Knossos

Door Dominique Willaert, Thomas Crombez, Karl van den Broeck, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

In het januarinummer van rekto:verso hield redacteur Wouter Hillaert onder de titel 'Uitroepingstekens verdoeme' een radicaal pleidooi voor expliciete - politieke - stellingname op het podium. Het wordt tijd, zo stelde Hillaert, dat kunstenaars hun politieke of ideologische positie niet langer verhullen, dat er opnieuw politiek op de bühne bedreven wordt. Een maand nadien was het hommeles in cultuurland: de politiek - en dan nog wel het Vlaams Belang - ging zich uitgebreid mengen met de cultuurpolitiek en stelde prompt de subsidiëring van een aantal belangrijke culturele actoren in vraag.

Vertegenwoordigers van het VB stelden 'het elitaire karakter van de gesubsidieerde, Vlaamse kunst' in vraag en trokken daarenboven van leer tegen onder meer de Koninklijke Vlaamse Schouwburg die, aldus de partij, te weinig aandacht besteedt aan het volkseigen repertoire. Het gros van de theatersector schaarde zich achter een open brief van theaterwetenschapper Luk Van den Dries, die niet alleen de cultuurpolitiek van het VB maar ook die van cultuurminister Bert Anciaux hekelde: Bert Anciaux gaf immers met zijn uithaal naar de 'ascetische elite' aan de partij van Dewinter en co een gedroomde voorzet, zo vinden de ondertekenaars. De discussie ebde even snel weg als ze gekomen was. Als tijdschrift voor kunstkritiek is rekto:verso er echter van overtuigd dat deze — noodzakelijke — discussie ten gronde gevoerd moet worden. De redactie nodigde daarom een aantal kunstenaars en denkers uit om elk op hun manier te reageren op deze kwestie. Als startschot fungeerden het pamflet van Wouter Hillaert en de tekst van Pieter De Buysser die hij op vraag van de redactie schreef. We bundelen het resultaat en hopen dat deze teksten een aanzet in plaats van een conclusie zijn.

Knossos, 2015.

: pieter de buysser

En toen was er een recensent die het niet meer kon houden: 'Uitroeptekens verdoeme!!!';  'Gedaan met die vrijgeleide van de vragenprietpraat: tijd voor amok en antwoorden!'

Ik had ergens wel sympathie voor zijn acties. Hij was één van de weinigen die doorhad dat het intussen te laat was en we effectief in een noodsituatie terecht waren gekomen. Dappere schipper, natte broek en gebroken boeg.

Het was aan het begin van 2005. De jaren voordien had het Vlaams Belang zoetjesaan de harten veroverd van de Vlaming. Ieder nieuw seizoen glibberden we samen een stapje dichter naar Het Ideaal. Het was ook een tijd waarin sociologen ontdekten dat het maatschappelijk draagvlak voor kunstsubsidies eigenlijk afwezig was, en er misschien zelfs helemaal nooit geweest was. Het maakte dat de zweem van onbelangrijkheid, die toch al vrij pregnant de neuzen kietelde van kunstenaars, cultuurbeleidsmakers en critici, doordrong naar de keel.

Hij had zijn troepen verzameld. Publiceerde in een blaadje voor kunstkritiek genaamd rekto:verso een pamflet, en deed nadien voor wel dertig man een bevlogen oproep in Victoria, toen nog een zaaltje ergens aan het Fratersplein in Gent. 'Alleen rechtse kunst kan de kunst opnieuw een politieke dimensie geven!' Akkoord, het was wat overtrokken, dat wist hij ook wel, maar de bedoeling was om debat uit te lokken, confrontatie, standpunten tegenover elkaar; het eigen weten uit te spelen tegenover dat van een ander, om op die manier dialectisch op te klimmen naar een hoger niveau. Zo werken we ons er wel uit! Uit deze tijden van drijfzand, als de sering die zich afzet om te kunnen klimmen — oh de groene slingerbeweging van de dialectiek, de sering zal ons redden! Alle nog aarzelende kunstenaars kregen een fikse veeg uit de pan. Wie de roede spaart, spaart zijn liefde. Hij hield oprecht van kunst en kunstenaars, maar hij was verscheurd door de historische noodzaak om ter zake te komen. De feiten waren er: het volk wendde zich af van de kunsten. Het volk verrechtst, en de kunst mag zijn binding met het volk niet verliezen. Het publiek zit om uitgesproken meningen verlegen, en de kunstenaars moeten hen daarbij helpen. Met alle geweld. En dat is er nogal wat.

Hij paste dezelfde strategie toe die ook politici al eens toepasten om hun hachje te verdedigen tegen de triomfen van het Vlaams Belang: standpunten innemen die dicht tegen die van het Belang aanschurken. De kunstenaar moet met gezag spreken, hij moet weten wat hij zegt, hij moet een stelling verdedigen die eenvoudig en enkelvoudig te begrijpen is, en waar het publiek zich eenvoudig en enkelvoudig toe kan verhouden. Het moet maar eens gedaan zijn met die complexiteit: de mensen hebben nood aan duidelijkheid, aan houvast, aan gezag, aan toonbeelden.

'Het beeld zal pas verschijnen op het moment van de verrijzenis' — Jean-Luc Godard citeert geregeld deze zin van Paulus. Ik weet niet wat hij ermee bedoelt. Ik begrijp dat niet, nog steeds niet. Maar soms verlicht die zin mij. Ik denk er erg veel aan. Die zin spreekt tot mij, ondervraagt mij, ik weet niet hoe ik mij er toe moet verhouden en telkens ik eraan denk of telkens die zin aan mij denkt, verhoud ik me er anders tegenover. Die zin mompel ik soms voor mij uit, hier in Knossos. Hoewel ik niet weet waar Knossos precies ligt ... zelfs niet of het op één plek ligt... ik ben ergens de draad verloren ...

Misschien moet ik wat meer naar het theater in Vlaanderen gaan. Daar vertellen ze vandaag, maart 2015, hoe het moet.

Toen, in 2005, tekenden zich al scherp de contouren af van de staat van de nieuwe Vlaamse burgerij. De beweging die zich de decennia voordien had voltrokken in het stemhokje, kwam in 2005 schoorvoetend op gang in het theater. Net zoals extreemrechts aanvankelijk stemmen won bij diegenen die klassiek links stemden, en pas nadien ook de hoogopgeleide, traditioneel rechtse stemmen zich bij hen voegden, zo werd ook in het theater het pad voor extreemrechts eerst geëffend door de meest bevlogen linkse rakkers — met de beste bedoelingen. Kunst moet er zijn voor het volk. Als het volk simpele antwoorden wil, 'politieke stompen' wil krijgen, of sentimenteel aangesproken wil worden op het onrecht dat hen wordt aangedaan, dan moet het dat in het theater kunnen krijgen. Zoniet verliest het theater haar relevantie. Dat was de redenering. Wanneer alle houvast verloren is, politiek, religieus en moreel, dan, zo wilden ze, moet het theater een stelling innemen zodat het publiek eindelijk weer iets heeft om zich tot te verhouden. Iets, iets ... een houvast, eender wat als het maar iets is, zolang het maar niet dat radeloos makende, dat wanhopig makende, die vreugde!, dat zingende!, dat makende!, dat nakende van het niets is.

Ik ben in Knossos. Ik kijk naar de zee. Ze is blauw. Dat is niet mooi en niet lelijk. Dat is. Ik begrijp dat niet. Ik heb daar geen standpunt over. Ik zie de gangen van het labyrint, ik kijk naar de geiten. Toen ik hen voor het eerst zag dacht ik dat die hier ook alleen maar aan het verdwalen waren. Intussen zie ik ze grazen aan het mos in de doolhof, ze spelen in de binnenvallende zon, hun hele ondoorgrondelijke leven voltrekt zich hier, huppelend en hoedend. Ik kijk naar mijn lief, ze begint rimpels te krijgen. Ik heb haar zeer lief. Ik vind haar heel mooi. Daar is geen verklaring voor. Ik kijk naar het water. Ik begrijp het water niet. Ik houd erg van het water. De mens bestaat voor 80% uit water. Ik houd al van 80% van de mens. Dat is toch al dat. Ik heb daar geen verdere verklaring voor. Ook geen standpunt.

Ik probeer daar vorm aan te geven.

Soms hoor ik het gebrom, en denk ik: daar zit een vlieg in de soep, maar ik kijk dan omhoog en een C130 van het Vlaamse leger vliegt van Noord naar Zuid. Daar is wel een verklaring voor. Daar verloopt alles volgens plan.

Het is goed fout beginnen lopen zodra de vraag om bevattelijke kunst en klare taal niet meer kwam vanuit extreemrechtse hoek maar net van degenen die bezorgd waren over de opkomst van extreemrechts. 'Paniekvoetbal' heet zoiets in de volksmond. Later ben ik gaan inzien dat het eigenlijk ging om — onbedoeld — de eerste stemmen van het verraad. Meer en meer doken er in 2005 pleidooien op om dringend de kloof te dichten tussen het breed publiek en het complexe, experimentele werk. Het begon te dagen dat de intussen ontzettend wijdverspreide haat voor moeilijk toegankelijk en ontwrichtend werk het publiek nog meer richting extreemrechts duwt. Want inderdaad, kunst en cultuur helpen geen fluit tegen extreemrechts. Kunst en cultuur inzetten als 'verzoeting' is nefast. Want de nieuwrechtse Vlaamse burgerij is net de suikerziekte van Vlaanderen. Het gevolg van te veel en te vet, te weinig beweging, te verwend, te gewend en te getemd door de levensverzekering. Het heeft lang geduurd vooraleer het duidelijk werd dat kunst niet helpt tegen de opmars van de nieuwrechtse Vlaamse burgerij. Die brave, trouwe, goede mensen die geïnteresseerd zijn in schoonheid en verdienstelijk hebben doorgeleerd begrijpen er niets van. Irritant gebrom vinden ze de kunst, een vlieg in de soep. Critici hadden het intussen ook opgegeven het publiek duidelijk te maken dat theater en film meer zijn dan een spiegel om zich in te herkennen, meer dan een dienblad met schoonheid, meer dan een meningenput waar het publiek haar gedacht van de dag uit kan scheppen. Als het publiek dan ook niet krijgt waar het eerlijk meent recht op te hebben, voelt het zich onbegrepen. Wie zich onbegrepen voelt kan gaan bijten.

