Kunst is kennis

Door Klaas Tindemans, op Thu Apr 12 2007 08:49:00 GMT+0000

Voor de vijfde kontro:verso vroegen we Klaas Tindemans, docent aan het RITS (EhB), en redactielid Maarten Van Dyck, die zich dagelijks professioneel op het hobbelige terrein van de wetenschapsfilosofie begeeft, een reflectie te schrijven over het doctoraat in de kunsten. Dit maal dus geen botsende stemmen, maar klinkenede meningen. Eerder wordt dit een denkend aftasten van een nieuwe problematiek die binnenkort aan de orde zal zijn. De kontro:verso-rubriek is er immers niet (altijd) om elkanders ruiten in te gooien, maar brengt relevante en interessante hangijzers in kaart. Rekto:verso hoopt op die manier een bijdrage te leveren tot discussies die de disciplinaire grenzen ver overschrijden.

KONTRO

Kunst is kennis
Is een doctoraat in de kunsten denkbaar?

Klaas Tindemans

Niemand staat te juichen, zeker niet in het kunstonderwijs. Maar vanaf volgend academiejaar (2004-2005) zijn alle instellingen van hoger onderwijs, binnen en buiten de universiteit, onderworpen aan het zogenaamde Bologna-regime. Bologna is de stad waar één van Europa's eerste universiteiten, gerenommeerd om het onderwijs in de artes liberales, gesticht werd, en het is ook de stad waar semioticus en schrijver Umberto Eco ons de tekenen des tijds op onverwachte wijze liet lezen en begrijpen. De naam van Bologna wordt nu misbruikt om een hervorming van het hoger onderwijs te organiseren. Officieel moet die hervorming toelaten om de diploma's — en vervolgens ook de inhoud van de opleidingen — beter op elkaar  af te stemmen, op Europese schaal. Maar in de plaatselijke toepassing van de opvallendste Bologna-afspraak — de herindeling van de hogere opleiding in Bachelor en Master — komt de kat op de koord. Terwijl de studieduur gelijk blijft, moeten zowel Bachelors (na drie jaar) als Masters (na nog eens één of twee jaar) klaarstaan voor de arbeidsmarkt: het mag niets extra kosten, maar de economie moet beter aangepaste jonge werknemers ter beschikking krijgen. Dat is frustrerend voor beide partijen: zowel voor het academische aanbod als voor de economische vraag.

Nog belangrijker, zeker voor het kunstonderwijs, is de langzame uniformisering van het hoger onderwijs. Het onderscheid tussen universiteit en hogeschool verdwijnt langzaam en de Vlaamse overheid heeft dat op een subtiele, maar politiek niet zo onschuldige manier georganiseerd. In een eerste beweging associëren universiteiten en hogescholen zich met elkaar — dat is ondertussen gebeurd, volgens opmerkelijk 'verzuilde' patronen en met evidente machtsverhoudingen — en vervolgens ontvangen de hogescholen voor hun twee-cycli-opleidingen (Bachelor en Master) extra middelen om te 'academiseren'. De term 'academie' roept in het kunstonderwijs gemengde gevoelens op. Ooit ontstonden academies, in de 17de eeuw als een bevrijding uit het strakke corporatistische keurslijf van de schildersateliers: een onafhankelijke opleiding, los van de 'grote meesters'. Eind 19de eeuw echter zijn diezelfde academies haarden van (reactionair) verzet tegen de emancipatie van de individuele, onconventionele kunstenaar. 'Academisering' klinkt dus verdacht in artistieke middens, hoewel die operatie niet meteen de restauratie van een verkeerd begrepen ambachtelijkheid op het oog lijkt te hebben. In een eerder naïeve lezing van het begrip 'academisering' — in de logica die de Vlaamse overheid in haar regelgeving omtrent Bologna hanteert —  betekent het dat de (kunst)opleidingen hun onderwijs baseren op hun eigen onderzoek. Dus moet er, logischerwijs, ook een soort onderzoeksomgeving gecreëerd worden waarin dit onderzoek plaats moet vinden, aan de hogescholen. Nu kennen kunstopleidingen geen traditie van eigen 'academisch' onderzoek, terwijl andere hogeschoolopleidingen — vertalers/tolken, paramedici, ingenieurs — zonder probleem een corresponderend wetenschapsdomein vinden aan de universiteit. Bovendien is het onderzoek, dat de kunstopleiding moet 'voeden' niet zonder meer als 'wetenschappelijk' onderzoek te kwalificeren, integendeel zelfs. Ook de Vlaamse wetgever is zich daar in zijn decreten van bewust: telkens het over academisering gaat, wordt het onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijk en artistiek onderzoek. Als het over kunst als onderzoeksobject gaat, is dat onderscheid nog subtieler: dan gaat het om onderzoek over de kunst — dat is dus 'wetenschappelijk' — en onderzoek in de kunst — dat is dan 'artistiek'.

