Kunst en ecologie: naar een nieuwe avant-garde

Door Karel Vanhaesebrouck, Eva Peeters, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

De kunstensector heeft - eindelijk - het klimaatprobleem ontdekt (ook al staat ecologie reeds lang op de agenda van enkele individuele kunstenaars). Die aandacht komt er geen moment te vroeg.

Al in 1972 stelde de Club van Rome in zijn beruchte rapport 'The Limits to Growth' dat onze aardbol met een oorverdovende snelheid op zijn eigen ondergang afstevent. Op een moment dat er van een klimaatbewustzijn amper sprake was, laat staan van een aangepaste manier van doen en laten, kondigde dit rapport onomwonden de implosie aan van ons immer uitdeinende globale systeem.

Tussen 1961 en 2001 groeide de mondiale ecologische voetafdruk met 160%. Die stijging wordt grotendeels toegeschreven aan het explosief groeiende gebruik van fossiele brandstoffen. Willen we, om met de Belgische filosoof Lieven De Cauter te spreken, die Mad Max Phase of Globalisation (waarin bijvoorbeeld de Chinese automarkt nog maar in zijn kinderschoenen staat) overleven, dan moeten we onze verslaving aan groei en expansie een radicale halt toeroepen.

Ook de kunstensector is verslaafd aan groei, schaalvergroting en professionalisering. Alles maakt deel uit van een globaal creatief netwerk, elke kunstenaar is een rondreizende, kosmopolitische nomade, thuis in de wereld — al is de romantisering van dat begrip in de recente culturele theorievorming in dat verband een belediging voor elke sans-papier. Lange tijd vormde de milieuproblematiek dan ook geen issue binnen de artistieke sector: niet op organisatorisch niveau, en evenmin op het niveau van de kunstpraktijk zelf.

rv_maart34_nicolasmarechal.jpg

Kunstorganisaties huizen in slecht geïsoleerde panden, kunstenaars en curatoren vliegen van residentie naar tentoonstelling, van Miami over Sint-Petersburg naar Sydney, kunstwerken worden — rijkelijk voorzien van allerhande beschermmateriaal — van hier naar daar verscheept, gevels van musea worden spectaculair verlicht, enzovoort. Dagelijks komen op het redactie-adres van rekto:verso chique enveloppen met glimmende uitnodigingen toe, en ook het tijdschrift dat u nu in handen heeft, is jaarlijks verantwoordelijk voor een CO2-uitstoot van 6,11 ton, ook al beschikken we niet over eigen gebouwen, fietsen de meeste redactieleden naar de vergaderingen en maken we gebruik van 100% gerecycleerd papier.

De voorbije maanden lijkt aan die onverschilligheid een einde gekomen te zijn. In Londen lanceerden het stadsbestuur en de kunstsector in het najaar van 2008 samen een 'Green Theatre Action Plan' dat mikt op een vermindering van 60% aan CO2-uitstoot in de theaterhuizen tegen 2025. Dichter bij huis werd massaal The Big Ask-clip van Nic Balthazar en Friends of the Earth rondgestuurd. In het culturele veld riepen het Vlaams Theater Instituut en het Kaaitheater de sector bijeen voor een klimaatconferentie en organiseerde datzelfde kunstencentrum eind januari Burning Ice, een meerdaags festival omtrent kunst en ecologie. Ook kunstenaars kiezen ervoor om hun werk expliciet op dat thema te enten.

De kunstensector heeft in deze problematiek een belangrijke taak te vervullen: niet alleen dient hij zichzelf te herorganiseren en ondubbelzinnig actie te ondernemen, hij kan ook bijdragen aan het bewustmakingsproces. Tot slot speelt ook het hoger kunstonderwijs, waar de kunstenaars van morgen opgeleid worden, in dat proces een belangrijke rol, die verder gaat dan de aanstelling van een Ecocampus-begeleider. Een daadwerkelijke samenwerking tussen cultuur, onderwijs en het verenigingsleven is in dat verband van cruciaal belang: waarom geen _Burning-Ice-_festival organiseren in samenwerking met Scouts of Chiro? Waarom geen lessen ecologie en duurzaamheid binnen een aantal cruciale opleidingen? Wil de kunstensector op dit vlak impact ressorteren, dan zal zij de boer op moeten en de eigen kerk moeten verlaten.

De eerste aanzetten zijn er. Toch hebben we meer dan ooit nood aan actie en lef. Ecologische kunst — wat dat dan ook zou mogen zijn — kan interessant zijn, maar zet weinig zoden aan de dijk. Elders in dit nummer betoogt Rudi Laermans dat kunstwerken slechts een politieke impact kunnen hebben als ze een alliantie aangaan met een 'buiten' 'dat effectief tussenkomt in maatschappelijke machtsverhoudingen'.

De ware avant-garde, zij die letterlijk voorop lopen, bevindt zich op dit ogenblik echter buiten het kunstenveld.

Hetzelfde geldt voor de ecologische impact van kunst. Gaat ze geen relaties aan met andere actoren, dan fungeert ecologie als een vrijblijvend schaamlapje. Dan wordt duurzaamheid een stijl, een esthetiek die in eerste instantie het geweten van de kunstenaar, de organisator en de kijker dient te sussen. En dat levert geen interessant artistiek werk op. Daarenboven — en dat moeten kunstenaars nu maar eens onder ogen zien — is de reële impact nihil.

Hoe divers de opeenvolgende avant-gardestromingen uit de twintigste-eeuwse kunstgeschiedenis ook waren, allen hadden ze twee dingen gemeen: ze hadden een duidelijk politiek en maatschappelijk toekomstgericht plan én ze streefden naar een eigensoortig samengaan van kunst en maatschappelijke interventie; het kunstwerk hoefde daarbij geenszins dat politieke toekomstbeeld te verzinnebeelden.

De ware avant-garde, zij die letterlijk voorop lopen, bevindt zich op dit ogenblik echter buiten het kunstenveld. Terwijl de kunstensector, niettegenstaande de eerste veelbelovende stappen, blijft aanmodderen en zich opmaakt voor een zoveelste mondiale biënnale, postnomadische conferentie of niet te missen stadsfestival, worden door designers, ingenieurs, wetenschappers en architecten, die elk op hun manier zoeken naar een nieuw evenwicht tussen originaliteit en duurzaamheid, belangwekkende stappen gezet. Dáár bevindt zich op dit ogenblik het ware creatieve potentieel, daar wordt een nieuwe toekomst vorm gegeven.

Voor de kunstenaars is het nu de uitdaging om met die creatieve geesten die wél bewust de publieke arena opzoeken (zoals bijvoorbeeld de wetenschapper en activist Peter Tom Jones of Steven Low Impact Man Vromman) allianties aan te gaan, zonder daarbij hun eigen kunstpraktijk te verloochenen.