Nederland is Vlaanderen in die beweging voorafgegaan. Er werd in 2005 geschreven: 'In Nederland weten ze sinds een paar publieke moorden veel beter.' ... 'Daar mag het weer: voor één punt staan, in plaats van voor drie puntjes.' En er werd verwezen naar theatervoorstellingen die zich inspireerden op goed bedoelende televisieprogramma's met als leidmotief: een ballenbad om de kloof tussen burger en politiek te dichten.

Na 2005 begonnen de pleidooien voor sociaalartistieke werkingen. Ze schoten als paddestoelen uit de grond, want ook de bezorgde beleidsmakers waren ervan overtuigd dat van sociaalartistiek werk wel nog heil te verwachten viel. Het was alleen maar olie op het vuur. De nieuwrechtse, Vlaamse burgerij ging eens kijken en zag Marokkanen met een Frans accent op de scène staan van de Koninklijk Vlaamse Schouwburg. Ze waren daar toch wel wat over verontwaardigd. Vlaanderen investeert al jaren in vier verschillende toneelopleidingen. Elk jaar studeren tientallen Vlaamse jongens en meisjes af aan de toneelschool, geliefkoosde neven en nichten, allemaal geruggensteund door de hoop dat investeringen in het cultuurbeleid nu ook voor hen de vruchten zouden afwerpen. Maar dan gaan al de rollen naar straathoekwerkers, Marokkanen en ex-junkies. De nieuwe Vlaamse burgerij was het daar totaal niet mee eens. Het heeft de stroom alleen nog maar versneld. De machtsovername van de blanke, Vlaamse, extreemrechtse elite is gelukt dankzij de propaganda die — van op afstand ongelooflijk maar waar — deed geloven dat zij al jaren het slachtoffer waren van onrecht. Zij, de stille meerderheid, onderdrukt door een 'pseudo-elite' van Marokkanen, ex-junkies, intellectuelen, straathoekwerkers en experimentele kunstenaars, en de Walen natuurlijk. In de ogen van nieuwrechts was het sociaalartistieke werk het ultieme bewijs dat het subsidiegeld net naar de onderdrukkers van het Vlaamse volk ging.

Hier in Knossos kan ik ook de metro nemen. Ik weet niet waar Knossos ophoudt, en niet waar het begonnen is. Ik neem de metro. Het is winter, een late maartse aanval van koude. Niet de helft van de mensen op deze lijn heeft geld om een jas te kopen die hen afdoende beschermt. De mensen die boven de grond met de lekker warme auto of met de taxi rijden, dragen meestal ook een warme jas, vaak een erg mooi model. In deze houd ik persoonlijk van Dries Van Noten. Rechts voor mij probeert een niet eens zo oude man zijn fles wodka over te geven. Hij heeft het te warm.

Ik krijg deze gedachten over de samenleving die ik zie niet samen. Ik kan ze niet coherent maken, ik krijg ze niet gebald in een vuist, een antwoord, een stelling. Maar ik weet dat dat ook niet nodig is opdat deze gedachten ergens één en ander kunnen bevruchten. Ik denk dat in deze onaffe, onvolkomen en vluchtige gedachten zich iets wezenlijks weerspiegelt van onze oude samenlevingsvorm die al zo vaak uitgeprobeerd is. Onze samenlevingsvorm in naam waarvan al massamoorden en oorlogen zijn gepleegd, maar die eigenlijk nog nooit volmaakt heeft bestaan. Ons gesmos genaamd 'democratie'. Het is een polyfone, aarzelende, vluchtige, open, ongewisse en zoekende staatsvorm. De democratie is niet ideaal. Net daarom blijft ze een ideaal. Het is een staatsvorm die zich nooit volmaakt zal laten realiseren omdat ze beweeglijk is, zich ontwikkelt als een mensenleven en zich tegen iedere vaste 'vorm' opnieuw zal verzetten. Net daarom is ze volgens mij nog steeds de enige draaglijke staats_vorm_: omdat de mens er een raadsel in kan blijven dat zich niet hoeft te herleiden tot één punt, tot één stelling. De democratie is lastig, ontoereikend, werkt met voorlopige stappen, met vraagwoorden, met zoeken.

Het zijn andere regimes die werken met uitroeptekens, met stellingen en met slagkracht.

En nu groet ik jullie.

Ik probeer hier de stier tegen te houden die vrij komt wanneer het labyrint geen labyrint meer mag zijn.

(Pieter De Buysser is filosoof, auteur, theater- en filmmaker.)

brief van Benjamin Verdonck aan Wouter Hillaert

Dag Wouter,

U dicht mijn werk ontoereikende voorlopigheid en een ongewisse taal toe, waarbij u als argument  'die performance met dat varken' (I like America and America likes me) aanhaalt. U zag de actie niet. Uit ons telefoongesprek blijkt dat u niet weet waarrond/hoe/waarom de actie werd gemaakt. Ik stuur u dan ook de dramaturgie die elke bezoeker aangereikt kreeg. Ik bied u aan deze door te nemen en uw lezers daarvan op de hoogte te brengen alvorens hen uw VOOR of TEGEN mee te delen. Het stelt mij teleur te moeten lezen dat u uw onwetendheid/onbegrip/vermoeidheid (u vertrouwt mij later verontschuldigend toe dat de betreffende kritiek tussen twee en drie 's nachts neergepend werd) afdoet als zelfverwerkelijkende subsidietaal mijnentwege. Deze aantijging raakt mij des te meer daar ik — om te vermijden dat de discussie zou afglijden naar klassieke patstellingen als daar zijn onrechtmatige subsidieverlening binnen de kunsten — doelbewust de beslissing nam de actie zelf te financieren.

Dat ik politieke kunst maak en daarmee de wereld een geweten wil schoppen, komt uit uw mond. Ik zag dag aan dag spectaculaire onthullingen die de noodzaak van een Amerikaanse interventie in Irak dienden te verantwoorden en ieder van ons slechts één mogelijkheid liet: VOOR of TEGEN.

Ik wilde een werk maken met als thema de banaliteit van mediatisering en stelde mij de vraag hoe met een kunstwerk zich te verhouden tot deze crisis. Een beeld dat een mentale vrijplaats zou creëren binnen het door de media gedirigeerde debat dat op eenduidige stellingname aanstuurde.

De discussie die jij wil genereren is waarschijnlijk zo oud als de kunsten zelf en misschien wel het spanningsveld bij gratie welke de kunsten bestaan. Respect dus voor de jonge hond van de overkant. Spijtig wel dat je het gegeven zo banaal polariseert. Dat is een gepensioneerde truuk, dacht ik. Heel hard roepen dat je het niet verstaaaat waarna de ander niets rest dan schroomvol de brokken bijeen te vegen en vanop de puinhoop zich te verdedigen. Iemand laat zijn lippen pruttelen, de media onderschept de gezegende woorden 'elitarisme, volk en wie gaat dat betalen', en hup daar staan de culturelen klaar om te reageren (waarbij zij in hun ijver onmiddellijk om weerwoord te bieden pamfletten onderschrijven waarop zij de volgende dag moeten terugkomen). VOOR of TEGEN, hard of zacht, opstandigheid of conformisme, contemplatie of Tätigkeit, biefstuk of havermoutsepap.

Ik heb de afgelopen tijd getracht mij afzijdig te houden van poholitieke uitspraken en stellingnames en getracht een handelen en praktijk te ontwikkelen die weerstand bieden vanuit mijn werk zelf.

Uw schrijven echter dwingt mij weerwoord te bieden. Ik zend u een kartonnen doos met errond een touw en erin een scherp mes, een brood, een plastiek zakje met alle info over I like America and America likes me en vier lange, aan u gerichte, onaffe brieven. Ik bied ze u aan. Ik weet dat er een publiceerbare, gecondenseerde versie van komt. Deze brief. Ik zou dat liever anders hebben gehad. Ik weet niet hoe het anders moet. Ik probeer.

I LIKE AMERICA AND AMERICA LIKES ME.

In de aanloop van de Amerikaanse interventie in Irak duiken in onze media verontrustende artikels op: de schatten van Saddam, de problematiek inzake het niet naleven van VN-resoluties, het plotse potentiële massavernietigingswapensbezit … En dan wordt alles duidelijk 'he's a motherfucker and we got to chase him out'.Geheel voorspelbaar en binnen de lijn van de ondertussen schaamteloos opzichtige tactieken komt men aandraven met argumenten ter rechtvaardiging van een bezetting. Iedereen weet dat het gaat gebeuren en spannend is vooral nu wanneer. Zij die TEGEN zijn handelen ook al geheel in de lijn van de verwachting: betoging, vlagverbranding, petitie, festival, boycot van Coca-Cola (Waarom Interbrew of de stookolieleverancier wel verder hun gang mochten gaan is tot op heden onduidelijk.)

Waaruit de actie I like America and America likes me opgebouwd werd:

De titel komt van de legendarische performance van Joseph Beuys in 1973 waarin hij op zoek gaat naar het traumapunt van de Noord-Amerikaanse cultuur (in het bijzonder de interventie in Vietnam). De foto's van zijn verblijf met de coyote waarmee hij vijf dagen een kooi deelt, zijn verworden tot iconen binnen de kunst.

De war list: een opsomming van alle agressieve interventies waar Amerika bij betrokken was in 1973 en 2004 (geschiedenis en hoe zij zich herhaalt).

De Don Quichotte van Pierre Menard, een verhaal van Borges over een man die het 9de en 38ste hoofdstuk van Cervantes' Don Quichot tweehonderd jaar later letterlijk herschrijft waarna Borges het wezenlijke verschil tussen deze twee exacte schrifturen becommentarieert in het voordeel van Menard. (contextualisering)

De openingsscene uit Varkenstal van P.P. Pasolini waarin Julian zegt dat hij geprobeerd heeft er meningen op na te houden, omdat hij vond dat het zijn plicht was (later weigert Julian voor of tegen de Berlijnse studentenrevoltes te kiezen en uiteindelijk laat hij zich/wordt hij opgegeten door een varken. (derde weg, naast betogen of meeheulen)

Mijn opzet was als volgt: a) een mediatieke situatie scheppen waarvan je weet dat je actie erdoor herleid gaat worden tot één raar beeld, en b) mensen die op zoek gaan naar dat beeld verwelkomen en inleiden in een ANDERE wereld. Wat gebeurt er: het news event dat een man drie dagen lang met een varken in een kooi praat over angst, ongeloof en politiek gaat de wereld rond dankzij Reuters en CNN. Mensen die naar aanleiding van 'the picture of the day' komen kijken, betreden een stille ruimte, waar ver weg en nauwelijks hoorbaar het gebeuren zich voltrekt. Wel binnen bereik is een grote muur waarop voornoemde vier elementen duidelijk leesbaar aangereikt worden. Je kan zitten en lezen of kijken naar hoe daar een man in een kooi speelt met een varken onder veelkleurige dekens.