Over de inhoud van het begrip 'artistiek onderzoek' bestaat op alle denkbare niveaus onduidelijkheid: bij de overheid, bij de associaties, bij de kunstopleidingen, bij artistieke en andere docenten. Iedereen weet wel dat in het creatieproces van kunstenaars diverse vormen van onderzoek een essentiële rol spelen, maar dat is nog iets anders dan artistiek onderzoek in een academische omgeving. Onderzoek leidt tot kennis, artistiek onderzoek zou dus ook moeten leiden tot een specifieke vorm van kennis, zowel over het proces als over het resultaat van de artistieke creatie. Dit soort kennis past echter moeilijk in de bestaande academische context. Er is een theoretisch en paradigmatisch deficit: kunstopleidingen hebben zelden of nooit structureel plaats gemaakt voor dergelijke reflecties. En er bestaat een praktisch tekort, want noch de statuten van de docenten, noch de werkruimtes waarover kunstopleidingen beschikken zijn aangepast aan deze artistiek-academische opdracht. De extra middelen die de overheid momenteel ter beschikking stelt — bij het departement RITS (Erasmushogeschool Brussel) is dat het equivalent van drie voltijdse medewerkers, te verdelen over alle studierichtingen — zijn ruimschoots onvoldoende voor deze taak. Maar de inhoudelijke onduidelijkheid is minstens even problematisch. Hoe kunnen artistieke opleidingen de intellectuele ruimte creëren om 'zuiver' onderzoek te verrichten, in een cultureel klimaat dat al te vanzelfsprekend 'ambachtelijkheid' van de afgestudeerden blijft eisen? De strijd die de voorbije decennia gevoerd werd — en op het terrein nog steeds onbeslist is — voor grondige maatschappelijke reflectie als basis voor een kunstopleiding is door Bologna misschien institutioneel beslecht, maar in de geesten is het gevecht nog lang niet voorbij. Op enkele erg technische opties na, vormen alle kunstopleidingen zich om tot Master, zonder echter meteen een onderzoeksschool op te richten. Dat zou ook niet kunnen, want er bestaan amper criteria binnen de opleidingen om de kwaliteit van artistiek-academisch onderzoek expliciet te beoordelen — als men dat al zou willen, op veralgemeende wijze.

In de logica van de academisering wordt tenslotte ook nagedacht over doctoraten in de kunst: geen doctores-kunsthistorici of doctores-theaterwetenschappers, maar doctores-kunsten_aars_. In het buitenland — o.a. Groot-Brittanië, Finland — bestaat die mogelijkheid al langer. Naast het kunstwerk — of de serie kunstwerken, een tentoonstelling, een seizoen — eist men meestal de deelname aan een onderzoeksprogramma, een uitgebreid logboek van het creatieproces, een geschreven thesis en een mondelinge verdediging. In Groot-Brittanië vraagt men zich echter nadrukkelijk af wat de meerwaarde is van zo'n doctoraat, omdat zelfs een 'klassiek' doctoraat serieus gedevalueerd is op de arbeidsmarkt: enkel voor de strikte academische wereld geldt het doctoraat nog als een onvermijdelijk toegangsbewijs. Men vergelijkt het graag met andere academische disciplines — bijv. paramedisch of sociaal-agogisch onderzoek — dat ook practice-based is en waar de neerslag van de theoretische reflectie (de eigenlijke thesis) ook minder uitgebreid is dan bij het gebruikelijke fundamenteel onderzoek. Dat is nochtans slechts een zijweg van de discussie. Behalve het 'civiele effect' van het doctoraat — dat inderdaad betwistbaar is: men kan moeilijk van alle docenten eisen dat ze doctoreren of gedoctoreerd hebben, ook niet op termijn — is er de vraag hoe dergelijke doctoraatsarbeid beoordeeld wordt. Welk soort kennis komt in zo'n werk tot stand? Waarin verschilt dit van 'vrije' kunstproductie? Binnen welk paradigma situeert zich de reflectie over het eigen werk? Op zich hoeft dat geen probleem te zijn, want ook in gedrags- en geesteswetenschappen is de kwaliteit van het intersubjectieve oordeel in de jury van peers belangrijker dan een strikt objectiveerbare toetsing aan de dogmatiek van de wetenschappelijke discipline, zoals bij de exacte wetenschappen gebruikelijk is. Anders gezegd: het is denkbaar dat er een academische 'dogmatiek' — of beter: vele 'dogmatieken' — gehanteerd worden om artistieke doctoraten te beoordelen. En net zoals bijvoorbeeld de juridische dogmatiek afhankelijk is van het rechtsleven in een welbepaalde politieke en culturele omgeving — een natie, een rechtsstaat — kan men zich voorstellen dat er esthetische dogmatieken geëxpliciteerd worden die als referentiekader kunnen dienen voor doorgedreven artistiek onderzoek. Zolang men er zich maar van bewust is dat, in de kunst, expliciteren meteen radicaal bekritiseren (van die dogmatiek) impliceert. De hogere kunstopleidingen zelf kunnen van zo'n stelselmatige oefening alleen maar beter van worden.

