Kunstenbeleid gaat niet over verfondsing

Door Bart Caron, op Fri May 04 2012 06:31:12 GMT+0000

Bij de discussie over verfondsing worden een aantal zaken niet aangehaald, die nochtans de achillespees van de discussie uitmaken. Meer zelfs, het komt er eigenlijk niet op aan een antwoord te geven op de vraag of een verfondsing een verbetering zou zijn ten opzichte van de huidige situatie, maar wel of de mechanismen van beoordeling en subsidiëring deugdelijk zijn.

Waarom wordt er vandaag plots gediscussieerd over verfondsing? Is dat alleen het gevolg van een uitspraak van minister Joke Schauvliege? En waarom zou haar uitspraak deze discussie nu opeens zo sterk aanzwengelen? Is het omdat verfondsing, oneerbiedig gesteld, met een minister als Joke Schauvliege een zegen kan zijn? Voor een minister die niet echt een koers uitzet en weinig perspectieven projecteert, is elke verandering alras een verbetering. Of is dit plotse debat ook het gevolg van twijfels over de kwaliteit van (sommige) adviezen in het kader van de lopende ronde van het Kunstendecreet? Ik denk dat een en ander elkaar versterkt.

Een veiliger budget?

De diepste cut van de kunsten heeft de huidige Vlaamse regering bij de fondsen gemaakt

Verfondsing of niet, we mogen niet vergeten dat de minister van Cultuur, en bij uitbreiding de Vlaamse regering, moeten zorgen voor de nodige middelen voor kunst en cultuur. Daar is de voorbije jaren geen bof op geweest. In dit kader moeten we ons afvragen of de verschuiving van beslissingen van een minister naar fondsen een verbetering zou betekenen. De toetsing met de bestaande fondsen – het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) en het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) – toont dat ze de voorbije twee jaar stevig inleverden. In 2010 en 2011 leverde het VAF 1,7 miljoen euro in, een daling van het budget met zowat 10 procent. Dat is een pak meer dan de niet verfondste kunstendisciplines. Dezelfde besparing tekenen we op bij het VFL, dat in 2012 een dotatie overhoudt van ongeveer 3,7 miljoen euro. In ieder geval blijkt een fonds financieel geen grotere garantie te bieden op continuïteit in de budgetten en zeker niet op een mildere behandeling in tijden van begrotingsperikelen. De diepste cut van de kunsten heeft de huidige Vlaamse regering bij de fondsen gemaakt. Veel mediatieke weerklank heeft die besparing ook niet gekregen. De filmkijker en de lezer voelen het nog niet. Het is nog niet echt zichtbaar in het aanbod van film en literatuur. Dat komt pas de volgende jaren. Hoe dan ook, om budgettaire redenen moet je dus niet verfondsen.

Betere beoordeling?

Het nevralgieke punt bij het toekennen van kunstensubsidies is de 'beoordeling'. De overheid (of een fonds) kennen slechts subsidies toe aan organisaties die een kwaliteitsvolle output leveren, boeiende creaties maken en presenteren, hoogst interessant artistiek onderzoek verrichten, of bezig zijn met reflectie, educatie en sociaalartistiek werk. Ik bedoel dat de beoordeling van 'kwaliteit' een essentiële voorwaarde is voor het toekennen van subsidie. Het is een boutade te stellen dat artistieke beoordeling een delicate kwestie is, want smaak- en tendensgevoelig. Het is onwaarschijnlijk moeilijk een beoordelingscommissie samen te stellen die evenwichtig adviseert of beslist. Geprezen zijn zij die deze klus willen klaren. Steeds zijn er discussies over de uitspraken en de keuzes van deze commissies.