Een fabel zoals Franciscus sprak met de vogels, Beuys met de coyote, Diogenes niet met Alexander de Grote, de vos met de raaf, Jezus met de melaatse, Faust met de duivel, Oedipus met de sfinx, Eva met de slang, Prometheus niet met Heracles ...

Met dat verschil misschien dat ik toneel speel, dat het in mijn werk nooit gaat over een lichamelijke transgressie. De hele actie hield nadrukkelijk rekening met het theatrale dispositief. Zij was voorzien van een esthetische filter. Er waren kleuren, schakeringen, er was afstand, stilte, tijd, herhaling en niets spectaculair. Ik heb iets kleins willen maken in tegenstelling tot de opgelaten mediaballon, iets zachts, over bezorgdheid, toewijding, gefluister, warmte, traagheid, wachten, mensen tesamen. Natuurlijk krijgen Jef en Marie daar geen politieke stomp van. Gelukkig maar, er werd die dagen al genoeg gestompt.

Los van het feit of u dit een waardevolle poging vindt of niet (wat ik nog steeds hoop te mogen vernemen), kan ik mij niet voorstellen dat, indien u mijn werk gezien zou hebben (wat ik van een criticus mag verwachten), u zich over dit alles niet een genuanceerdere mening had kunnen vormen. Het spijt mij dan ook ten zeerste dat u zich niet grondiger informeert alvorens u dergelijke dingen schrijft, temeer daar u zich naast uw deontologische verplichtingen toch bewust moet zijn van de kracht, reikwijdte en autoriteit die onherroepelijk van dergelijk schrijven uitgaan. Geheel tegen uw eigen lovenswaardige bedoelingen in — en ik neem aan dat die zich ergens in de zone van het uitlokken van een constructief gesprek bevinden — past u zo dezelfde simplifiëring toe die wel vaker gehoord wordt: 'het zijn charlatans die zich verrijken op de rug van de samenleving, door hun mistige discours een schijn van relevantie aan te meten'. (Maakt u zich over dat verrijken toch geen zorgen. Ik heb 4,5 jaar bewezen anciëniteit op 11 jaar onafgebroken professionele arbeid.)

Kort en onvolledig schets ik u mijn huidig werk en formuleer enkele bedenkingen met betrekking tot het poholitiek rehelevante vraagstuk waarover u vindt dat dringend en helder en voor iedereen begrijpelijk nagedacht moet worden. Ik schaam mij een beetje over mijzelf te moeten schrijven. Ik doe het omdat ik vind dat in uw schrijven over mijn werk elke vorm van contextualisering ontbreekt, dat is oneerlijk. En ik kan niet geloven dat u in andere fases van mijn werk geen aanknopingspunten kan vinden naar wat de maatschappelijk relevante positie in het culturele veld waarnaar u reikt zou kunnen betekenen (zo zij er al zou zijn). Ook hoop ik door dit schrijven helderheid te verschaffen met betrekking tot de praktijk die ik tracht te bezigen.

Dit alles dus u aangeboden.

De praktijk waarover ik u sprak — I Like America is daar slechts een voorbeeld van — is een poging om via het theater niet zozeer de problematiek te bespreken (Hoe kan het dat iemand die goed is slechte dingen doet? Ben je onschuldig als je iets niet weet? Wat zijn de gevolgen van ons corrumperend consumptiegedrag?) alswel mogelijkheden te formuleren. Aangezien die zich voor mij niet kristalliseren in politieke doctrines (kende ik een sluitende ideologie, ik gebruikte al mijn krachten tot verwezenlijking ervan) en realpolitik bedrijven niet mijn roeping is (ik geef om de zo veel tijd mijn stem aan een aantal mensen waarvan ik geloof dat zij het gemeenschappelijk belang zo goed mogelijk dienen), kies ik het theater als vertrekpunt om mijn deel te leveren aan de maakbaarheid van deze samenleving. Vanuit het besef dat ik er deel van uitmaak, wat mij in de onmogelijkheid stelt er naast te gaan staan en hard te roepen hoe slecht het er wel is.

Zoekend naar wat de krachten en functies van theater kunnen zijn, heb ik gemeend dat als ik iets wil maken over shoppen, ik niet moet spelen voor een links georiënteerd theaterpubliek dat minstens hetzelfde gedachtespoor onderkent. Op de Meir in Antwerpen heb ik dan getracht een theatrale, geësthetiseerde situatie uit te lokken, precies om uiting te geven aan mijn walging voor geconditioneerd koopgedrag. Onderwerp was door middel van een anachronistische iconografie (een Sinterklaas die een maand te vroeg komt, een man met een pompoen op zijn hoofd een dag na Halloween) die conditionering te duiden.

Met Willy Thomas, heb ik een voorstelling gemaakt, toegankelijk in opzet en tekst (goed voor altijd uitverkochte zalen al twee jaar lang) gespeeld met touwtjes, plastiek zakjes, zes uitgeperste citroenen, een taart en veel tijd. Wij hebben na 11 september 2002 gedacht die voorstelling te maken, dat dat het beste is wat wij konden doen. Maar niet deze wetenschap maakt ons werk relevant.

Ik heb tweemaal veertien dagen op een plein in een hut gewoond die een zwarte zwaan werd en wegvloog. Ik ben veertien dagen lang in gesprek gegaan met mensen terwijl het werk samen met hen ontstond.

Ik ben niet afgereisd naar Salzburg toen men weigerde mijn statement 'rehabilitation and remission of guilt for the American boys and girls who tortured Iraqi prisoners' te publiceren. Ik heb daarover het hele festival lang geschreven.

Ik heb 7 dagen toneel gespeeld vanuit een zwaluwnest over een man die in een poging zijn toehoorders te omarmen valt, en heb daarbij een groot, gemengd publiek gekend.

In de nieuwe voorstelling die ik aan het maken ben, spreek ik niet. Ze gaat nergens over. Het is een opeenvolging van beelden (knutseldingen uit karton en ijzerdraad). Alles is heel mooi en heel klein en heel stil en sober en heel nauwgezet. Dat vind ik heel duidelijk.

Ik start momenteel een procedure om mij te laten naturaliseren tot Marokkaan teneinde als allochtoon meer kansen te hebben in het culturele veld na het invoeren van de cultuurquota.

U kan bij de beoordeling van een van mijn acties/toneelstukken alle andere toch niet over het hoofd zien? Dit is toch geen in-de-baard-wrijverij dat op een podium stappen op zich al een politieke daad is? Wat is dan precies die politiek waar u zo hoog mee oploopt? Ik hoef zelf Sartre toch niet te citeren vooraleer mijn werk gelezen kan worden als een voorstel voor de hele samenleving?

U bewondert de verschuiving van theater naar confrontatie, wel ik wantrouw die. Mijn kennis en kracht is niet toereikend om een voortrekkersrol te vervullen op het exact wetenschappelijke gebied van de politiek zoals die beoefend wil worden in debatten, bestuur en gespecialiseerde lectuur. Ik ben kunstenaar en tracht mijn kennis en kracht zoveel mogelijk daartoe te ontplooien. Het baart mij zorgen dat de kunsten plaats zouden moeten maken voor iets met een duidelijker omkaderde en leesbare nutsfunctie: het debat, de relevantie.

Zal ik voortaan in mijn programmaboekje enkele belangrijke mediasites opnemen, zal ik na elke voorstelling een pamflet uitdelen tegen het Vlaams Belang, tegen het verstikkende monopolie van een vijftal energiemolochs, tegen de lucratieve, vreemde valutahandel op de beurs, tegen coltan in gsm's, tegen Chiquitabananen? Zeggen dat ik voorzitter ben van kraakpand de Scheldeapen (autonoom en anarchistisch jeugdhuis, uniek in zijn werking), dat ik Max Havelaarkoffie drink, dat ik niet in grootwarenhuizen eten haal, dat ik alles met de fiets en de trein doe, dat we een Kroatische kuisvrouw hebben die we goed betalen, dat we met een hoop mensen samen in vijf huizen naast elkaar wonen, dat we elkaars kinderen bijhouden, dat ik mijn vader en moeder graag zie? 'De reclamepanelen zijn te groot', moet ik dat roepen? De reclamepanelen zijn te groot, ze zijn een aanslag op mijn libido. Moeten toneelspelers zich dan om de drie maanden vastbijten in een rehelevant ahactueel medium — de ene groep in de zwarte ontvoogdingsstrijd, de andere in onze ideologische kwesties, een derde in ons deviant consumptiegedrag — en daarmee doorgaan tot het einde onzer subsidiebemiddelingen?

Dat kan ik toch niet vertellen? Toneel is een verwerking, een sublimatie, een spel waarvan de regels soms ingewikkeld (elitair) zijn. Wilt u alles verlaagd zien tot de rolstoelpatiëntennorm? Zegt u tegen Sjostakovitsh dat hij voor zijn tijd wat toegankelijker gepingel had moeten schrijven?

Subsidie wordt toch juist toegekend op basis van kwaliteit van werk waarbinnen de kunstenaar tracht verantwoordelijkheid op te nemen voor zijn samenleving? Tot dusverre is nog niet gedecreteerd dat dat betekent dat we de spelregels zodanig moeten versimpelen dat iedereen daar ten allen tijde een stomp van krijgt.