Tenslotte, in welk concreet kader kan er aan zo'n doctoraten in de kunst gewerkt worden? De voorbije jaren heeft de Vlaamse overheid enkele zogenaamde 'post-hogescholen' erkend en (slordig) gefinancierd. Eén daarvan, het Orpheus Instituut in Gent, ooit opgericht door de gezamenlijke muziekconservatoria, heeft met de universiteit van Leiden en het Haags muziekconservatorium de afspraak gemaakt dat men voor de artistieke doctoraten een specifieke opleiding zou verzorgen, waarna deze doctorandi in Leiden kunnen promoveren. De overheid vindt dit een aantrekkelijk model: onafhankelijke instituten staan in voor de inhoud van het doctoraatsprogramma, universiteiten voeren een 'marginale toetsing' uit op het academische gehalte van dit artistieke project. Of dit de enig mogelijke weg naar een doctoraat in de kunst is, daar valt over te discussiëren. Essentieel is immers dat ook die doctoraatsopleiding — een onnauwkeurige, al te institutionele benaming in dit geval — deel uitmaakt van een vruchtbare artistieke omgeving, al dan niet binnen het academische kader. Zo'n post-hogeschoolopleidingen, of ze nu tot zo'n doctoraat leiden of niet, moeten vrijplaatsen zijn, waarin de aard van de individuele artistieke trajecten bepaalt welk pedagogisch kader én welk onderzoeksklimaat gecreëerd wordt. Voor de politiek kiest voor één of ander model, moeten er een nog een aantal cruciale artistieke én academische vragen beantwoord worden.

VERSO

De kunst van het onderzoek

Maarten Van Dyck

Bologna zaait onrust, ook in het kunstonderwijs. Samenwerkingsverbanden die vaker niet dan wel op inhoudelijke gronden stoelen, een opgelegde herstructurering van de bestaande opleidingen, en als kers op de kaart: een doctoraat in de kunsten. Het is zinloos om te jeremiëren over evoluties die je niet kunt tegenhouden. Wat niet wil zeggen dat je die evoluties niet moet trachten te sturen. Integendeel — en dat is net de kans die hier geboden wordt: de mogelijkheid om een nieuwe dynamiek te creëren binnen het kunstonderwijs.

Twee voorafgaande bedenkingen.

Eén. Het doctoraat zoals we het kennen is van recente oorsprong: het duikt voor het eerst op in de negentiende eeuw in Duitsland, en het vindt pas vanaf de twintigste eeuw overal ingang. Het is dus veel jonger dan academisch onderwijs en onderzoek, en het is slechts één manier om onderzoek te institutionaliseren. Een actieve onderzoeksgemeenschap moet dan ook geen scrupules hebben om de invulling ervan naar haar hand te zetten. Honderd jaar geleden werd in Duitsland nog de discussie gevoerd of het denkbaar was om aan ingenieurs de titel van doctor toe te kennen. Bologna is niet enkel een markteconomisch complot, maar ook een opportuniteit om bepaalde deuren open te gooien.

