Kunst op de pleinen van Caïro

Door Ursula Lindsey, op Fri Mar 16 2012 18:38:36 GMT+0000

Met het aftreden van Moebarak in Egypte en Ben Ali in Tunesië ging in beide Noord-Afrikaanse landen de artistieke stop van de fles. Kunstenaars vierden de nieuwe vrijheid met een storm aan projecten en interventies. Wat heeft die omwenteling na één jaar opgeleverd? Kunst en revolutie blijken zeker niet per definitie een vruchtbaar koppel.

Caïro, 7 januari 2012. Onder een prettig zonnetje is het maandelijkse cultuurfestival Al-Fann Midan neergestreken op het Abdinplein. Op de esplanade tegenover de gesloten façade van het voormalige koninklijke paleis joelen mensen voor een paar optredens, laten ze hun blik over uitgestalde cartoons glijden en kuieren ze van stalletjes met zelfgemaakte juwelen tot standjes die de literatuur van de Revolutionaire Socialisten of de islamitische centrumpartij al-Wasat verspreiden.

51_Lindsey1.jpgTheatergroep Masrah al-Maqhurin voert een reeks parodieën op waarin het publiek zelf kan meespelen. In één stukje glipt een meisje – tegen de wil van haar vader en met oogluikende toestemming van haar moeder – het huis uit voor een verjaardagsfeestje bij vrienden. Ze wordt verklikt door haar broer, haar vader slaat haar verrot. Spontaan eigent één toeschouwster zich de rol van de broer toe. Onder luid gelach sist ze de zus toe: ‘Ik zal papa niet vertellen dat ik je op straat zag, als jij zwijgt over mijn cafébezoek.’ Een andere toeschouwer speelt de moeder, en smeekt de vader vergeefs om de zus voortaan het huis te laten verlaten onder toezicht van de broer. Opmerkelijk genoeg wil niemand de autoritaire en gewelddadige vader vertolken, laat staan zijn gedrag veranderen.

Drie weken zijn gepasseerd sinds leger en politie voor het kabinetsgebouw, niet ver van het Abdinplein, zeker zestien protestanten hebben gedood en honderden hebben verwond. De sfeer op het festival is tegelijk luchtig en zwaar, hoopvol en melancholisch. Kinderen krijgen gratis schilderles. Een paar jongemannen dansen op de muziek van een marsband. ’s Avonds toont een theaterstuk in openlucht footage van de recente militaire charge.

BLOEDSERIEUS

Het Al-Fann Midan-festival is een van de vele artistieke initiatieven die in Egypte zijn ontsproten aan de opstand die begon op 25 januari 2011. Ook al zijnde wetten op laster tegen godsdienst, leger en staat nog steeds van kracht, toch hangt er sinds ‘de revolutie van 25 januari’ duidelijk een nieuwe geest van vrijheid over Caïro. Vastberaden nemen kunstenaars de publieke ruimte in om te vergaderen en zich te verenigen, en met cultureel activisme hun steun te betuigen aan de opstand.

‘Toen onze band in 2006 songs begon op te nemen,waren er vele beperkingen’, zegt de 25-jarige rapper Mezo teMraz. ‘Maatschappijkritiek kon enkel met humor, indirect.’ Vandaag brengt zijn label Revolution Records op Facebook tracks uit met titels als ‘Onze revolutie, we gaan ze afmaken’ en ‘Weg met het militaire bewind’. Van die laatste song luidt het refrein: ‘Laat ik je herinneren aan wat je vergeet: wij zijn de revolutionaire generatie.’ De revolutie gaf een boost aan een nieuwe jongerencultuur met ‘ondergrondse’ en ‘onafhankelijke’ artiesten. ‘Mensen kijken sinds de revolutie echt uit naar vrijekunstenaars’, zegt teMraz. ‘Nieuwe bands zullen nu meer gehoord worden.’

Het is geen verrassing dat de opstand vele artiesten tot expliciet politiek engagement heeft aangezet. Hier en daar heeft dat verlangen naar maatschappelijke relevantie vernieuwende kunst opgeleverd, maar veel ander werk is louter goedbedoelde, snel vergeten ‘revolutionaire kunst’. Vele Revolution Records-songs propageren hun boodschap bloedserieus, zonder de speelse touch die je vanrap verwacht. ‘We proberen met muziek ons standpunt hoorbaar te maken, in directe politieke songs die mensen in het geweer kunnen brengen’, aldus teMraz.