Subsidie is er o.a. om de kunstenaar te behoeden voor het feit dat hij noodzakelijk commercieel succesvolle producties moet maken. Subsidie is er om kunstenaars in de mogelijkheid te stellen werk te maken dat commercieel niet rendabel is. In zijn emancipatorische taak erkent de overheid het belang van praktijken die vreemd zijn van een maatschappij die door de consumptielogica letterlijk getiranniseerd wordt. Het zou verkeerd zijn daar opnieuw iets voor in de plaats te willen krijgen. De kunsten zijn een speelplaats met allemaal spelregels. Als de spelregels zo simpel worden dat iedereen het van de eerste keer snapt, dan is er na twee keer spelen ook geen zak meer aan, natuurlijk. Wat kunstenaars in die speelruimte proberen te doen, is een alternatief bieden voor de dominante rationele structuur.

Ik hou van de gedachte dat een samenleving autostrades aanlegt waar iedereen voor meebetaalt terwijl niet iedereen een auto heeft. Zo ook werd besloten tot voorlopige instandhouding van die enkelen wiens ambacht en giftig talent het was enkel en alleen geheel nutteloze gedachten, bewegingsmechanieken, mobielen en geknakte zinnen te produceren ter lering en vermaak van enkele en heel soms meerdere anderen.

Het bedrag dat de belastingbetaler afstaat aan de kunsten is het equivalent van enkele kilometer autostrade en in niets te vergelijken met het bedrag dat de belastingbetaler jaarlijks afstaat om pakweg de handelsovereenkomsten tussen FN Herstal en Nepal te verzekeren.

Ik heb geen weet van ongeoorloofde verrijking en andere excessen op kosten van de subsidiënt binnen de podiumkunsten, indien u ervan weet, zegt u het mij, dan sleur ik ze vannacht nog uit hun repetitielokalen. (En wees gesterkt. Ik zal u bewonderen en steunen wanneer u werkelijk de kracht en het lef hebt om met het scherpe mes in uw hand de directeuren van pakweg Nestle, Shell, Exxon en Daimler-Benz in de borst te steken.)

Ik meen dat het meest subversieve gebaar dat ik binnen de kunsten kan stellen, geven is, en spelen (tegenover consumeren en presteren). Lang leve de zelfverwijzende zinnen van Kousebroek, de steden van Calvino, de anagrammen van Perec, het Labyrinth van Borges, Finnegans Wake van Joyce. …

En ik hoop maar dat iemand iets heeft aan wat ik opschrijf, dat hij hierna goed op zijn gedrag let en niet berouw krijgt als 't te laat is en alles al naar de bliksem is door z'n eigen schuld!

(Cesar Bruto'wat ik graag zou zijn als ik niet was wat ik ben', hoofdstuk 'Een sint-bernardshond')

benjamin verdonck

Nu ik deze brief herlees

schrik ik

Ik zond u een kartonnen doos met errond een touw en erin een scherp mes, een brood, een plastiek zakje met alle info over I like America and America likes me en vier lange, aan u gerichte, onaffe brieven

niet deze brief.

(Benjamin Verdonck maakt voorstellingen, installaties, interventies voor onder meer
Nieuwpoorttheater, KVS e.a.)

theater — of de kunst van het niet-weten

: luk perceval

Een toneelstuk. Twee personages. A probeert B te overtuigen, maar B wil het niet weten. A wordt radeloos van B's koppigheid. Zijn argumenten worden uitroeptekens, B kijkt weg, sluit zich op in zijn gelijk. A wordt heftiger, B kan het niet meer aanhoren, schreeuwt terug. Trop wordt te veel, de gemoederen slaan over, er vallen klappen, bloed wordt moord, en dan valt het doek. Een voorspelbaar verloop van de zoveelste variatie op het verhaal van Kaïn en Abel. Een zich eeuwig herhalend thema waarmee het toneel ons, meer dan ons lief is, een spiegel voorhoudt.

Dit is de spontane associatie die een oproep voor een theater met meer uitroeptekens bij mij teweegbrengt. Hoe anders en hoeveel verrassender zou het verloop van de geschetste scène zijn wanneer één van de twee zou trachten zijn eigen grote gelijk aan de kant te schuiven, en enkel aandacht zou geven aan wat de ander wil vertellen, zonder vooroordeel, zonder betweterij. Dat is mijns inziens ook wat dat toneelstuk ons gedurende zovele eeuwen heeft willen bijbrengen, dat er niet zoiets bestaat als het grote gelijk. En dat het, wanneer het zich toch voordoet, tot een heilloos voorspelbaar einde leidt. Ligt daarin niet de ware 'politieke' boodschap van het theater, dat er geen 'groot gelijk' bestaat? Maar een veelvoud van standpunten, overtuigingen en waarnemingen, die allemaal op zich hun relatieve waarde hebben en deel uitmaken van iets wat we waarheid noemen, in de wetenschap dat we de volledige waarheid nooit echt zullen vatten.

Hoe kan het theater, ondanks deze filosofische dooddoener, in de wereld van vandaag dan nog slagkracht hebben — een politiek effect zo men wil? Kan het theater bijdragen tot een betere wereld en hoe zou die wereld er moeten uitzien? Een wereld met meer rechtvaardigheid, en minder oorlog? Moeten we dan niet in de eerste plaats trachten om begrip — of noem het mededogen — te cultiveren? Moeten we dan niet eerder de uitroeptekens vermijden en naar een vorm zoeken die niet polariseert, maar ons aandacht leert te schenken aan eenieders waarheid? Is niet uitgerekend het theater de enige amorele plek waar we begrip kunnen, mogen en willen opbrengen voor die aspecten van het leven waar we ons buiten het theater krampachtig tegen beschermen? Hoe anders verklaren we onze fascinatie voor figuren als Richard III, Macbeth, en zoveel bloeddorstige monsters? Is niet het theater, en bij uitbreiding de kunst, precies daarom onsterfelijk, omdat het onze behoefte aan solidariteit, zelfs met het meest verwerpelijke, tracht in te lossen? Daarin ligt naar mijn gevoel de ware politieke kracht van dit ritueel theater. Het creëert een kader waarin we al onze vooringenomenheden overboord kunnen zetten, en het biedt ons de mogelijkheid begrip, empathie of, om het met een religieuze term te benoemen, universele liefde te ontwikkelen.

Ik geef toe, dit zijn grote woorden voor een bijna onzichtbaar, nauwelijks afleesbaar effect. Maar de onsterfelijke kunstwerken laten ons telkens dat moment van catharsis, van mede-voelen, ervaren. Uiteraard is dit geen massale reddingsoperatie van de mensheid. Daarvoor is de mensheid te zeer verliefd op haar eigen ondergang. Maar tegelijkertijd is ze ook wanhopig op zoek naar een mogelijke bevrijding. En van die zoektocht is het theater de uitdrukking. Niet van de oplossing, niet van het nirwana, want daarvan heeft niemand het recept. Het is de zoektocht die ons over de hele wereld verbindt, het blind tasten naar een uitweg. Niemand kent de richting ervan. Enkel begrip voor eenieders zoektocht kan leiden tot een opheffing van het 'grote gelijk'. Dit is dé reden waarom ik geen stukken meer wil maken met een uitroepteken in de titel. Mijn voorstellingen worden alsmaar trager en stiller, omdat ik op die manier wil kunnen inzoomen op elk detail, elk facet van de twijfelende, onvolkomen en niet-wetende mens, die mij herinnert aan mijn eigen zoekende existentie, om op die manier een verbinding tot stand te brengen met de wereld om mij heen. Een solidariteit waarnaar ik mijn ganse leven, elke dag opnieuw, hunker als een mogelijke bevrijding uit mijn existentiële eenzaamheid. Het ervaren van die verbinding, dat begrip, is voor mij het wezenlijke politieke effect van het theater; omdat het mij verzoent, met mezelf en de wereld. Dát is voor mij een eerste stap naar zoiets als de wereldvrede. Daarom ligt de kracht van het theater in het niet-weten, het niet-oordelen, en in de totale contradictie van alles wat ik meen te weten en wat mij op een afstand plaatst, mij polariseert. De enige waarheid, het enige houvast dat het theater biedt is het niet-weten. Enkel wanneer we ons hieraan durven over te geven, zullen we ons kunnen verwonderen over, en verzoenen met onszelf en onze omgeving. Daarom pleit ik voor een theater zonder uitroeptekens, maar met stilte en aandacht voor al wat deze razende tijd niet wil weten.

Of dit theater-van-de-aandacht in staat is de onweerstaanbare opkomst van George Bush met zijn tot in Europa verspreide tentakels van extreemrechts te stoppen? Uiteraard niet. Dat hoeft ook niet, omdat extreemrechts een typische uiting is van de bange, blanke man. De geschiedenis leert ons dat dit fenomeen uiteindelijk zichzelf vernietigt. Het gevaar lijkt mij niet zozeer het fenomeen an sich, maar de paniek waarmee op dit moment op dit verschijnsel gereageerd wordt. Een paniek die de polarisering alleen maar versterkt en het spook van extreemrechts veel groter maakt dan het in werkelijkheid is. Puur feitelijk gaat het over een partij die één op tien Belgen vertegenwoordigt, of in sommige Vlaamse steden drie op tien inwoners. Een democratische minderheid die door haar menners verkeerdelijk als de meerderheid wordt voorgesteld. In zoverre verschillen we in Europa fundamenteel van onze Amerikaanse broodheren. De overgrote meerderheid gebruikt nog steeds haar gezond verstand, weigert deel te nemen aan oorlogen voor olie, en weet na zoveel eeuwen: nie wieder. En zelfs wanneer Dewinter straks burgemeester van Antwerpen wordt, en zelfs wanneer hij een lijst wil opstellen met Entartete Kunst, om alleen nog maar Blut- und Bodenkunst te ondersteunen, dan vraag ik mij af hoeveel van de weinige theatermakers in Vlaanderen hij zal kunnen overtuigen om zijn lied mee te zingen. Een cultuurbeleid is afhankelijk van de kunstenaar, en die kunstenaar kan in wezen nooit alleen maar 'in opdracht' creëren, want dan wordt zijn kunst steriel. Kunst ontstaat uit noodzaak, in weerwil van elke maatschappelijke stroming of politieke dwang. Het is een soort onkruid dat altijd en overal zal groeien, ongeacht de omstandigheden. Kunst kan zonder cultuurbeleid, maar het cultuurbeleid kan niet zonder kunstenaars. Bovendien tonen recente voorbeelden uit Frankrijk en Italië — en verder terug in de geschiedenis onder Stalin, Hitler en King Jacob — dat het aan banden leggen van het theater en de kunst tot een totale woestenij leidt. Niet alleen voor de kunst, maar vooral voor de middenstand, en dat is voor de politiek altijd een kwalijke zaak.

