar daar heeft Castorf de rol van Andersen al lang gelost. Eventjes kan je Kay en Gerda thuisbrengen in de openingsdialoog tussen de lang uitgezakte, sigaretten rokende acteurs Alexander Scheer en Birgit Minichmayr. Maar dan ontploft een drie uur durende revue van losse scènes: een discussie over het Zwitserse kanton Wallis, over Denen versus Noren, één acteur in een immens slakkenkostuum, een andere wiens achterwerk gestreken wordt, figuren die door de sofa zakken en helemaal in dat gat verdwijnen, een tuimeling van een vechtpartij, en vooral lange redes auf Deutsch. Het is lawaai waar je veelal geen hol van begrijpt, en waar je toch met open mond naar blijft kijken. Waarom? Het verschilt.

VEERKRACHT OP SPEED

Alleen al het decor van Meine Schneekönigin fascineert omdat je het in onze contreien zo weinig ziet, of het moet bij Jan Versweyveld en Ivo Van Hove zijn. Bert Neumann (ook de ontwerper van de huisstijl van NTGent) bouwde voor Castorf een van A tot Z uitgewerkt Oost-Duits appartement, waarin elke ontsnappingsweg geblokkeerd lijkt. Er geldt zo'n lelijkheid dat het spannend wordt: houten lambriseringen, foute platte sofa's, een staande lamp met duffe kap. 'Ostalgie', heet dat in Duitsland: een halfironische nostalgie naar het communisme van weleer. Het trashgehalte van dit decor is hoog, de niveauverschillen zijn dynamisch. Naast wat aflopende treden naar een kaal wc'tje, klimt een zware, donkerhouten trap tot een hoog deurtje als van een peperkoekenhuis. Telkens wanneer dat openzwaait, gieren dikke sneeuwvlokken op en over de scène, tot in de eerste rijen van het chique publiek dat in Théâtre National burger aan huis is. Ik zie Castorf al in zijn vuistje lachen om hoe die abonnés vergeefs dekking zoeken. Hij maalt er niet om, daar getuigt zijn hele productie van.

Naast het decor strookt vooral het acteerspel in Meine Schneekönigin maar weinig met de ongeschreven wetten die hier in Vlaanderen gelden. Dat laat zich het mooist merken tijdens de opening bij het spiegelmoment dat nog naar Andersen verwijst. Scheer veert op, grijpt naar zijn oog, en begint met armen en benen rond te slaan als een elastische springveer. Even plots stopt hij, topt bedaard zijn sigaret af in de asbak, en gaat dan weer hectisch door met wieken. Op en top Castorf: spelen is echt spélen. De acteurs spelen met hun rol, in plaats van een rol te spelen. Inleving is het laatste woord dat zijn acteurs in hun vocabulaire hebben staan. Ze KEFFEN hun tekst veeleer dan hem te vertolken. En wat ze met hun lijf van die replieken maken, hun buitentekstuele verbeelding, is echt onwaarschijnlijk . Sommige scènes zijn zo buitensporig dat je geen grens meer ziet tussen improviseren en gerepeteerde chaos. Pas helemaal aan het eind realiseer je je hoeveel vrijheid deze straffe spelers zich eigenlijk gunnen. Monument Volker Spengler moet zijn slotmonoloog houden, maar hoort één onverlaat in het publiek al voortijdig opstappen. Hij pikt erop in, en blijft daar als een stand-upper in doorgaan tot hij de hele zaal op zijn hand heeft. Lachsalvo na lachsalvo katapulteert hij commentaar over decor en voorstelling terug. En zijn epiloog? 'Veel te lang, bedankt!' De toeschouwer trapt het af, klaar.

Wat daar dan zo uitzonderlijk aan is? Castorf denkt niet in termen van betekenisoverdracht, van iets wat hij wil vertellen, maar enkel in ladingen van energie. Het golft van de scène de zaal in. Neem die acteur die zich tegen het slot verhangt, en aan zijn koord gaat rondzwieren met zoveel hallucinante fysiek dat hij heel de boel afbreekt. Het is de kwaliteit van de auteur die ontroert, die explosieve vitaliteit die continu opgehouden wordt. En het is ook precies die drive die je op Vlaamse podia zelden ziet, omdat wij meesters geworden zijn in minimalisme: sober scenografietje met een knipoog naast je rol. Ook al valt daar veel voor te zeggen, het heeft vaak zijn eigen taboe gecreëerd. Behalve een paar notoire uitzonderingen als Abattoir Fermé of Olympique Dramatique (en vroeger de Blauwe Maandag Compagnie, bijvoorbeeld in Wilde Lea), durven de Vlaamse theatergezelschappen nog zelden explosief of exuberant zijn, van de pot gerukt of vettig overtrokken. 'Dat gaan we toch niet doen, zeker?' Alles wordt bij voorbaat 'toe-gedacht', voorzichtig beredeneerd: focus op de tekst, en het zo goed mogelijk proberen overdragen ervan. Sssssjt, stilte in de zaal!

