Kunst-licht

Door Eric Min, op Sun Jan 13 2013 15:08:15 GMT+0000

Licht kunnen zijn is een kunst. Maar licht kunnen vangen nog veel meer. Over oude schilderijen, wassen koppen en het duister van Dirk Braeckman.

Ik sta in een museum naar een schilderij te kijken. Olie op doek, tachtig centimeter bij een meter, in Holland afgewerkt rond 1665 – de Gouden Eeuw is dan op zijn hoogtepunt. Interieur met een vrouw aan het virginaal is een tableau van Emanuel de Witte, een kleine meester in Rembrandts schaduw. Even houdt het rustige zoemen in zaal 10 op en verdwijnt het Rotterdamse museum Boijmans Van Beuningen in het zwarte gat achter mijn rug. Ik ben alleen met het schilderij.

55_Min_virginaal380.jpgDat ligt niet aan wat Emanuel de Witte heeft afgebeeld. Kom even naast mij staan of schakel door naar Google Images. Wat zien we? Een kamer in een rijk gestoffeerd huis. Links van de deur een hemelbed, rechts een vrouw die een virginaal bespeelt – in de spiegel is haar gelaat te zien. Door de open deur werpen we een blik in een andere kamer, en in de ruimte die erop volgt. Daar staat een dienstmeid voor een open raam de vloer te vegen. Met ingehouden adem tuimelen we almaar verder het canvas in, van de ene kamer in de andere. Het huis ruist.

Wat weten wij van deze geschilderde anekdote zonder woorden? Welke tekens kunnen we ontcijferen, welke verhalen fluistert de verbeelding ons in? Dat De Witte een verborgen erotische code in zijn doek heeft gesmokkeld, ligt voor de hand.

VIRGINAAL

Bij nader toezien, als we onze ogen langzaam door de kamer laten glijden – of de tweede, lichtere versie van hetzelfde schilderij bekijken, die in een museum in Montreal hangt, maar evengoed twee muisklikken verwijderd is – stellen we vast dat er een man half rechtop in de duistere alkoof naar de muziek ligt te luisteren. Is hij een zieke? Een moegestreden soldenier die troost vindt in de muziek? Wijst het virginaal ons op de (voormalige?) maagdelijkheid van de dame, die vingervlug haar toetsen beroert? Ach. Het instrument zou niet eens het bewuste virginaal zijn, maar een muselaar – de encyclopedie leert ons dat het klavier dan aan de andere kant van het meubel zit, precies zoals in het tafereel dat De Witte heeft geschilderd. Weg woordenspelletje, exit allegorie. Geen nood. Beeldspraak doet er even niet toe.

Emanuel de Witte schildert geen Hollandse interieurs en genrestukken, maar lichtstukken

Ik vermoed namelijk dat het Emanuel de Witte om iets anders te doen is, en lang niet alleen in dit kleine tableau. Wie er zijn overige werk bij neemt, ziet een eindeloze reeks kerkinterieurs, een Binnenplaats van de Beurs in Amsterdam en enkele genrestukken voorbijtrekken. Altijd weer speelt de handeling zich af in een gebouw, vaak tussen witgekalkte zuilen en met een handvol nauwkeurig in de ruimte geschikte figuren. Gaat het de schilder om wat daar aan de gang is, om een raadselachtige of frivole intrige die uit de koker van filmregisseur Peter Greenaway zou kunnen komen? Vergeet het maar. Altijd laat De Witte de zon naar binnen schijnen, altijd schildert hij het licht dat over de muren schuifelt en in secuur afgebakende vlakken en vormen op de vloer valt.

Daarom ook haakt mijn blik zich vast aan zijn Interieur in zaal 10 van Boijmans Van Beuningen: op de vloer van het burgerhuis zijn rechthoekige partijen zonlicht uitgetekend, waarin mijn verbeelding stofdeeltjes laat dwarrelen. De stralenbundel komt van rechtsboven, valt diagonaal door de glas-in-loodramen en legt een patroon van licht over de wit-zwarte tegelvloer. Zou het een visuele echo van de toetsen op het klavier kunnen zijn? Ook dat heeft geen belang. Even – de tijd van een schilderij – geloof ik de musicologen en kunsthistorici niet meer, maar kijk ik me te pletter naar wat licht doet met een ruimte, en met mij – de argeloze toeschouwer die er uitgeput naar staat te staren.

Eindelijk heb ik het gezien, het licht.

Van Emanuel de Witte weet ik niet meer dan wat de kunstgeschiedenis en het alziende internet kwijt willen; of hij een betrouwbare kerel was, zullen we nooit met zekerheid achterhalen. Maar ik verdenk hem ervan dat hij ons bij de neus neemt. Hij schildert geen Hollandse interieurs en genrestukken, maar lichtstukken. Wat hij in beeld brengt, is slechts een uitvlucht.