Of je beoordeelt in een commissie die aan het fondsbestuur adviseert, dan wel aan de minister van Cultuur, de indiener verwacht een eerlijk en correct advies. De commissie moet daarbij steunen op de criteria die voor een bepaalde werkvorm gelden. Die staan in een decreet, bijvoorbeeld het Kunstendecreet, in uitvoeringsbesluiten, in beheersovereenkomsten met fondsen, in reglementen, enz. Ze moeten zo duidelijk mogelijk zijn, en daar ligt een knelpunt. In al deze documenten zijn de criteria summier en laten ze veel ruimte voor interpretatie. Die ruimte moet worden opgevuld. Dat kan door de minister, door een commissie, door een administratie, enz. Neem bijvoorbeeld  de criteria voor de werkbeurzen voor literaire auteurs. Het belangrijkste beoordelingscriterium is de literaire kwaliteit van het werk, gepubliceerd of opgevoerd in de voorbije jaren, naast de oeuvre-opbouw en de literaire persoonlijkheid van de auteur, de wijze waarop vroegere werkbeurzen zijn aangewend, de doorzichtigheid en de overtuigingskracht van het ingediende werkplan. Het zijn juiste criteria, maar niet eenvoudig te hanteren. Kunst beoordelen is geen rekenkunde.

Kunst beoordelen is geen rekenkunde

Daarenboven zijn commissies vaak verbonden met hun sector of veld. Ze horen het immers goed te kennen. Dat verklaart mee waarom velen een voorkeur hebben voor een kunstenaanbod met een hoge toegangsdrempel. Het altijd opnieuw overschrijden van 'esthetische' normen is een van de kernconventies. Ze hebben de neiging uitdagende kunst positief te honoreren, zo niet boeten ze aan sectorale legitimiteit in (naar Rudi Laermans). Dit laatste fenomeen speelt veel minder bij de film. Niet alleen de auteursfilm, maar ook de toegankelijke film kan niet bestaan zonder subsidie. Dat zorgt voor een andere kijk op kwaliteitscriteria.

Dus volgt er na beslissingen vaak een doos vol kritiek. De voorbije weken lazen we allerlei reacties op de preadviezen in het kader van het Kunstendecreet. De kritiek kent vele vaders, maar we zien een paar tendensen: het niet delen van de visie van beoordelaars over wat waardevolle (en dus te steunen) kunst is, een zwak uitgewerkt advies (meestal veroorzaakt door een gebrekkige kennis van het veld, o.a. het onvoldoende bijwonen van producties) en een onvoldoende multidisciplinaire beoordeling. Het zou ons doen vergeten dat er ook stevig onderbouwde preadviezen werden afgeleverd, het grootste deel trouwens. De meeste krijgen die quotering. Ook de zakelijke adviezen, afgeleverd door het Agentschap Kunsten en Erfgoed, zijn van hoge kwaliteit.

De kritiek op de beoordeling bij de grote ronde van het Kunstendecreet komt meer in beeld dan die op de beslissingen van fondsen. Maar ook die kritiek bestaat, zie de reactie van de Vlaamse Auteursvereniging tegen het 'oneigenlijke' gebruik van schrijversbeurzen (over het omzeilen van inkomensplafonds). In alle sectoren weerklinkt de kritiek van wie de subsidieaanvraag afgewezen wordt.

Politieke gevoeligheid?

Fondsen beslissen over individuele steunmaatregelen of over projecten. Die zijn beperkt in de tijd, en niet afkomstig van vaste organisaties. Maar belangrijker is dat de subsidies slechts een vrij beperkt deel van het inkomen van de betrokken kunstenaar omvatten. In de sectoren film en letteren speelt de markt een belangrijke rol. De subsidie is belangrijk, maar niet bepalend voor de toekomst, of liever het overleven. Vergelijk dat even met de beslissingen in het Kunstendecreet. Daar gaat het vrijwel steeds over organisaties, die erg afhankelijk zijn van subsidies en waar meerdere mensen voor werken. Hier is elke twee of vier jaar de job van talrijke mensen in het geding. Het gaat dan ook over meerjarige werkingen.

Een negatief advies of besluit betekent het einde van de werking, werkloosheid voor de medewerkers, maar ook het verdwijnen van het (artistieke) aanbod van die compagnie of groep. Het verdwijnen van een theatergezelschap als de Queeste of 't Arsenaal, een concertorganisator als De Handelsbeurs of een sociaalartistieke werking als Rataplan trekt ook diepe voren in het Vlaamse én het stedelijke artistieke landschap.