WELGEMEENDE FUCK YOU

Het diepere verschil van Meine Schneekönigin met die normativiteit van voorzichtigheid is dat Castorf alles in het geweer brengt wat in theater eigenlijk niet mag. De ene minuut komt een acteur op als coole man in black, om tijdens de volgende te transformeren tot een janet. De oude Herbert Fritsch wordt in een wit feekostuum met vleugeltjes geperst, om des te serieuzer met zijn stembanden te 'bassen'. Hier kán dat soort carnavaleske gender-omkeringen, waar men in ons theater geheid over goedkope overdrijving en inconsistentie zou spreken. Castorf toont wat er mogelijk is voorbij die censuur, van levende geiten tot clichés van kostuums. Dat lijkt alleen maar vrijblijvend. Want wat Meine Schneekönigin doet, eens je door hebt dat het eigenlijk om een deconstructie van sprookjes gaat (ergens meen je ook even Andersens Nieuwe kleren van de keizer te herkennen), is concretiseren wat in fabeltjes net altijd als feeëriek wordt beschouwd. Elke fantasie wordt echt, en alles wat door de adaptaties van Disney romantisch en afgerond raakte, wordt uiteengerukt en kapotgemaakt. Daar ligt de essentie van mijn fascinatie: Castorf goochelt niet alleen met sjablonen, hij 'keert die clichés ook om als pannenkoeken', zoals Herr Seele ooit de taak van alle artiesten aanduidde.

En zo extreem gaat deze Oost-Duitse gek daarin door, dat het een diepere rebellie wordt tegen elke burgerlijke esthetisering, elke terreur van de goede smaak. Dat is nog het grootste contrast met ons theater. Bij Castorf spreekt (dat merk je ook aan een lange discussie over de revolutionaire mogelijkheden van het volk) een doorvoede esprit van 'wij gaan niet akkoord'. Meine Schneekönigin is veeleer tegencultuur dan cultuur. Want ook al blijkt de toedracht achter de voorstelling eigenlijk ongelooflijk burgerlijk — het respect voor de grote mythe Andersen die in 2005 precies tweehonderd jaar oud was — toch zie je op scène juist de grootst mogelijke oneerbiedigheid tegenover dat monument. Het wordt tegelijk één 'welgemeende fuck you' naar de zaal. Zo lang worden sommige redes gerekt dat je spontaan op je horloge kijkt. Maar net die verveling is zo leerrijk: dat een regisseur niet toegeeft aan de neiging om de dingen voortdurend te willen verkopen aan zijn publiek. We zijn klanten van onderhouding geworden, en daar gaat Castorf vierkant tegen in. Met slaan en pleasen, met vuiligheid en kitsch, met totale contradicties.

Die tegenstellingen passen nog steeds in een traditie die begint bij Bertolt Brecht. Hoewel Castorf Andersens sprookjes gebruikt als een soort regressieve toestand waarin zijn acteurs terugkeren naar een puberaal soort naïeve, onnadenkende energie, stappen ze er toch voortdurend uit. Castorf werkt met hen ook vanuit elementaire contrasten. 'Nein, als hij uitfreakt, moet jij stil blijven, das ist so klar!', zag ik hem ooit in een documentaire op Arte tegen zijn acteurs op repetitie schreeuwen. Een vreselijk autoritaire vent moet het zijn, maar daar zit waarschijnlijk net zijn kracht. Zelfs zijn puur ambachtelijke zoektocht naar antitheses staat in verband tot onze uniforme global village vol McDonalds en H&M. Het gaat om het wakker houden van het kritische vermogen. Alles wat hij deconstrueert, wordt in kleine autonome scènetjes naast elkaar geschikt, volgens het aloude brechtiaanse principe van 'parataxis': een politiek-ideologische weerstand tegen ons gangbare denken in hiërarchieën. Als er bij Castorf al sprake is van een rangorde in macht, dan wordt ze van onderuit bekeken, en niet vanuit de gerespecteerde, burgerlijke normering. Ligt dat nog steeds aan dat andere, communistische systeem waar Castorf in opgroeide, en ook wel tegen gestreden zal hebben? Rust noch orde is het doel, maar amok, anarchie, troep. Echt op adem kom je zelden.

Precies daarin vind ik Meine Schneekönigin zo inspirerend voor Vlaanderen, waar we soms te weinig in termen van vrijheden denken, in termen van avontuur. 'Ervoor gaan' is bijna een vies begrip geworden, een aanpak die zou getuigen van te weinig artistiek keuzevermogen. Professioneel sjezen we dus over de gladde macadam, in plaats van aan te vallen vanuit de sloten en de struiken. Castorf daarentegen spreidt een baldadigheid tentoon die lak heeft aan wat anderen denken, en toch geen masturbatietheater wordt. Met zijn grootse middelen, heerlijk ambachtelijk ensemblespel en vooral die bijzondere zin voor overdrijving en inconsequenties, doet hij zoveel meer dan goedkoop treiteren. Hij appelleert. Het gaat als kijker niet meer om kijken, beleven, ondergaan, maar om 'mee-maken'. Castorf dwingt je om je blik bij te sturen, nodigt je uit om je zelf anders te gedragen. Weg met tekst en uitleg, leve de verbeelding!

(i.s.m. Wouter Hillaert)