Kunst en politiek anders bekeken

Door Ann Overbergh, op Wed May 20 2015 22:38:14 GMT+0000

Mensen houden van verhalen, en zeker wanneer ze in te passen vallen in een helder en logisch moreel-maatschappelijk kader. Historici hebben de neiging ongerijmdheden in onze ‘grote verhalen’ te onderbelichten, waardoor hun uitkomst een schijn van onvermijdelijkheid krijgt. Dat geldt ook voor de geschiedenis van kunst, politiek en de relaties tussen beide. Dat die onvermijdelijkheid deels constructie is, illustreert Joes Segal in zijn boek Kunst en politiek: tussen zuiverheid en propaganda.

66_overbergh_cover.jpg

Neem bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk in aanloop naar de Eerste Wereldoorlog. Europa maakt op dat moment een romantisch-nationalistische fase door. De elite – politici, intellectuelen, vele kunstenaars – is doordrongen van de idee dat kunst in de eerste plaats een afspiegeling moet zijn van de eigen volksziel. Kunst omwille van de esthetiek of het experiment wordt in het beste geval als banaal en in het slechtste als gevaarlijk beschouwd, want ondermijnend voor de natievorming. De politieke overtuiging, ja zelfs het essentiële ‘zijn’ van een kunstenaar (deugdelijk, decadent, moedig) wordt afgeleid uit de stijl die hij beoefent. Zo worden vooral nieuwere stromingen geassocieerd met subversiviteit, en bij uitbreiding met artistiek landverraad en decadentie. Pablo Picasso, woonachtig in Frankrijk, betoont in zijn Vive La France (1915) steun aan de Franse republiek, maar het kubisme waaraan hij mee ten grondslag ligt, wordt door de Franse kritiek weggezet als een Duitse, en dus vijandelijke kunstvorm. In Duitsland liggen expressionisme en impressionisme onder vuur, een afkeer die tijdens het interbellum en onder het nazisme virulente vormen aanneemt.

Wie hierin een logisch verloop der dingen leest – figuratieve, propagandistische, volksdienende kunst versus elitaire en/of apolitieke ‘moeilijke’ kunst, en de politiek die navenant kiest voor het eerste – vergist zich. Zo koesterden nogal wat prominente nazi’s bewondering voor de expressionisten van hun tijd, en omgekeerd hadden vele moderne kunstenaars sympathie voor het nationalistische, en later het nationaal-socialistische gedachtegoed. De selectiecriteria van de beruchte Entartete Kunst-tentoonstelling in Berlijn (1937) waren dan ook erg verwarrend. Sommige werken waren eerder op nationaal-socialistische tentoonstellingen getoond, andere kunstenaars zag je gelijktijdig op de ‘ontaarde’ én de nationale Kunstausstellung. De expressionist Emil Nolde, die zijn rechtse overtuigingen nooit onder stoelen of banken had gestoken, heeft het altijd als een tragische vergissing beschouwd dat zijn werk deel uitmaakte van de ‘foute’ – ontaarde, gedegenereerde – tentoonstelling. Kunst en politieke ideologie: er valt weinig lijn in te trekken.

Gevaarlijke verfspatten

Ook tijdens de Koude Oorlog werden politieke ideeën en artistieke stijlbeoefening voorgesteld als twee kanten van eenzelfde munt: enerzijds het communisme met zijn figuratief sociaal-realisme, anderzijds de westerse markt met zijn vrije kunstpraktijk, goed voor apolitiek en vaak abstract werk, vooral uit de VS. Maar laten we niet vergeten dat Amerikaanse kunstenaars zich aanvankelijk veeleer door de linkse kunst van bijvoorbeeld Diego Rivera hadden laten inspireren, en pas gaandeweg – naarmate de uitwassen van het stalinisme duidelijk werden – naar een nieuwe vormentaal op zoek gingen.

Ironisch genoeg diende het werk van kunstenaars als Jackson Pollock als internationaal visitekaartje voor de vrije waarden van het Westen, terwijl het in eigen land maar matig gesmaakt werd. De politiek wantrouwde het als verdoken links. Het was de periode van de Koude Oorlog en het McCarthyisme. De opgedreven angst voor het communisme en zijn vermeende banden met moderne kunst was even extreem als – a posteriori – lachwekkend. Zo zag men in een van Pollocks beroemde drip paintings ooit gecodeerde landkaarten ter voorbereiding van een Russische raketaanval. Omgekeerd werd Sjostakovitsj door het Stalin-regime op de vingers getikt voor zijn te gewaagde werk, maar mocht hij op internationale fora de tolerante, vrijzinnige waarden van het socialisme gaan uitdragen.

De tegenstelling tussen ‘zuivere kunst’ en propaganda is voor een stuk een politiek gemotiveerde misrepresentatie.