Ik kan en wil mij niet aansluiten bij het koor van paniekzaaiers omdat ik er al langer van overtuigd ben dat men de dingen op hun beloop moet laten. En als straks een Antwerpse meerderheid Dewinter tot burgemeester kiest, dan moet hij dat vooral worden. Het is de enige manier om het volk te geven wat het wil en toekomt. En ook de enige manier om het volk aan den lijve te laten ondervinden hoezeer het zich in haar keuze vergist. Want één ding weten we zeker: angst is de slechtste raadgever.

De toekomst is onvermijdelijk. Proberen om die onvermijdelijkheid met veel uitroeptekens te keren is dwaas, leidt tot nog meer geschreeuw en polariseert tot oorlog. Veel liever lever ik met mijn theater in stilte een bijdrage tot de wereldvrede.

(Luk Perceval is afscheidnemend artistiek leider van het Toneelhuis en wordt vanaf augustus 2005 huisregisseur van de Schaubühne in Berlijn.)

kunst en haar maatschappelijke relevantie; of hoe kunst nooit volkseigen is

: jan van imschoot

De vraag of kunst de maatschappij kan redden is zodanig achterhaald dat het recente antwoord erop vanuit extreemrechtse hoek erg hilarisch is: 'de maatschappij' — lees de fascistoïde vorm ervan — 'zal de kunst wel redden.' Een maatschappij die doordrongen is van egoïsme en egocentrisme, van wantrouwen tot regelrechte haat, heeft niets te bieden aan kunst. Integendeel, als de bevolking van één der rijkste landen ter wereld, die zich laaft aan de grootste luxe en comfort, een eigenbeeld ontwikkelt waarbij de maatschappelijke problemen zodanig worden uitvergroot dat er zelfs voor het kleinste probleem geen oplossing lijkt te bestaan, dan is diezelfde gemeenschap met zijn fatalistische denken niet meer in staat voeding te geven aan het begrip democratie. Het doemdenken regeert en deze negatieve houding claimt onze toekomst.

Kunst, in al zijn gedaantes, is in staat om deze zelfdestructieve kant van de bevolking aan te duiden; maar is ze ook in staat deze om te keren? Ik geloof daar zelf sterk in. Kunst relativeert het stramien van ons denken, houdt ditzelfde denken soepel, toont aan dat er nog andere manieren van denken zijn, dat de confrontaties met ideeën en opinies, zelfs als die lijnrecht tegen over de onze staan, ons denken en de mogelijkheid om nieuwe meningen te ontwikkelen, levendig houdt.

Als extreemrechts nu ineens zijn 'bezorgdheid' toont over het Vlaemsche theater en over de volkseigen kunst, dan houd ik mijn hart vast. Stellen dat het overgrote deel van de bevolking niet welkom is in de officiële kunsttempels is een flagrante leugen en een zware onderschatting van het publiek. Nog nooit is de participatie aan artistieke gebeurtenissen zo groot en intens geweest als nu. De keuze om deel te nemen aan één of andere vorm van kunst, of om hun artistieke honger tout court te stillen, ligt in de handen van de mensen zelf. De één verkiest een rockconcert, de andere bezoekt liever de opera. Het aanbod aan Nederlandstalige literatuur is ook niet min, en gelukkig wordt er een niet onbelangrijk deel van de wereldliteratuur in vertaling gebracht. Theaterzalen zijn niet leeg en zelfs de museumvloeren geraken bijna versleten.
Alles kan beter, en aan het platform voor kunsten kan en moet nog gesleuteld worden.

Maar het is een begin; een begin van volwassen worden, van een manier van denken waarbij het vlaggengezwaai en tromgeroffel om de wereld te laten zien dat Vlaanderen bestaat nu stilaan wel achterwege kan gelaten worden. Wie in deze tijd nog denkt dat men met het gezwaai van een verschoten pisdoek, met daarop de afbeelding van een verzopen wilde kat, het imago van Vlaanderen in de wereld zal vergroten, heeft het grondig mis. Het zijn wel degelijk kunstenaars die meehelpen om Vlaanderen op de wereldkaart te zetten. Waarom zijn de Vlaamse primitieven wereldwijd bekend en worden zij erkend als één van de hoogtepunten in de kunstgeschiedenis? Omdat zij openstonden voor invloeden van buitenaf, omdat zij naar de wereld keken en ook kunstenaars toelieten van ver over de grens. Of is men misschien vergeten dat Hans Memling van Duitse komaf was en Gerard David van Nederlandse? Is men vergeten dat Van Eyck beïnvloed werd door de Italiaanse schilderkunst en dat Venetië, Mantua en Rome belangrijke voedingsbodems waren voor Rubens? En zijn het niet de hedendaagse kunstenaars die het scheve beeld dat de wereld van Vlaanderen heeft grotendeels rechttrekken? Wie anders dan de Luc Tuymansen, de Thierry De Cordiers, de Jan Fabres, de Wim Van de Keybussen, de Anne-Theresa De Keersmaeckers, de Tom Barmannen, de Jan De Cocks, de Ludo Marimannen en de Jonas Geirnaerts maken Vlaanderen geloofwaardig? Awel, Vive La Fête! Zijn Maurice Maeterlinck, Suzanne Lilar en Jacques Brel volksverraders omdat zij gebruik maakten van de Franse taal om hun artistieke ei te leggen? Wat kan je dan zeggen van onzer allen Vlaamse Leeuw, Robert Van Béthune, die geen gebenedijd woord Vlaams over de lippen kreeg? En werd de volksopstand van 1302, waarvan een omvangrijk deel der medestanders uit Wallonië kwam, niet geleid door een Nederlander?
Wat is dat, 'volkseigen'? Waarin verschilt een Vlaming van een niet-Vlaming? Is het de taal? Ik ken heel wat mensen van vreemde origine die zowel het Nederlands als het plaatselijke dialect beter onder de knie hebben dan vele autochtonen die communiceren in een schabouwelijk verkavelingsnederlands.

Een kunstenaar maakt geen werk voor een publiek. Het publiek wordt daarentegen wel uitgenodigd om met de artefacten van eerstgenoemde in contact te komen. Kunst moet niet meegaand zijn met het publiek, en van het publiek wordt ook niet verwacht dat het meegaand is met kunst. Het recht om geshockeerd te zijn moet behouden blijven, wat niet wil zeggen dat het belang van ditzelfde recht groot genoeg kan zijn om een verbod op te leggen aan die kunstwerken waardoor men geshockeerd is geraakt. Als er plassende en masturberende vrouwen te zien zijn in een theaterstuk van Fabre, kan ik mij voorstellen dat een deel van het publiek verontwaardigd is en dit als provocerend ervaart. Het besef echter dat het tonen van een aantal als onkies ervaren situaties kan helpen om taboes te doorbreken, is een bestaansrecht van alle kunsten. Kunst is een baken waartoe de mensheid zich kan richten. Het tonen van elke vorm van lichamelijkheid is ook het bespreekbaar maken ervan. Wat Fabre doet, en ook andere hedendaagse kunstenaars, is het verder zetten van een traditie die met regelmaat terug voorkomt in de kunstgeschiedenis. Kijk maar eens naar Suzanne en de ouderlingen van Tintoretto, waarbij de bijbelse Suzanne in haar eigen badwater piest; naar Titiaans' Danaë die zich zonder gêne vingert; naar het meerdere malen tonen van anale penetraties in het werk van Hiëronymos Bosch, en vergeet daarbij ook niet de pissertjes en schijtertjes van Breughel. En als je nog niet overtuigd bent, aanschouw het Romaanse doopvont in de kerk van Hoegaarden waarbij je recht in het opengesperde aarsgat van een gebeeldhouwd figuurtje kijkt.

Tot slot vind ik het een basisplicht dat elke artistiekeling, als lid van de maatschappij en/of als kunstenaar, zijn verantwoordelijkheid opneemt om voor een verworven recht op artistieke vrijheid te blijven vechten, en zich niet verschuilt achter de drogreden dat een artistiek engagement op zich al voldoende is. Mensen uit de theaterwereld, uit de muziekwereld en de literatuur hebben al een eerste stap gezet en ik hoop dat alle collega's uit de beeldende kunst zich dan ook nadrukkelijk uitspreken tegen het kwaadaardige fenomeen extreemrechts, dat nu het begrip democratie misbruikt om kunst aan te vallen, en later — op kousenvoeten zie je ze al afkomen — kunst zal gebruiken om de democratie te ondermijnen. Waarbij de zuurnalistiek van een groot deel der Vlaamse media een niet onbelangrijke rol zal hebben gespeeld.

P.S. Ik zag Cecilia liever gaan dan komen.

(Jan Van Imsschoot (1963) is gewezen beeldend kunstenaar maar nog steeds professioneel misantroop. Hij heroriënteert de kunstgeschiedenis — zoals hij eerder misbruik maakte van historisch materiaal om de schilderkunst te beschermen tegen de banaliteit, is anti-nationalist, guillotinist, roker en beschermer van de brandstapel.)

De kamer van Isabella

: jan lauwers

Geachte,

Na het lezen van 'Knossos', en de open brief van Luk Van den Dries, het volgende:

Volgens Pieter De Buysser ben ik een verrader.

Isabella is namelijk een werk dat vrij helder een verhaal vertelt. Ik voelde me genoodzaakt om een aantal zaken die ik de laatste twintig jaar onderzocht had, op een rij te zetten. Ik had de noodzaak tot helderheid. Volgens De Buysser is dit paniekvoetbal, ingegeven door de tijdsgeest.

Volgens Luk Van den Dries ben ik een negentiende-eeuwse kunstenaar.

Isabella brengt schoonheid en troost. Heel wat mensen lachen en wenen bij deze voorstelling. (Succes is terreur en het applaus de tragedie van het theater, heb ik zelf eens ergens genoteerd.) Ik meen te weten dat vernoemde mensen mijn werk interessant vinden. Begripsverwarring bij het Vlaams Belang is een natuurlijk gegeven. Grotesk is het feit dat  mensen die nog nooit enige interesse hebben getoond voor kunst er plots een mening over hebben. Maar de intellectuele elite die erop reageert is danig in de war.