TIJD VAN LICHT

De Witte is lang niet de enige. Caravaggio en Georges de La Tour hebben het hem voorgedaan, met inzet van clair-obscuren kaarsen. Als ik terugdenk aan het gloeiende amber dat schemert in de plooival van de gewaden op de doeken van Nicolas Mignard in het kleine museum van Villeneuve lez Avignon, komt mijn keel steevast in een bankschroef terecht – Mignards figuranten zijn niet eens zo goed geschilderd, maar in hun diafane kleuren welt onbestemde ontroering. Iets als de herinnering aan een geur – of is het een smaak? – van lang geleden.

55_MinKubrick380.jpgEnkele eeuwen na de meesters van omber en nachtblauw laat cineast Stanley Kubrick speciale lenzen slijpen, zodat zijn camera het stemmige kaarslicht in de interieurs van Barry Lyndon kan vatten zonder klassieke studiolampen te gebruiken. Er is dus een dure technische omweg nodig om bij de schilderkunst uit te komen en het licht weer te geven ‘zoals het echt is’. Ook dat is ongezien. En toch associëren we licht nog altijd niet spontaan met kunst. Daag Google Images maar uit: als je het woord in een taal of drie intikt, krijg je bladzijden vol stralenbundels, lampen, atmosferische fenomenen en neonreclames – er is geen kunstwerk te zien. Alleen met het Franse lumière kom je een ietsje vroeger bij een schilderij uit.

Sinds Claude Monet de gotische kerkgevel in olieverf heeft laten stralen, weten we dat licht niet is maar wordt

Vreemd is dat, vooral sinds in de late negentiende eeuw een heuse artistieke stroming aan het fenomeen is opgehangen. Het impressionisme, op de voet gevolgd door al wat post- of neo- was – van de pointillisten tot de vroege fauves – heeft het licht tot centrale motief van zijn kunstpraktijk gemaakt. Kijk naar de kathedraal van Rouen, die Claude Monet almaar weer heeft afgebeeld, met een effet de soleil, in druilregen of vrieskou. Sinds hij de gotische kerkgevel in olieverf heeft laten stralen, weten we dat licht niet is maar wordt. Druipt. Trilt. Altijd brengt een werkwoord redding.

Licht gaat ook over tijd, is de tijd zelf. Dat had de ouwe Emanuel de Witte al begrepen, toen hij schaduwen door zijn interieurs liet spoken. Af en toe valt een kunstwerk zelfs samen met de omgeving en het tijdsverloop waarin het wordt gecreëerd. Als Anne Teresa De Keersmaeker haar stukken En atendant en Cesena respectievelijk laat spelen van de schemering tot de zwartste nacht en van het diepe duister tot het ochtendgloren, is ook zij met worden aan de slag, met een langzaam bewegende sequens van momenten. Dans is niet alles. Iets wordt: licht.

EEN WERELD VAN WAS

Laat ons nog even verwijlen in de gloed van het impressionisme. Dat incarneert zich lang niet altijd in verf of in de klank van Debussy’s pianostukken. Is het een paradox dat het precies beeldhouwers zijn, die de materie doen stollen en het licht gepaste eer bewijzen? De oude Rodin, ja, natuurlijk. Camille Claudel. Rik Wouters’ Zotte geweld dat de stralen van de lentezon vangt in Middelheim – haar tijdgenoten hebben opgemerkt dat een beeld als dit in fout uitgelichte expositiezalen dof en stil wordt. Zie hoe de zon op haar bronzen huid klatert, als water over de keien in de bedding van een bergrivier. Daarom is het vel van Nel zo ruw in de klei en het gips van Wouters’ zolderatelier, vooraleer het in metaal gegoten wordt: het oppervlak moet het licht laten stuiteren als een kogel in een flipperkast. Het Zotte geweld staat stil – in wankel evenwicht op een been – en toch laat Rik haar lenige lijf dag en nacht bewegen.

55_Min2380.jpgRodin en Wouters hebben mee de geschiedenis van het impressionisme geschreven, maar onderweg naar de moderniteit werden zij voorafgegaan door een man, die net zo vergeten is als Emanuel de Witte. Omstreeks 1882 – samen met de Franse openluchtschilders en een kwarteeuw voor de Italiaanse futuristen – heeft een scultore uit Milaan het vloeiende licht en de beweging in driedimensionale materie gevat. Slechts enkele tientallen beeldjes heeft Medardo Rosso (1858-1928) nagelaten, maar stuk voor stuk doen zij de tijd en het licht stollen, als een insect dat in een druppel hars wordt gevangen en langzaam tot barnsteen getransformeerd. Rosso boetseert ‘uitgeveegde’ portretten en tranches de vie die hij op straat heeft gezien. Soms worden zij in brons gegoten, maar dat hoeft niet.