Twee. Het klassieke doctoraat zoals het nu aan alle universiteiten bestaat, is de laatste jaren ook aan grote veranderingen onderhevig, en zal er over een aantal decennia helemaal anders uitzien. Het belang van de scriptie neemt overal af (in een aantal onderzoeksdomeinen is het reeds voldoende om een aantal wetenschappelijke artikels gepubliceerd te hebben). In de toegepaste wetenschappen stelt zich de vraag wat de rol van commerciële onderzoeksinstellingen kan zijn (die gaat van de locatie en sponsoring van het onderzoek, tot de beoordeling en de criteria die daarbij gebruikt worden). In de letteren en wijsbegeerte vraagt men zich vertwijfeld af hoe zich te verhouden tot criteria die vanuit de "harde" wetenschappen op hen afkomen.

De respectieve vragen of kunst ook onderzoek kan zijn, en wat de invulling van een doctoraat in de kunsten zou moeten zijn, vallen niet samen. Het doctoraat vervult een aantal specifieke functies binnen de academische wereld, en de criteria die gebruikt worden bij de beoordeling van doctoraten weerspiegelen dit. Het gaat er daarbij om mensen te selecteren die de kwaliteiten bezitten die men van een "doctor" verwacht — gegeven de plaats die zo'n doctor binnen de academische gemeenschap inneemt. Onderzoek gebeurt ook buiten de universiteiten, en is zeker niet het exclusieve domein van doctor(e)s.

Kunst is onderzoek. Natuurlijk. Kunst is iets anders dan wetenschappelijk onderzoek. Misschien. Maar wat is wetenschappelijk onderzoek? Dat wat een experimentele fysicus in een laboratorium doet; of een wiskundige aan een computer; of een ingenieur die sleutelt aan een machine; of een socioloog die soaps bekijkt; of een historicus die een zeventiende-eeuwse telescoop nabouwt; of een taalkundige die woorden in een literaire tekst telt;… Het is een illusie dat er zoiets bestaat als de methode van de fysica, laat staan een wetenschappelijke methode die zou bepalen wat wel en niet wetenschappelijk onderzoek is. Het is veel zinvoller de vraag te stellen naar de specifieke aard van artistiek onderzoek, zonder het te pas en onpas af te meten aan de fata morgana die "het" wetenschappelijke onderzoek is.

Leidt wetenschappelijk onderzoek dan niet tot een specifieke vorm van kennis? Opnieuw: je hebt kennis en kennis… De wetenschap hoe bepaalde elementaire deeltjes zich gedragen, is van een fundamenteel andere soort dan de wetenschap hoe een bepaalde telescoop te manipuleren, maar niettemin zijn allebei wetenschap. Weten hoe een bepaald specimen te preparen voor microscopisch onderzoek is evenzeer kennis als weten welke invloeden van belang zijn geweest op het werk van een negentiende-eeuwse dichter. Ook een eenvoudige TL-lamp is kennis — al is die dan weggestopt achter een voor de leek ondoordringbaar omhulsel. Kennis is niet enkel discursief van aard: kennis is meer dan wat je in bibliotheken kan terugvinden. Er is dan ook geen enkele wetenschappelijke discipline die zonder pragmatische kennis kan — d.w.z. kennis die zich kristalliseert in concrete objecten en praktijken. Ambacht en kennis zijn steeds intrinsiek met elkaar verbonden — onderzoek is steeds ook kunst. Het artistieke veld zal natuurlijk haar eigen specifieke verhouding hebben tussen het discursieve en het pragmatische (podiumkunsten verschillen hierin natuurlijk al evenzeer van beeldende kunsten als experimentele fysica van theoretische, en geloof me vrij: dat verschil kan immens zijn) maar dat betekent enkel dat haar kennis evenzeer haar plaats heeft binnen de veelheid van "wetenschappelijke" kennis. Die kennis zal steeds zowel bestaan uit kennis over artistieke creaties en werkwijzen, als kennis in die creaties en werkwijzen, waarbij het naïef zou zijn te denken dat die twee aspecten steeds netjes te scheiden zijn — maar dat gaat op voor alle vormen van onderzoek.