Enkele begrippen die ik tracht te begrijpen:

  • Experiment: een experiment is een middel. Kunstenaars experimenteren altijd. Het experiment is een tussenfase. Als er niks op volgt, is het betekenisloos en gedoemd tot mislukken. Zaak is te mislukken in schoonheid.

  • Schoonheid en troost: kunst gaat altijd over schoonheid en troost. Wat geeft meer schoonheid en troost dan de verwoestende gedachten van Marcel Duchamp? Of Jimi Hendrix in Woodstock: een zwarte man, verkleed als indiaan, die een distorted__version speelt van de Stars & Stripes?

  • Elite: Ik acht mezelf een elitaire man. Ik weiger toe te geven aan de smakeloosheid van de massa. Ik zal die smakeloosheid altijd trachten te begrijpen en indien mogelijk onderuit halen. Dat is mijn opdracht als kunstenaar. Daarom acht ik mezelf een elitaire man. In een democratie is een elite een noodzaak.

  • Subsidies: In een democratie zijn subsidies een middel om de minderheid te beschermen tegen de dictatuur van de meerderheid, om vrijheid van denken te waarborgen.

  • Sociale mix: Hoe staat het met de sociale mix in — zeg maar — het Europees parlement? Moest men in de politiek de sociale mix ernstig nemen dan zou de metro van Brussel een veilige plek zijn. Maar nu is het toch maar de laagste klasse die zich noodgedwongen voortbeweegt in het ondergrondse. Neen, men gebruikt het begrip sociale mix in de kunsten enkel en alleen om een stok te vinden om datgene wat men niet begrijpt te vernietigen.

  • Vrijheid: Hoe hoger men staat op de maatschappelijke ladder, des te groter de vrijheid, des te groter de verantwoordelijkheid. Vrijheid zonder die consequenties is luiheid. En omdat kunst helemaal bovenaan staat op de maatschappelijke ladder is de verantwoordelijkheid bij kunstenaars gigantisch. (Pistoletto)

  • Scheiding van Kunst en Staat: We hebben er enkele honderden jaren over gedaan om de kerk ervan te overtuigen zich niet te moeien met de staat. Het is slechts gedeeltelijk gelukt en met rampzalige gevolgen. Moeten we diezelfde vragen stellen rond kunst en staat?

  • Kunst: Laten we meer en meer woorden gebruiken als hysterie, mystiek, trance. Alle kunst die vlaggen verbrandt, is slechte kunst. Alle kunst die politieke stellingen verkondigt is entertainment. Het is door extreemrechts gezeik dat we dit doen. Het is door extreme politieke gedachten dat kunst altijd verminkt wordt.

Iedereen die zegt dat kunst overbodig is, dood ik.

Gegroet

(Jan Lauwers is beeldend kunstenaar, auteur en regisseur, en artistiek leider van Needcompany.)

de illusie van de autonomie

: dominique willaert

Niet alleen de uithaal van het Vlaams Belang naar de stadstheaters en de kunstwereld zijn verontrustend, ook de verkrampte reacties van een deel van het culturele werkveld baren zorgen en stemmen tot nadenken. Het is haast onbegrijpelijk dat het stuk dat door theaterwetenschapper Luk Van den Dries werd gepubliceerd (De Morgen van 11/03/05) door zoveel 'theaterhuizen' werd ondertekend. Je kunt je de vraag stellen waarom er zo ondoordacht wordt gereageerd en er zo weinig tijd wordt genomen om eerst even stevig na te denken. Hypothese: door de grote productiedwang en -druk ontstaat een fragmentering van het werkveld waardoor er nauwelijks nog kwalitatieve reflectie rond het kunstgebeuren wordt ontwikkeld vanuit de sector zelf. De enige uitzondering zijn denksporen die door mensen als Rudi Laermans, Eric Corijn — beiden socioloog — en Frank Vande Veire — cultuurfilosoof — worden aangereikt, maar de vraag is in hoeverre er op deze denksporen wordt gewerkt, of er zelfs over wordt nagedacht.

Het is heel vreemd dat je vanuit de kunstwereld enkel lawaai hoort wat betreft hun autonomie en de democratie wanneer tegen hun kar wordt gereden, dat wil zeggen, in het geval van nieuwe subsidierondes of bij aanvallen zoals die van het Vlaams Belang. Het is bovenal bevreemdend dat de echte demon van het hyperkapitalisme niet wordt bezworen en bestreden. De toenemende 'vermarkting' en de hieraan verbonden (over)professionalisering bedreigen veel sterker de autonomie van de kunstcreatie, kunstenaar en kunstwereld dan het retorische heen en weer gescheld van rechtse populisten tegenover de zelfverklaarde linkse cultuursector. Toch is er geen enkele fundamentele onrust vast te stellen rond het feit dat heel wat (jonge) kunstenaars nauwelijks nog hun autonome parcours kunnen ontwikkelen in onze 'vermarkte' wereld.

Momenteel kun je scherp observeren hoe nogal wat actoren uit de kunsten- en cultuursector blijven vasthangen aan hun eigen 'specificiteit'. Meer dan eens hoor je artistieke leiders of kunstenaars verklaren dat kunstcreatie het enige is wat ze willen of kunnen doen in deze samenleving. Wellicht wordt de verrechtsing net mee veroorzaakt door deze fragmentering en specialistische opstelling. Waarom zou deze opstelling niet vervangen kunnen worden door een veel holistischere benadering? Een benadering waarbij vertrokken zou worden vanuit het geloof dat de autonomie enkel maar tot stand kan komen en gewaarborgd kan blijven wanneer er door de kunst zelf mee vorm en inhoud wordt gegeven aan de context waarin deze autonomie een plaats kan krijgen: binnen een democratische ruimte die steeds opnieuw onderhandeld moet worden.

Bart Caron (Spirit) heeft overschot van gelijk wanneer hij een oproep lanceert aan alle culturele actoren om zich maatschappelijk te positioneren. Het wordt namelijk dringend tijd dat de paar honderd mensen die de dienst uitmaken in de cultuur- en kunstensector zich opnieuw proberen te verbinden met de samenleving: het zoeken en voelen wat er leeft, welke noden, angsten en twijfels mensen ervaren, en visionair proberen vooruit te denken welk aandeel de eigen sector zou kunnen spelen in het herijken of herbronnen van onze democratie. Niets staat de actoren binnen de kunstensector in de weg om kwalitatieve, elitaire en moeilijk toegankelijke kunst te maken, en zich daarnaast toch ook voluit te engageren om als maker en actor nieuwe verbindingen te creëren binnen onze democratie.

We moeten blijven strijden tegen de verdere verrechtsing maar liefst vanuit het besef dat het 'gevecht' tegen het Vlaams Belang de strijd is tegen ons eigen slecht geweten. In plaats van het Vlaams Belang te demoniseren zijn we met ons allen toe aan een grondig gewetensonderzoek. De vraag is namelijk of de zelfverklaarde 'links-progressieve mainstream' zelf eigenlijk nog wel weet welk soort ideologie ze onderschrijven. Is er nog wel een ideologische opstelling en een sociaal en utopisch project? Sinds de Verlichting worden drie centrale waarden vooropgesteld: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Dit zijn drie begrippen en waarden die voortdurend vragen naar een dagelijkse en hernieuwde invulling en dito acties. Maar sinds we met ons allen hyperconsumerende wezens dreigen te worden, is er nauwelijks nog sprake van voldoende tijd en ruimte en de wil om gedegen bemiddeling te ontwikkelen: opleiding, vorming en reflectie met het oog op vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. De links-progressieve mainstream is in wezen niet tolerant maar zelfs zeer intolerant geworden ten aanzien van Bildung, nabijheid en iedere vorm van een gedegen sociaal en pedagogisch project. Dit tast namelijk de eigen concurrentiepositie aan, vraagt naar een langetermijnvisie en betekent dat de eigen narcistische en egocentrische opstelling in vraag moet worden gesteld. Het is dan ook illustratief hoe er vanuit de kunsten- en cultuursector nauwelijks tot geen zelfkritiek wordt en werd geformuleerd. Wordt er wel voldoende bij stilgestaan dat we mee verantwoordelijk zijn voor de opkomst en ontwikkeling van extreemrechts? Wie vindt dat de burger autonoom genoeg is om zijn of haar eigen plan te trekken, moet nadien niet huilen dat extreemrechts de aangerichte schade komt opmeten en ook probeert de gebroken potten te lijmen.

In de retoriek en de polemiek van de voorbije weken en maanden worden er voortdurend valse tegenstellingen gecreëerd. Het vermeende spanningsveld tussen kunst en samenleving wordt daarbij als een riskante vooronderstelling gehanteerd. De spanning die er tussen beiden ontstaat, situeert zich vooral op het vlak van de bemiddelende actie tussen de kunst en de samenleving. In plaats van het te hebben over het politieke gehalte van kunst, de maatschappelijke relevantie van kunst ... , zou men vanuit de kunstwereld veel beter streven naar een sterkere 'elitaire' positionering. Dat 'elitaire' verwijst naar het opnemen van een verantwoordelijkheid waarbij men naar een gedragen vorm van gezag probeert te streven. Binnen ieder werkveld en levensdomein hebben we immers nood aan belangwekkende 'gezagsdragers.' Mogen we dan niet hopen en geloven dat ook mensen uit de kunstwereld een integer en moreel gezag en inspirerend leiderschap kunnen ontwikkelen binnen onze samenleving? Dit betekent dat kunstenaars de moed moeten hebben om zich tegelijk maatschappelijk te positioneren, en om er in hun metier voor te blijven kiezen om te abstraheren en te metaforiseren. Zonder die abstractie en metaforen zou namelijk een belangrijk deel van onze beschaving worden geamputeerd, en dreigen we steeds sterker slachtoffers van de banaliteit te worden (cf. reality tv en de verregaande prostitutie van het private leven).

Het elitaire aan de kunsten verwijst in dit verband helemaal niet naar de hoogmoed en het narcisme van een deel van de 'elite' die in en rond de kunstwereld floreert. Het andere en meer toegankelijke cultuuraanbod is niet minder maar gewoon 'anders'. Dit betekent dat het brede cultuuraanbod in een complementaire relatie ten aanzien van het 'elitaire' kunstgebeuren wordt geplaatst. Ook deze oppositionele opstelling is dus een valse tegenstelling. Het één kan gewoonweg niet zonder het ander. De uitdaging moet hierbij blijven om elkaar te stimuleren en om verbindend te leren denken.