De opstand heeft vele artiesten tot expliciet politiek engagement aangezet

Esthetische en politieke ambities verenigen om het revolutionaire moment creatief uit te buiten is geen sinecure. Vele kunstenaars en schrijvers blijven actief betrokken bij de protestbeweging. Zij kunnen weinig afstand nemen van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar, en hun energie raakt uitgehold door de vele protesten en meetings. Bij die activiteitenlopen ze dan ook een groot risico. Eind december, tijdens een persconferentie waarop het leger elke verantwoordelijkheid voor het militaire geweld tegen protestanten ontkende, beschuldigde een lid van de Hoge Raad van Militaire Krachten plots Muhammad Hashim van uitgeverij Merit van samenzwering en oproer tegen het leger – blijkbaar bestond zijn ‘misdaad’ uit het voorzien van dekens en helmen aan protestanten. Eigenlijk is het voor kunstenaars, en voor iedereen, simpelweg te vroeg om alle snelle omwentelingen helder in te schatten. Van welk punt zou dat moeten gebeuren? De Egyptische revolutie leent zich nog niet voor kunst. Het is een ervaring in volle gang.

DOCUMENTAIR

Boekhandels in Caïro puilen tegenwoordig uit van publicaties over de revolutie. Er zit nogal wat poëzie tussen, maar vooral non-fictie: fotoboeken, bundels met essays of krantencolumns van bekende publieke intellectuelen, en yawmiyyat (dagboeken) met documentaire ervaringen van de opstand. Zo vergelijkt dichter Abd al-Rahman Yusuf zichzelf in zijn Yawmiyyat Thawrat al-Sabbar (‘Dagboek van de revolutie van de patiënt’) met een cameraman. ‘Wat de dierbare lezer leest, zijn snapshots van mijn camera.’ Zelfs fictie over de revolutie durft niet al te ver afwijken van historische registratie. De hele literaire productie concentreert zich ook bijna volledig op de cruciale achttien dagen tussen 25 januari en 11 februari 2011, de dag dat Moebarak afstand deed van het presidentschap. Voor het warrige jaar dat erop volgde, blijkt er voorlopigmaar weinig aandacht.

51_Lindsey_18dagen2.jpgDe toon van dit soort boeken neigt naar een oprechte viering van de ‘Republiek van Tahrir’, zoals de massale sit-in op het iconische plein in Caïro is gaan heten. In vele gevallen klinkt er al een zekere nostalgie in door. ‘Het revolutionaire geloof voldoet / haar tempel is het plein’, zo luidt het openingsgedicht ‘Fatiha’ van Hasan Talab’s verzenbundel The Revolution’s Testament and Its Qur’an. Zijn pleidooien voor de religieuze tolerantie van de eerste revolutiedagen klinken intussen nogal gesuikerd, in het licht van de sektarische confrontaties en de van staatswege georganiseerde provocaties tegen de Kopten in het najaar van 2011.

Talabs werk bestaat uit feitelijke weergaves van grote revolutionaire thema’s, in gedichten als ‘Genoeg’, ‘Neer met het regime’, ‘We zijn allemaal Khalid Sa’id’ – naar de jongeman uit Alexandrië van wie de dood in handen van de politie in 2010 voor een prerevolutionaire Facebook-campagne zorgde. In zulke letterlijke verwijzingen naar de revolutie staat Talab niet alleen. Zo maakte kunst- en cultuurcriticus Negar Azimi in het tijdschrift ArtForum een lijst van titels van nieuwe kunstwerken in recente exposities in Caïro: ‘Vrijheid’, ‘Drink de vrijheid’, ‘Schaduw van vrijheid’, ‘De eisen van het volk’, ‘Huilende man’, enzovoort. Zijn besluit: ‘Dit is blijkbaar het soort revolutiekitsch dat goed in de markt ligt. Politieke kunst maken is in, en wie apolitiek blijft, riskeert bestempeld te worden als bourgeois.’

Voor vele Egyptische schrijvers en kunstenaars dringt de revolutie zich zo sterk op dat ze niet te negeren valt. Tegelijk brengt ze hun verbeelding in de war. De dwang om commentaar te geven op een gebeuren dat de natie overspoelt, en waarvan de uitkomst nog onzeker is, leidt tot afgezaagde, bombastische statementkunst. Tegenover de gang van de geschiedenis komt ze onvermijdelijk kortzichtig over.