Al deze factoren samen verklaren de gevoelige reacties van politici op adviezen en beslissingen. Sommigen vinden het vies dat een politicus opkomt voor de belangen van zijn regio. Maar ja, hij of zij is toch verkozen als (volks)vertegenwoordiger van die regio? Mag hij bekommerd zijn? Nee? Dan zal de culturele wereld de politiek nog sterker van desinteresse beschuldigen. Als provincieraden, zoals de voorbije weken soms gebeurde, hun bekommernis uiten bij de cultuurminister, over partijgrenzen heen, dan wijst dat eerder op een positieve betrokkenheid dan op cliëntelisme.

Grote impact

De grote ronde van het Kunstendecreet heeft een veel grotere maatschappelijke impact dan de – daarenboven in de tijd gespreide – beslissingen van de bestaande fondsen. Dat verklaart de commotie. Zou die er niet zijn als fondsen zouden beslissen? Nee, zeker niet als de uitspraken zoals bij het Kunstendecreet tegelijk zouden gebeuren. De adviezen van de Raad voor Cultuur in Nederland zorgen ook voor heel veel ophef, wellicht niet minder dan bij ons. De Raad moet de beslissingen ook stevig motiveren, net als bij ons, en dat is ginds ook voorwerp van debat. Alleen wordt de minister daar achteraf niet op aangesproken. Die bevindt zich veilig buiten de muren van het fonds.

De grote ronde van het Kunstendecreet heeft een veel grotere maatschappelijke impact dan de beslissingen van de bestaande fondsen

Is dat wel zo erg? De politieke discussie verschuift dan toch? Ze verlegt zich naar de beheersovereenkomsten met de fondsen. Dat zou best een interessante discussie kunnen opleveren, want daarin worden targets, criteria en methoden van beoordeling vastgelegd. Daar wordt bepaald of een fonds ook ruimte moet maken voor strip, of voor essayistiek, of voor rockmuziek, of voor avant-garde theater, voor ballet, voor participatie, enz. Ik wil die discussie heel graag voeren, liever dan over concrete dossiers. Ware het niet dat die discussie vandaag binnenskamers gebeurt, op het kabinet van de minister, en in ieder geval zonder breed maatschappelijk debat, en zeker zonder parlementaire betrokkenheid. Is dat oké? Wil men dat?

Het is niet nodig, niet zinvol, en niet mijn vraag om op politieke fora over de individuele artistieke adviezen van de commissies te discussiëren. Dat is niet wenselijk, ongeacht of die resulteren in beslissingen van fondsen dan wel van een minister. De politiek moet afstand bewaren ten opzichte van de kunst. Dat hoort zo. Ik vraag wel dat de beslissingen, waar ook genomen, transparant en gemotiveerd zijn, en via openbaarheid van bestuur ook steeds toegankelijk zijn. Ik ben nog nooit aan het VAF of het VFL gaan vragen om adviezen en beslissingen in te kijken, maar het moet mogelijk zijn.

De politiek op afstand, dus. Ja, maar het is wel noodzakelijk te kunnen discussiëren over criteria, over beoordelingsmethodes, over het gewenste veld, over noodzaken, over globale problemen, enz. Decreten zorgen voor discussie, telkens ze geëvalueerd en bijgesteld moeten worden. En er is de begroting, die elk jaar voor vuurwerk zorgt. Als daar de beheersovereenkomsten met fondsen kunnen bijkomen, dan is de cirkel rond. En dan is het niet zo belangrijk of de uitvoering van het kunstenbeleid verfondst is of niet, wel of er over de essentiële bouwstenen en sleutels kan worden gediscussieerd in de samenleving, in de media, en dan ook in het parlement.

Ik wil even herinneren aan de moeilijke opstart van de beide bestaande fondsen (VAF en VFL). Ze werden niet gespaard van kinderziektes. Ze hebben ook jaren nodig gehad om zich daar doorheen te werken. Procedures, transparantie, budgetten, beoordeling, de zoektocht naar maatwerk voor de verscheiden werkvormen: het kostte heel wat moeite om de nieuwe winkel op orde te krijgen. Alle begrip. Het ging en gaat niet anders bij de invoering van het niet eens zo oude Kunstendecreet.