Meer dan ooit leeft er een latent verlangen om nieuwe verbanden ontwikkeld te zien, tussen diverse werkvelden en specialismen en in de richting van een verbindend en integrerend denken. Gemeenschappelijkheid en gemeenschap verwijzen naar het zich 'opgenomen' en 'gedragen' voelen. De grootste uitdaging voor het zelfverklaarde links-progressief cultuurfront lijkt me dan ook om het aan te durven uit het 'vermarkte' denken en handelen te treden. In de sector zelf zijn heel veel mensen en actoren momenteel namelijk niet meer en niet minder dan harde concurrenten. Wie zichzelf als links en progressief wil definiëren of profileren zal echter samen met anderen moeten zoeken naar nieuwe verbanden en bondgenootschappen. Het denkwerk zal gezamenlijk moeten worden verricht en niet ter legitimering van de eigen winkel maar ten dienste van, of in een dienstbaar verband ten aanzien van onze brede samenleving. De autonomie, die we nu vanuit de kunstwereld voorstaan zal immers enkel overleven in een samenleving die over een sterke sociale onderbouw beschikt en verbindend denkt.

Dit is de harde paradox: nog nooit werd er zoveel geluld over culturele diversiteit en interculturalisering, terwijl uit onderzoek nog maar eens blijkt hoe hard onze samenleving is gesegregeerd, een segregatie die niet losstaat van de verrechtsing. Wanneer de kunstwereld ervan uitgaat dat het tegengaan van segregatie en dualisering niet mee tot hun 'taak' behoort, dan doen we beter het licht uit zodat we uiteindelijk tot het besef kunnen komen dat we in het donker zitten.

(Dominique Willaert is coördinator van Victoria Deluxe.)

sck my zppelin

: thomas crombez

Wat is er eigenlijk gebeurd? Zoals na elke recente 'polemiek' over de kunst, ontwaak je als uit een droom na de 'aanvallen' van het Dewinterbedrijf op de stadstheaters en de daaropvolgende 'verdediging' van de voorvechters der democratie en cultuur (9 tot 13 maart 2005). Deze 'polemieken' worden meestal op de opiniepagina's van kranten uitgezweet. Naar beproefd recept kunnen ze slechts drie tot vier dagen worden aangehouden. Daarna gaat de hete peper van de kunst alweer ranzig smaken en wordt hij door de publieke opinie, op aandringen van haar vertegenwoordigers in de pers, terug uitgescheiden.

Wat is er eigenlijk gebeurd? Als ik me de droom goed herinner, waren er in elk geval twee duidelijke kampen. Enerzijds, goed gecoördineerd zoals de lancering van een nieuw parfum, de charge van het Dewinterbedrijf. Eerst twee regionale pétards. Brusselaar Eric Arckens deponeert de stinkbom van het pseudo-elitarisme aan de KVS. De Antwerpse bejaarde Bob Hulstaert volgt, eerst met een kunstmatig opgezwollen oorlogsverklaring aan Het Toneelhuis en vervolgens met een nostalgische toets. Zijn bede blijkt te zijn ingegeven door de stille nood aan het theater van vervlogen tijd, waarbij hem nog genoeg tegenwoordigheid van geest rest om voorbeelden op te diepen: 'Een Slisse en Cesar moet kunnen, iets van Elsschot, een "Gijsbrecht van Aemstel" (Vondel) of "De klucht van de brave moordenaar", een Vlaamse komedie uit 1937.' Tenslotte wordt het zware geschut aangerukt en Filip Dewinter autoriseert 's heren statements als in harmonie met het gangbare partijprogramma.

Anderzijds, de verontwaardigde goegemeente. Hier weinig coördinatie en vrijwel geen retorische inventiviteit. Het leek een beetje op een oefenmatch in vierde provinciaal. Tactieken waarvan het falen al sinds de jaren negentig wordt beproefd, werden nog maar eens op het veld gezet met alle oprechte schijn van goede bedoelingen. De Dewinterpartij zou warempel van fascistische inspiratie zijn en bijwijlen in Freudiaanse versprekingen herinneren aan zijn donkerbruine wortels! Dat is buiten de Roodste Ridders gerekend. De Minister van Cultuur, Jeugd en Sport sprak schuimbekkend over nakende boekverbrandingen. Bart Caron liet zijn pen, en meer, verleiden tot een open brief aan Filip Dewinter waarin hij SM-gewijs fantaseert over de volgende 'aanval' van het Dewinterbedrijf, op de VRT ditmaal, waarbij reportages over Auschwitz 'bijvoorbeeld' snel de duimen zouden moeten leggen tegen de soeverein censurerende roede van de goede huisvader. Yves Desmet, vleesgeworden orgaan onzer verontwaardiging, bleek nog steeds de opwindende angstvisioenen te delen die nu onderhand een decennium meegaan. Weerom hief het totalitarisme zijn dreigende zwaard, ditmaal om de creatieve vrijheid te doden. Ook verschillende theatergezelschappen wilden graag dit moment delen — hunmoment! Met de gewilligheid van een opblaaspop namen ze kennis van het 'fatwa' van het Dewinterbedrijf, waarmee zonder blaasjes 'de hele kunstensector onder schot' gehouden werd.

Maar wie bedreigt hier wat, en met welke reden? De hete sappen van de verontwaardiging verhinderden dat daaraan enige inkt werd verspild. Hoewel, het nieuwe parfum van het Dewinterbedrijf werd vanuit andere hoek al na korte tijd afgedaan als een stinkzwam. Dat gebeurde in enkele korte, nuchtere opmerkingen. In De Standaardgaven Mark Cloostermans en Marc Reynebeau te kennen dat de stadstheaters helemaal geen elitair repertoire of publiek hebben. Ze onderbouwden strak hun argument, met ruimte voor één sneer — niet naar het oud-fascisme maar juist het jong-conservatisme van de Dewinterpartij. Een gelijkaardige ontnuchtering vormde de tekst die het KVS-team ter verdediging voorlegde. Punt voor punt werd het niet-elitaire en pro-Vlaamse karakter van de nieuwe KVS onderstreept en geïllustreerd.

De vraag wordt dan: waarom tellen we slechts twee nuchtere, en wel vier stomdronken, zelfs schaamteloos fabulerende reacties? De reacties van Anciaux, Caron, Desmet en de verenigde theatergezelschappen waren zo bodemloos dom omdat ze exact in de houding gingen staan van het doelwit waarnaar de Dewinterpartij op zoek was. Gezocht: gesubsidieerde kunstenaars en subsidiërende overheden om zonder gegronde argumenten te besmeuren. Dat moet je Vlaams hysterisch links geen twee keer zeggen! De Dewinterpartij zocht een steen des aanstoots om de spierballen te laten rollen van haar eigen, nieuwe cultuurpolitieke Wet, die voorlopig een onbetamelijk vies, klein beestje is. De steen antwoordde: 'Jawel, dat ben ik, ik voel mij door jou bedreigd!' Het beestje werd prompt een dreigement. De helse logica van de wet en haar overtreding, elkaar wederzijds bekrachtigend. Het Dewinterbedrijf helpt het theater om zichzelf ernstig te nemen als subversief element, en theater helpt het Dewinterbedrijf om zichzelf ernstig te nemen als cultuurpolitieke burgervader. Op de markt van de politieke marketing is het drummen aan het standje 'censuur' en 'bedreiging van de vrije meningsuiting'.

Onder de marketing heerst hier echter geen eenvoudige verkoopspolitiek, maar seksuele politiek. Welke stunt van het Dewinterbedrijf leidde precies tot de algemene zattigheid? De intellectuele diepgang van de aanval of het politieke gewicht van de gangmakers komen in elk geval niet in aanmerking. Er is slechts één ernstig element in deze nieuwrechtse marketingstunt. Het gewicht van het verbod. Doorslaggevend is niet dát de kunst ter discussie wordt gesteld, maar hoe. Het Dewinterbedrijf maakt furore met een onherleidbaarverbod op het zogeheten pseudo-elitaire en experimentele beleid van de stadstheaters. 'Alswij aan de macht komen, dan zal dat beleid onvoorwaardelijk worden beëindigd. Zonder verdere discussie.' Vlaams hysterisch links schiet in een kramp en let niet langer op het eerste woord van de zin. Net zoals een kind zijn oudere zus of broer urenlang kan tergen, door zichzelf aangaande een prul ouderlijke autoriteit toe te eigenen. De hysterica is niet op de inhoud, maar op de vorm van het verbod van de Vader gericht. Die vorm is ontegensprekelijk fallisch. Bij het vallen van de retorische bommen gaan beleids- en theatermakers gewillig door de knieën en slaan het hoofd naar achter, om met schemerend oog, botergeil van burgerzin en van subversieve kunst uit de jaren zestig, het opgestoken Dewintervingertje te aanzien voor een dreigende politieke fallus. Schaduw van de zeppelin boven Antwerpen!

De nep-onherleidbaarheid, of getheatraliseerde maar ongefundeerde soevereiniteit van de Dewinterse dildo is niet enkel een (ongelegitimeerd) feit van de cultuurpolitieke arena; dat valt Vlaams hysterisch links nogmaals kwalijk te nemen. Niet enkel interpreteerden ze een marketingstunt verkeerdelijk als een cultuurpolitiek statement, ze hadden niet door dat het hier niet ging om een politieke partij, maar in de eerste plaats om een mediafenomeen; terwijl men theatermakers moeilijk kan beschuldigen van een gebrek aan inzicht in de spektakelmaatschappij. Men leze er hun pleidooien op na, die vurig het onderscheid verdedigen tussen hun kunst en televisie, film of pers. Maar niemand lijkt op het idee te komen, noch de Spirit-politici met hun groot gevoel voor politiek pathos en theater, noch de theatermakers met hun groot gevoel voor pathetische theater- en cultuurpolitiek, noch Yves Desmet zonder groot gevoel ditmaal maar met véél verontwaardiging — niemand lijkt op het idee te komen om het verzamelde intellect aan te wenden voor een nuchtere analyse van het mediatieke verschijnsel dat we kennen als Europees nieuwrechts in het algemeen en het Dewinterbedrijf in het bijzonder. Wat betreft De Morgen,maar de rest van de Belgische pers doet het doorgaans niet zo veel beter, kon Bart Meuleman al in 1997 wijzen op de herkauwing van het afstompende cliché over de 'fascisten in driedelige maatpakken'.