Toch leggen een handvol kunstenaars de flair en het inzicht aan de dag van de Egyptisch-Palestijnse dichter Tamim Barghouti in zijn epische spreektaalgedicht ‘Ya Sha‘b Masr’ (‘O volk van Egypte’). Net als Talab bedient Barghoutizich van religieuze referenties, maar in zijn poëzie wijzen zij naar de toekomst in plaats van naar het verleden. Hoe moet de revolutie verwezenlijkt, geleefd en naverteld worden? ‘Jubel en zet door, zegt niet: zo is het genoeg. Deze revolutie is een begin. Als een verhuis, als een geboorte. Deze revolutie is een bismillah. Kom, beëindig de aya. Zie hoe hij met elke lezing verbetert. Hoe elk vers overloopt in het volgende. Het vuur doorgevend, zonder respijt. Zodat morgen onze levens het verhaal worden van zij die blootsvoets naar bed gingen, en als edelen ontwaakten.’

INWISSELBAAR

Ook in film is de documentaire gaan triomferen over de fictie. In het kielzog van een van de meest mediagenieke revoluties ooit is er een wirwar aan nationale en internationale docu’s gedraaid, door zowel amateurs als professionele cineasten. Het driedelige Tahrir 2011: The Good, The Bad and the Politician, uitgebracht in december, is een welmenende krachttoer die typerende details in beeld brengt: het modieuze kartonnen harnas van een manifestant, of de behandeling van mensen voor hysterie in het veldhospitaal op het Tahrirplein op 10 februari 2011, de dag van Moebaraks voorlaatste rede, waarin hij aankondigde dat hij niet zou aftreden. Veruit het boeiendst zijn de interviews met arrogante agenten van de staatsveiligheid in het middendeel van de film. Maar de film voelt als haastwerk, en leunt al te zeer op footage dat al breed circuleerde op internet. Het Egyptische publiek moet gedacht hebben: waarom naar de bioscoop gaan om YouTube-filmpjes te zien? De film speelde in december voor haast lege zalen, terwijl protestanten intussen in hartje Caïro de strijd aanbonden met de politie.

De fictiefilm delft het onderspit. In de zomer van 2011 waren er geen Ramadam-musalsalat (soaps) over de revolutie. Deels omdat productieschema’s het niet toelieten, deels omdat de ether al vol zat met politieke talkshows op de vele nieuwe satellietkanalen. Tamantashar Yawm (‘18 Dagen’) – een amalgaam van kortfilmpjes van bekende jonge Egyptische cineasten – is totnogtoe de enige fictiefilm over de revolutie. Hij werd ingeblikt kort na de eerste opstand, ging in première in Cannes en was op de eerste verjaardag van de revolutie ook in Caïro te zien. Een paar kortfilms spelen op de lach, zoals ‘Revolutiekoekjes’, waarin een onthutste en naïeve kleermaker zichzelf opsluit in zijn winkel, omdat hij gelooft dat de revolutie het begin is van een oorlog met Israël. ‘Tahrir 2-2’ portretteert dan weer ‘De slag van de kameel’ van 2 februari 2011, toen ingehuurde heethoofden kamelen en paarden in de protesterende massa dreven. De kortfilm karakteriseert met succes de verwarring en de verontwaardiging van arme en apolitieke Egyptenaren, wanneer zij te horen krijgen dat ‘jongeren gesteund door Amerika en Israël’ de president willen afzetten. ‘Hoe dan?’, roept de vrouw van de protagonist geschokt uit. ‘Wie hebben ze wel om zijn plaats in te nemen?’

51_Lindsey_Tahrir.jpgDe meeste verhaaltjes in 18 Dagen spelen zich niet op Tahrir af. Ze maken omtrekkende bewegingen rond de revolutie, op zoek naar externe perspectieven. Maar bijna alle filmpjes lijden aan een inwisselbare cinematografie en – veel ernstiger – hanteren zo’n expliciet politiek symbolisme dat elke metafoor erdoor verkracht wordt. Zelfs de betere filmpjes kunnen niet weerstaan aan slotsequenties die hun hand overspelen: een omhelzing voor een tank, een bankbiljet gedrenkt in bloed, een politieke vluchteling die voor zijn dood ‘vrijheid ... vrijheid ... vrijheid ...’ laat optekenen. Ironisch genoeg maken de uitgekauwde nieuwsbeelden in zowel Tahrir 2011 als 18 Dagen de revolutie plots vertrouwd, zelfs banaal.