We kunnen verschillende vormen van kennis echter niet enkel onderscheiden aan de hand van hun inhouden, maar ook door de manieren waarop ze gevalideerd worden. Waarmee het eigenlijk al weer gezegd is: de manier_en_ waarop kennis gevalideerd wordt. Alle kennis komt tot stand in specifieke contexten, door middel van complexe interacties tussen onderzoekers, hun onderzoeksobject, de plaats en tijd waar het onderzoek gevoerd wordt, de maatschappelijke matrix waarbinnen zij zich bevinden, …, en dit geldt evenzeer voor zogenaamde "harde" wetenschappen als voor humane wetenschappen, of welaan: voor de artistieke praktijk — alleen zal die interactie steeds haar eigen specifieke verloop kennen. Een populaire boutade stelt dat kunst netwerken is (karikaturaal gesteld: dat Jan Hoet het goed moet vinden), maar die uitspraak is evenzeer van toepassing op wetenschappelijk onderzoek. Wetenschap is net zozeer als kunst begaan met de circulatie en reproductie van haar praktijk en objecten. Het bestaan van een nieuw elementair deeltje zal maar aanvaard worden wanneer dit gecertificeerd wordt door een "erkend" laboratorium dat deel uitmaakt van een wereldwijde gemeenschap van onderzoekers, op een manier die de goedkeuring wegdraagt van een significant deel van die onderzoekers. Die goedkeuring wijst er ook op dat er verondersteld wordt dat die kennis ook van toepassing is buiten die laboratoria — dat het elementaire deeltje "werkelijk" bestaat, dat die kennis objectief is. Maar mogen we niet hopen dat ook door het artistieke veld "aanvaarde" kunstcreaties buiten dat veld hun relevantie behouden, al hebben ze dat veld nodig voor hun validatie…

Dit alles enkel om te zeggen dat de verschillen tussen kunst en wetenschap misschien wel minder groot zijn dan vaak wordt gedacht — als we bereid zijn een aantal vooroordelen over wetenschap opzij te zetten.

Ik stelde reeds dat doctoraten een veel specifiekere functie vervullen dan het voeren van onderzoek in het algemeen, en de vraag is dan ook hoe die functie getransponeerd kan worden naar een artistieke context. Een kleine zoektocht leert vrij snel dat een drietal criteria steeds terugkomen bij de beoordeling van doctoraten. Van de kandidaat doctor wordt verwacht (1) dat zij haar vaardigheden in haar onderzoeksdomein bewijst, (2) dat zij een bijdrage levert tot de kennis in of over haar onderzoeksdomein, en (3) dat zij haar eigen onderzoek kadert binnen dat onderzoeksdomein (d.w.z. de relaties met reeds gevoerd onderzoek expliciteert en afweegt). Het is duidelijk dat de operationalisering van die criteria steeds specifiek aan het onderzoeksdomein verloopt. (1) en (2) kwamen al aan bod, weliswaar veel te summier. De belangrijkste functie van (3) is de disciplinering van doctorandi. In de academische context is men niet zomaar onderzoeker, men is onderzoeker binnen een discipline. De typisch academische hebbelijkheid om in voetnoten te grossieren is niet zomaar uit de lucht gegrepen. Die is belangrijk voor de reproductie van de reeds aanwezige kennis, die actief in stand gehouden moet worden, en om de nieuw aangebrachte kennis meteen te voorzien van de gepaste context voor haar verdere reproductie. Maar net zomin als wetenschappelijke kennis niet zonder haar traditie kan, die ze daartoe zelf creëert, is artistiek onderzoek, en kunst in het algemeen, ondenkbaar in een artistiek vacuüm.

Het is ongetwijfeld een complexe oefening om de eigenheid van het artistieke onderzoek te bewaren bij de instelling van doctoraten in de kunst. Dat artistiek onderzoek geen "wetenschappelijk" onderzoek is, mag daarbij echter geen belemmering vormen, eenmaal we inzien dat wetenschap zelf een amalgaam van heel verschillende culturen is. Bovendien geloof ik niet dat de beoordeling van artistiek onderzoek noodzakelijk veel subjectiever zou verlopen dan de beoordeling van veel wetenschappelijk onderzoek. Een reflectie op het systeem van peer-review maakt dit snel duidelijk. (Hierbij is het misschien interessant om op te merken dat een onderzoeker door het maken van een doctoraat aangeleerd wordt hoe hij onderzoek in zijn domein moet beoordelen (zie puntje (3) in de vorige paragraaf), en dat dit wel eens een belangrijk positief nevenresultaat zou kunnen zijn van het instellen van doctoraten in de kunst.)

Is een doctoraat in de kunsten dan denkbaar? Ik denk alvast van wel. Intuïtief zou ik geneigd zijn om te stellen dat de kunstwereld het niet nodig heeft om doctoraten in te stellen om haar symbolisch kapitaal te verhogen, maar gegeven de druk om het wel te doen, lijkt het me iets waar geen schrik voor hoeft te bestaan. Integendeel, het kan een uitgelezen kans vormen om een aantal kunstmatige grenzen tussen verschillende vormen van kennis onderuit te halen.