Het is niet dat er voor de Vlaams hysterisch linkse 'analyse' van het Dewinterbedrijf als neofascistisch of totalitair geen alternatieven bestaan. In 1995 wees de politicoloog Herbert Kitschelt erop dat de kleine, populistische, nieuwrechtse 'partijen' slechts enkele elementen gemeenschappelijk hebben met de fascistische bewegingen. Beiden doen inderdaad beroep op een sterk charismatisch leiderschap en kennen weinig tot geen bureaucratische partijstructuur. (Daarom barsten interne twisten binnen nieuwrechts zeer snel open als zweren. Zie de lotgevallen van LPF in Nederland, de Danske Folkeparti in Denemarken, de FPÖ in Oostenrijk.) Beiden beroepen zich graag op wet en orde, hanteren geen inclusief maar een exclusief concept van burgerschap, laten zich graag verleiden door zondebok- en samenzweringstheorieën en hebben het in de grond niet zo hoog op met de democratische politieke competitie. Maar daarmee is de kous zowat af. De politieke omstandigheden waarin de nieuwrechtse partijen en de fascistische bewegingen opereren, zijn fundamenteel verschillend. Dat heeft als resultaat dat het programma van nieuwrechts niet langer revolutionair is, laat staan totalitair, en dat hun organisatie grondig verschilt. Het fascisme, bijvoorbeeld, steunde sterk op zijn gewelddadige en talrijke militanten. Nieuwrechts daarentegen vormt doorgaans aan militanten arme, maar aan marketeers en PR-managers — en dus aan mediatieke zichtbaarheid — rijke raamwerk-partijen. Het voornaamste politieke gevaar dat van hen uitgaat is niet zozeer de tijdelijke ontwrichting van een traditionele democratie, zoals in Oostenrijk of Nederland gebeurde, maar een stille verharding van centrumrechts onder hun impuls.

Het is best triest dat deze eenvoudige feiten moeten worden opgediept uit een politicologisch werk dat tien jaar geleden in de VS (!) werd gepubliceerd. In Belgische kranten verkiest men te zwelgen in zijn hysterisch syndroom en in toegevingen aan de eigen marketing-afdeling, die insisteert dat lange artikels toch lang niet zo aangenaam lezen. Op dit punt ook alstublieft geen smeekbede om 'uitroepingstekens' op de scène (Wouter Hillaert) of eender welk nieuw 'politiek theater' om het Dewinterbedrijf van op de scène te bekampen. De term 'politiek theater' werd bedacht door Erwin Piscator in de jaren twintig om er met klem op te wijzen dat theater wel degelijk, altijd en overal, een politieke dimensie heeft, eenvoudigweg omdat het direct aangesloten is op de politieke en economische aders van zijn tijd. 'Politiek theater' was een pleonasme om een inherente maar verwaarloosde dimensie van het theater in de verf te zetten. Net zoals sinds Étienne Decroux wordt gesproken over 'bewegingstheater', of zoals in een komend tijdperk van individuele virtual reality misschien zal gesproken worden over 'sociaal theater'. Piscator verzon het woord nietvoor datgene waar het nu voor doorgaat: een kunstproduct onder vele andere, dat zich onderscheidt door zijn harde statements en dat de vermoeide kenner van de theater- en kunstgeschiedenis (de 'cultuurconsument') op tijd en stond tot zich kan nemen wanneer de behoefte aan uitroepingstekens hem bekruipt. Theater kan nooit onmiddellijk politiek inwerken op een bepaald bestel. Hoogstens kan het zo'n bestel bekrachtigen, zoals gebeurde in het propagandatheater. Een 'politiek theater' zoals Hillaert het droomt, een scène vol stokende uitroepingstekens, zal altijd door haar eigen toeschouwers tot zijn specificiteit worden gereduceerd, namelijk theater, en geen politiek. Gelukkig maar, zou ik eraan toevoegen. Een democratisch parlement is weliswaar als een theater gestructureerd, en het is fantastisch als een schouwburg haar eigen politiek-economische structuren even zichtbaar laat worden, maar ik zie beiden niet zo graag met elkaar samenvallen. Enkel in revolutionaire situaties zijn theater en politieke ruimte onontwarbaar geworden. Meestal rollen er talrijke hoofden over die scènes.

Hillaerts pleidooi voor 'uitroepingstekens' op de scène moet opengebroken worden. 'Enkel rechtse kunstenaars kunnen de kunst in Vlaanderen nog een politieke dimensie geven.' Er zouden geen rechtse kunstenaars zijn? Maar iedereen rondom ons is een rechtse levenskunstenaar, onophoudelijk de rechtse deugden verfijnend — accumulatie, medelijden, veiligheidszucht, privacy, verontwaardiging. De kabinetten en beheersraden zitten vol rechtse avant-gardisten, heilig overtuigd van de esthetische missie om hun economie, hun politiek en hun samenleving als een sociaal kunstwerk op waarlijk Beuysiaanse schaal te vervolmaken. Wie bang is voor extreemrechts als hij naar het Dewinterbedrijf kijkt, zou zich moeten realiseren dat het echte probleem overal aan te treffen is behalve bij dit zootje gesubsidieerde marketeers.

Hierover zwijgen de kunstenaars. Als hun subsidies door een clown met een grote rode neus waarop 'POLITICUS' staat ter discussie worden gesteld, schreeuwen ze 'broodroof!', hetgeen de clown ze net wou laten geloven. Als burgers, theaterkenners of filosofen blijven ze jammerlijk buiten het debat. Elke kostuumontwerper en elke scenograaf zou treffende analyses kunnen geven van de vingerbrede 'politieke' façade van het Dewinterbedrijf. Elke regisseur kan hun voorstelling doorprikken. Elke acteur kan hun slechte bekkentrekkerij, hun flauwe replieken, hun sentimentele retoriek ontmaskeren. Waar zijn deze burgers?

Dit is er eigenlijk gebeurd: het Dewinterbedrijf heeft een charme-offensief gelanceerd om zich te laten gelden in het cultuurpolitieke veld, niet zomaar als pion, maar meteen als soeverein. Het begaat zo twee dwaasheden tegelijk en het werd van antwoord gediend door twee dwaasheden van Vlaams hysterisch links. Ten eerste werd de opblaasroede van nieuwrechts aanzien als een echte politieke fallus. Ten tweede begrijpen ze niet dat nieuwrechts in zijn geheel een fenomeen is van vandaag, geen spook uit de jaren dertig. De welvaartsstaat heeft mooie, weldenkende, dikke burgers opgeleverd. Zij gaan nu sterk de rechterkant op. Wie hen wil tegenhouden, zal andere middelen moeten inzetten dan het schreeuwen dát ze aan het verrechtsen zijn. Daar zijn ze ondertussen zelf ook wel achter. Eén middel kan misschien zijn om de kritiek zijn juiste doelwit te laten treffen. Wanneer Hillaert meer politieke uitroepingstekens wil op scène, is het dan niet mogelijk dat hij verkeerd gemikt heeft? Is dit niet de neuroticus die, onmachtig om in het schijnsel te kijken van de autoriteit die hij bekritiseert, het mes in eigen vlees zet, en dus schreeuwt om politieke statements op het theater, en grondig onderzoek en analyse, wanneer hij eigenlijk politiek van de politiek verlangt, en journalistiek van de journalistiek? Is dit niet ons verlangen, vandaag: geen spektakelpolemieken met opblaasroedes, maar wel een _on_spectaculair, zo veel mogelijk aan de 'vermarkting' ontsnappend forum, waarop nagedacht kan worden over wat er straks over ons heen zal komen?

(Thomas Crombez is theaterwetenschapper en bereidt als FWO-aspirant een proefschrift voor aan de Universitaire Instelling Antwerpen.)

antwoord aan Pieter De Buysser

: karl van den broeck

Mag ik even uw aandacht voor 'een stelling die eenvoudig en enkelvoudig te begrijpen is en waar u zich eenvoudig en enkelvoudig toe kan verhouden.'

Misschien kan u er een — mogelijke — verklaring in vinden van Godards zin 'Het beeld zal pas verschijnen op het moment van de verrijzenis.' Of misschien ook niet.

U kan de stelling in elk geval gewoon voor u uit mompelen, daar in Knossos.

Ik citeer:

'Wat is dit klagen dat zich horen laat?

Wie zijn die lieden, zo door smart verslagen?'

Hij antwoordde: 'Zo vreugdeloos vergaat

Het alle zielen die zich hier vergaren,

Omdat zij goed hebben gedaan noch kwaad.

Bij hen bevindt zich ook de lage schare

Der engelen, niet ontrouw aan de Heer,

Noch trouw, maar die slechts voor zichzelve waren.

Ontsieren zouden zij de hemelsfeer

En welkom waren zij ook niet ter helle:

Zelfs daar te boeten waren te veel eer.'

Ik vroeg: 'Wat kan hen, meester, toch zo kwellen

Dat zij steeds blijven klagen in hun nood?'

Zijn antwoord was: 'Ik zal het kort vertellen.

Hun is de hoop ontnomen op de dood:

En met dit blinde leven vergeleken,

Is er geen lot dat niet tot afgunst noodt.

Van hen gedoogt de wereld taal noch teken;

Door recht noch meelij worden zij gespaard.

Zie en ga voort, zonder van hen te spreken."

Uit: Dante Alighieri, De Goddelijke Komedie, Canto III 32-51

Vertaald door Ike Cialona en Peter Verstegen

Deze passage werd op 24 juni 1963 door John F. Kennedy als volgt geparafraseerd:

'Dante once said that the hottest places in hell are reserved for those who in a period of moral crisis maintain their neutrality.'

Ik zou daar — speciaal voor u die tuurt in het labyrint van Knossos — enkel het volgende aan willen toevoegen: 'Let the beast go!'

(Karl van den Broeck is chef cultuur van De Morgen. Bevlogen linkse rakker. And proud to be_.)_