Is het een paradox dat het precies beeldhouwers zijn, die de materie doen stollen en het licht gepaste eer bewijzen?

Een ‘echte’ Rosso is van was, een fragiele materie die sterk onderhevig is aan de elementen. Dat verklaart meteen waarom je zijn monochrome gele of oranjerode sculpturen bijna uitsluitend in ruime glazen kubussen of vitrines te zien krijgt – dat kan in het Venetiaanse museum Ca’ Pesaro, maar met een beetje geluk ook in het Antwerpse Middelheim-paviljoen. De tand des tijds heeft menig werk van Rosso deerlijk gehavend: in het museum van het Franse Troyes staat een van zijn kinderkopjes in de reserves te verkommeren. Het beeld is zowat gesmolten. Geschiedenis doet zich voor: zo tastbaar wordt tijd zelden.

Dat Rosso voor was kiest, heeft alles met licht en tijdelijkheid te maken. Waarom zou een beeld bij zijn eigen grenzen – huid, haar, kleding – ophouden, zich onderscheiden van de rest van de omgeving waarvan het deel uitmaakt? Lees na wat de beeldhouwer in 1902 aan het papier toevertrouwt: ‘Wat voor mij in een kunstwerk essentieel is: doen vergeten dat het om materie gaat. In de natuur bestaan geen grenzen; in de kunst mogen er dus evenmin zijn.’ Voor- en achtergrond lopen door elkaar in het eclatante licht dat alles verbindt, als muziek die overal doorheen waait. ‘Nous sommes des cas de lumière.’ Rosso maakt sculpturen die uit de ruimte opdoemen maar meteen terugwijken, oplossen in hun omgeving. Voor elk van zijn werken  bepaalt hij zelf het ideale standpunt – waarom zou je als een roofvogel rond een beeld cirkelen als je het ook vanuit de juiste hoek kunt bekijken, zoals een schilderij? Het glas van hun vitrine weerspiegelt niet alleen de toeschouwer, maar ook de wassen gestalte die lijkt te vervliegen waar je bij staat. Geen wonder dat Rodin zijn onfortuinlijke collega met overgave heeft geplagieerd en dat Marinetti’s futuristische stoottroepen dol waren op het oeuvre van de Meester. Rosso had immers de eerste steen gelegd voor de cinematografische en kinetische gelijktijdigheid waarnaar zij streefden in hun eigen schilderijen, foto’s en sculpturen – denk aan Umberto Boccioni’s uitwaaierende gestalte Unieke vormen van continuïteit in de ruimte uit 1913.

HET ONZICHTBARE LICHT

Wie fotografeert, schrijft met licht – dat zegt de etymologie, en die heeft altijd gelijk: ga het maar na in het museum en op het computerscherm. Zonder licht krijg je geen beeld. (Opvallend trouwens, hoeveel plaatjes van vrouwen er verschijnen wanneer je photo of foto intikt in de zoekmachine, en hoe weinig sterke beelden erbij zijn – maar dit terzijde.)

De kunstenaar flitst het donker weg, letterlijk

Nooit en nergens schijnt dat licht sterker dan waar je het niet verwacht: in de donkere, ondoorgrondelijke en ondergrondse foto’s van Dirk Braeckman (°1958). Dat kan niet, denk je dan: Braeckman heeft toch zijn handelsmerk gemaakt van nauw belichte voorwerpen in asgrijze interieurs? Ja en neen, dus. De kunstenaar flitst het donker weg, letterlijk. Zijn flash boort zich frontaal in het fineer van de efemere kleerkasten, in de gordijnen, in de tegeltjes, in de bedsprei en het behang, in de huid van zijn vrouwen of in de foto op de foto. Duisternis is steevast het gevolg. Op zijn eigen manier doet Braeckman wat De Witte, De Keersmaeker en Rosso voor hem hebben gedaan, en wat de tekenaar elke dag doet in het ongenadige zwart van zijn houtskool: laten zien wat en hoe het licht is. Je hebt al een dichter nodig om Braeckmans paradox onder woorden te brengen. Op sommige foto’s is zijn onzichtbare licht te zien, schrijft Bernard Dewulf. Het straalt van achter de foto door het beeld, en omgekeerd sluipt het naar binnen in de dingen, om te laten zien hoe ze zijn.

Dat komt aardig in de buurt. Het is een gedachte om vast te houden tot het donker wordt.

Eric Min is essayist en criticus. Hij publiceert over schilderkunst en fotografie.