Stefano Savonadaarentegen heeft een prachtige documentaire gedraaid. De Italiaanse cineast maakte bijna de hele opstand op het Tahrirplein mee, soms op gevaar van eigen leven. Zonder vertelling en zonder interviews drukt zijn Tahrir: Liberation Square een diep persoonlijke kijk uit. De film gooit je in een indrukwekkende stroom van gebeurtenissen op het plein, in het slipstream van een groep jongeren die je volgt van hun gesprekken over de toekomst van het land tot hun gevechten met de oproerkraaiers, van angst tot eendracht tot vrolijk gelach. Zo registreert één lange, bijna droomachtige sequentie simpelweg de stroom van gezichten die passeren voorbij het zingende onthaalcomité op het plein: ‘Al-Masriyyin ah-hum! Al-Masriyyin ah-hum!’ (‘Daar zijn ze, de Egyptenaren!’) Hun gejubel lijkt te slaan op de passanten, maar slaat ook op henzelf. Dit zijn de Egyptenaren, inderdaad. Het is de meest ontroerende lofzang op de extatische solidariteit van Tahrir die ik heb gezien.

VRIJPOSTIG

Het Tahrirplein heeft zich van bij aanvang ontpopt tot een plek voor zowel heel ernstige als heel gepassioneerde daden. Als dat spannende drama nu na een jaar verworden lijkt tot een absurdistisch toneelstuk, met steeds opnieuw hetzelfde geweld, schrikt dat kunstenaars af om met zijn grote relevantie en expressiekracht in concurrentie te treden.

Niet toevallig werd de meest tekenende kunstvorm van de revolutie graffiti: snel, anoniem, vrijpostig. Voor 2011 zag je nauwelijks graffiti in Egypte, nu ontluikt ze meteen op straten en muren bij sit-ins, en vind je ze zelfs in de veel rustiger buurten van Caïro – en in steeds meer andere steden. Graffiti kleedt de tijd: ze is tegelijk een daad van provocatie, een toe-eigening van de publieke ruimte en een politiek tegenverhaal. Alleen zijn de verwoede pogingen om al die creatieve energie van de straat op te waarderen tot een meer officiële kunstdiscipline, grotendeels stilgevallen. Meerdere galeries in Caïro organiseerden tentoonstellingen met graffitikunstenaars, maar in de reguliere kunstruimte toonde hun werk zich plots lusteloos en oppervlakkig, bij gebrek aan het schokeffect dat zo eigen is aan de vorm.

De meest tekenende kunstvorm van de revolutie werd graffiti: snel, anoniem, vrijpostig

Maar terwijl de meeste cultuurorganisatoren de straat hebben proberen binnen te halen, toont zich een interessante omgekeerde beweging: van de kunst naar de straat. In december, toen vele demonstranten in gevechten met de politie in de Muhammad Mahmoudstraat hun zicht verloren, begon – in solidariteit met de verminkten – plots een fascinerend beeld te circuleren op internet: een van de grote stenen tweelingleeuwen aan de Qasr al-Nil-brug met een gefotoshopte pleister op het oog. Geïnspireerd door dit beeld van de eenogige leeuw – een ontwerp van kunstenaar Mu‘tazz Nasr voor het magazine Rawi– begonnen mensen echte oogpleisters rond te hangen in Caïro. Niet alleen op de bewuste leeuw, maar ook op de bekende monumenten van Naguib Mahfouz, Simon Bolivar en Tal‘at Harb. Een daad vol kunstzinnige symboliek.

Wat dit hele overzicht leert over kunst en revolutie? In deze stormachtige en zenuwslopende tijden in Egypte lijken die projecten die de revolutie benaderen als een doorlopend proces – meer dan als een te isoleren of toe te juichen omwenteling – het vruchtbaarst. Openluchtfilms, street art, gratis cultuurfestivals en reizende theatergroepen creëren nieuwe cultuurplekken en een nieuw publiek, verbinden kunst met politiek en maken de tongen los. Veel van deze riskante ondernemingen draaien ongegeneerd om bewustzijnsvorming, maar zelden zoeken ze het programmatische statement of het grote manifest. Ze willen eenvoudigweg iets tonen en dat delen. Naast de zwik aan romans en films die nog zullen verschijnen om de revolutie conventioneel te bejubelen, zal het simpelweg tijd kosten vooraleer de ware klassiekers van dit historische moment zich aandienen. Een blijvend kunstwerk maak je nu eenmaal niet op één jaar. Net zomin als een revolutie.

Ursula Lindsey is schrijfster en journaliste en woont sinds 2003 in Caïro. Bovenstaand artikel schreef ze voor het Middle East Research and Information Project (www.merip.org).