Lobbying en ministeriële smaak

En dan is er de kwaal van de lobbying. Hoewel, kwaal? Het is van alle tijden en van alle werelden. Niet alleen de politiek is er gevoelig aan, maar ook bedrijven, ook organisaties, ook fondsen. Het gebeurt, het is schering en inslag. In de politiek is dat niet erg, het hoort erbij. Maar het gebeurt ook bij leden van beoordelingscommissies, en dat is niet oké. Expertise van commissieleden leidt tot goede adviezen en beslissingen, en die moeten vrij van ongewenste invloeden zijn. Idem voor fondsbesturen en administraties. Die zijn er gevoelig voor. Een fonds is immers een gecontroleerde vorm van zelfbestuur door een sector. Daar spelen machtsfactoren en invloeden.

Lobbying is van alle tijden en van alle werelden

In de politiek is dat 'normaal', en net daarom wordt die beschuldigd van slechte manieren. Al te simplistisch. Als het veld wil dat er een grote bekommernis is voor kunst en cultuur, dat er stevige budgetten voor worden vrijgemaakt, dan is er ook nood aan betrokkenheid en interesse. Dat moet niet tot uiting komen in de fase van individuele subsidietoekenning, maar veel vroeger, als er gedebatteerd wordt over de grote keuzes en het gewenste veld. Probleem is dat die discussie niet wordt gevoerd, en zeker niet wordt aangezwengeld door de minister. Het is een vorm van schuldig verzuim. En dus, of er finaal nog een Kunstendecreet zal bestaan dat ministeriële beslissingen toelaat, dan wel of alle kunstvormen worden verfondst, steeds zal er nood zijn aan die fundamentele discussie. Daar mis ik een gedreven en gemotiveerde minister. En daarom kan ik haar uitspraak over verfondsing niet anders interpreteren als het ontvluchten van de eigen verantwoordelijkheid.

In het verleden werden subsidies altijd een beetje bijgekleurd door de cultuurministers. De werkelijkheid heeft twee kanten. De politieke families uit de meerderheid bezondig(d)en zich aan dossierlobbying voor bevriende kunstenorganisaties. Die dwongen de minister (enkele) correcties door te voeren. Ik popel om een bloemlezing te geven. En net iets te vaak konden ministers – ze deden het allemaal min of meer – niet aan de verleiding weerstaan om ook enkele eigen accenten te leggen, op basis van smaak en/of affiniteit, en aanvragers een hogere of lagere subsidie toe te kennen. Beide kwalen hielden elkaar in stand. Het kan beter: een minister moet het proces van beleidsvoorbereiding en besluitvorming goed begeleiden, vooraf een visie op het veld geven en eventuele aanvullende criteria formuleren. Maar liefst weinig of niet ingrijpen in dossiers. Tenzij hij of zij vindt dat beoordelingscommissies echt in de fout gingen. Bij hoge uitzondering, en gemotiveerd, kan dat. Dat is het primaat van de politiek. Het is een mechanisme dat met terughoudendheid gehanteerd moet worden.

Besluit

Bij de operationalisering van een zindelijk, krachtig en rechtvaardig kunstenbeleid, namelijk de toekenning van subsidies aan kunstenorganisaties en kunstenaars, is er vooreerst nood aan een (1) kaderstellende beleidsvisie van de overheid op het kunstenveld, (2) aan kwaliteitsvolle beoordeling door integere en deskundige mensen, (3) aan een voldoende groot budget, bevochten door de cultuurminister, (4a) aan politici die hun eigen smaak en oordeel niet laten doorwerken in de subsidiebeslissingen, (4b) of aan kunstenfondsen die autonoom beslissen binnen een breed maatschappelijk bediscussieerde opdracht en beheersovereenkomst – of een mengvorm van (4a) en (4b), (5) aan transparante procedures en degelijk gemotiveerde beslissingen, (6) aan politieke partijen en een parlement met een oprechte belangstelling voor kunst en cultuur en een overtuiging dat het een belangrijk beleidsdomein is.

Het gaat dus niet over de vraag of verfondsing beter is of niet. Een goede beleidsuitvoering respecteert een aantal basale criteria. En ja, daar is nog behoorlijk wat werk aan.

Bart Caron is Vlaams volksvertegenwoordiger voor Groen.