Slechts één ‘groot verhaal’ blijft overeind: kunstenaars doen wat ze kunnen om aan het werk te blijven, binnen de krijtlijnen van hun tijd. Dat die krijtlijnen fluctueren, toont ook de recente geschiedenis van China. Dat is na het draconische Mao-regime een eenpartijstaat gebleven, maar wel één waarvan de autoriteiten de marktwaarde en de soft power van vrije artistieke expressie hebben ingezien. Vandaag belichaamt China een vreemd huwelijk tussen communisme en marktkapitalisme, waarbinnen kunstenaars de grenzen van het verkoopbare en het toelaatbare aftasten. Met name die laatste grens is capricieus, zoals ook Ai Weiwei – om enkel de meest prominente naam te noemen – aan den lijve ondervindt.

Blinde vlekken

Het boek Kunst en politiek biedt vlot en toegankelijk leesvoer. Joes Segal pretendeert geen kunsthistorisch overzicht te bieden, maar plukt uit een selectie casussen. Hoofdstukken zijn opgebouwd rond welgekozen landen, periodes, kunstenaars en vormen van materieel erfgoed, zoals monumenten en politieke standbeelden. Het heeft de verdienste relaties tussen kunst en ideologie te belichten tussen verschillende regio’s en over politieke tijdperken heen. En het maakt een belangrijk punt: dat historische continuïteit, zeker in onze kunsthistorische en politieke geschiedschrijving, een constructie is. Er vallen altijd lijnen te trekken, maar die vertellen niet het hele verhaal. Zo is de tegenstelling tussen ‘zuivere kunst’ en propaganda voor een stuk een politiek gemotiveerde misrepresentatie. Een ‘groot’ nieuw inzicht is dat niet, maar nieuwe grote verhalen zouden Segals premisse alleen maar ondergraven.

66_overbergh_bulgaria-monuments.jpg

Volgens de auteur handelen wij (historici, curatoren, het publiek) nog te weinig naar dat inzicht: zowat alle aandacht voor beeldende kunst in de jaren 1930 en 1940 is naar de destijds verguisde ‘ontaarde’ kunst gegaan. Uit de periode van de Koude Oorlog kennen we dan weer vooral de apolitieke kunst uit het ‘vrije’ Westen. Zo lopen we het risico op blinde vlekken in ons kunsthistorische geheugen. Slechts zelden gaan curatoren op zoek naar dat andere: het werk dat werd geëtaleerd, gesteund of aangekocht door de politieke verliezers van de twintigste eeuw – of ook, hun vaak pompeuze architectuur, beeldhouwwerken en monumenten.

Aan die monumenten wijdt Segal het laatste hoofdstuk van zijn boek. Schilderijen kunnen in depots worden weggeborgen, maar hoe gaan we om met relicten in de publieke ruimte van een ‘fout’ politiek tijdperk? In het beste geval gaan die mee met hun tijd. Ze ondergaan een proces van creatieve toe-eigening, zoals de buste van Lenin uit Leipzig op de cover van Kunst en politiek: tijdens de demonstraties van 1989 werd die roze en turquoise geschilderd als pleidooi voor een speelsere vorm van communisme. Of zoals het Monument van het Rode Leger in Sofia, dat meerdere gedaantewijzigingen heeft ondergaan – versieringen en boodschappen met spray-paint die een nieuwe tijdgeest uitdragen. Soms worden ze ook uit het publieke oog verbannen, zoals gebeurde met de communistische beelden in Boedapest: die maken nu, bevroren in de tijd, deel uit van het Szobor Park Museum aan de stadsrand, een plek die meer weg heeft van een toeristische freakshow dan van een openluchtmuseum.

Geaarde kunst

Hoe je er ook mee omgaat, alles is beter dan kunstwerken aan het publieke oog te onttrekken of te vernietigen. Politiek-historische lading terzijde kunnen ze immers ook gewoon artistieke waarde hebben. Dat toont het Arnhem Museum met de tentoonstelling Geaarde kunst - Door de Staat gekocht '40-'45. Er wordt Nederlandse schilderkunst getoond, tijdens de Duitse bezetting aangekocht door het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten: alledaagse taferelen in klassieke genres van onder meer Karel Appel, Maurits Escher, Pyke Koch, Gerard (Gé) Röling en Jan Sluijters. Een aantal van de werken gelden als dermate waardevol dat ze voor langere tijd in bruikleen in het museum zullen blijven. Zo kan ook een breder publiek er kennis mee maken.

Het is een interessante gedachte: Segal toont hoe kunst en politiek onlosmakelijk, maar op ambigue wijze met elkaar verweven zijn. Toch verbleekt na verloop van tijd de politiek, en worden werken alsnog getaxeerd op hun meer inherente kwaliteit. Alleen al daarom loont het de moeite inclusiever te zijn in onze aandacht voor kunst uit de twintigste eeuw. Segals boek is alvast een goed startpunt, en het Arnhem Museum een mooie showcase: nog tot 25 mei voor de volledige tentoonstelling Geaarde kunst, en voor langere duur voor de selectie uitzonderlijke werken die er blijven hangen.

Joes Segal, Kunst en politiek. Tussen zuiverheid & propaganda. Amsterdam University Press, 2015, 164 blz – ISBN 9789089647894.

Ann Overbergh is programmamaker bij deBuren en redactielid van rekto:verso.