Kids only? 'Meer als het klikt' van Dominique Goblet en Kai Pfeffer

Door op Wed Sep 17 2014 12:25:14 GMT+0000

Met hun zowel grafisch als narratief verrassende striproman Meer als het klikt onderstrepen Dominique Goblet en Kai Pfeffer de toenemende maturiteit van het stripverhaal. Een van de vele troeven van Meer als het klikt ligt in de subtiele manier waarop de kindertijd bekeken wordt. Het boek overstijgt zo moeiteloos de historische band tussen strips en infantiliteit.

Wat Meer als het klikt van Dominique Goblet en Kai Pfeffer aantrekkelijk maakt, heeft veel te maken met zijn looks als volwassen striproman: een lijvig boek met harde cover, tot in de puntjes verzorgd, met binnenin een waaier aan erg artistiek ogende prenten (de nodige trash en art brutisme inbegrepen) en een veelheid aan divers vormgegeven tekstflarden. Dat soort strips neigt naar de kunstpublicatie of zelfs het koffietafelboek, wat tegenwoordig hoog scoort in de hogere regionen van het stripveld. Stripmaakster en beeldend kunstenares Dominique Goblet is dan ook een van de aartsengelen van het Frémok-huis, dat, al decennia voor de graphic novel een marketingterm werd, aan de wieg stond van dit soort hybride publicaties – net als Bries, dat hier voor de Nederlandstalige uitgave instond. Goblet geldt inmiddels als een grande dame van de alternatieve strip en illustratie. Vooral Net doen alsof is ook liegen (Oog&Blik, 2009) kende een ruimere bijval.

Centraal in Goblets werk staan autobiografische gegevens met betrekking tot haar eigen kindertijd en het grootbrengen van haar dochter. Meer als het klikt, haar eerste samenwerking met de Duitse stripauteur Kai Pfeffer, medeoprichter van het collectief Monogatari, wijkt daar enigszins van af, maar thematiseert niettemin opnieuw een erg moeilijke moeder-dochterrelatie. Deze striproman draait rond de onlinedating van een alleenstaande vrouw. Ze lokt mannen binnen in haar wanordelijke universum, waar haar verleden en vooral haar afwezige dochter de plak blijven zwaaien. De dochter komt vrij weinig expliciet aan bod, ze duikt vooral in het obsessieve spreken van de moeder op als een wat wereldvreemd, angstig en van liefde verstoken meisje. De alomtegenwoordigheid van de moeder, met haar dates en haar boeken en al haar andere fixaties, herleiden haar als het ware tot een triestig spookje, een narratieve rest. Terwijl het meisje bijvoorbeeld ‘als een machine’ baantjes trekt in het tranenbad, berispt de zelfzuchtige moeder haar ook dááromtrent: ‘Het geluid dat je lichaam maakt als het in het water glijdt, dat kan ik gewoon NIET VERDRAGEN!’

Kids only

In zijn meerzijdige essaybundel Letterlijk & figuurlijk. Strips kun je beter lezen (De Buitenkant, 2011) wijst stripjournalist Joost Pollmann erop dat het stripverhaal voor velen sterke associaties onderhoudt met de kindertijd. Zo herinnert hij er bijvoorbeeld aan dat Arnon Grunberg in het essay Eeuwige adolescentie (Fonds BKVB, 2010) strips een onlosmakelijke onschuld toekent, een onvermijdelijke schattigheidsfactor, en zegt dat strips au fond de wereld van de volwassenen afwijzen. Terecht vraagt Pollmann zich af of dat niet slechts een deel van de stripmakende gemeenschap betreft.

Met een boek als Meer als het klikt voor ogen kan je alleen maar vaststellen dat de ‘schattigheidsfactor’ hier bewust wordt omgekeerd, dat Goblet en Pfeffer het op een agressieve manier uitspelen naar de lezer toe. De plaatjes willen behagen en stoten ook weer af, net zoals het vrouwelijke hoofdpersonage dat mannen versiert, afsnauwt, beveelt en uitput. Maar dat soort complexiteit en omkering treedt steeds vaker op in het hedendaagse stripverhaal. En dat lijkt ook noodzakelijk, want het stripverhaal blijft ook vandaag nog verbonden met de prille jeugd: velen lezen als kind wel strips, maar laten plaatjes-met-praatjes voor wat ze zijn vanaf de adolescentie. Dan breekt de ‘volwassen’ tijd aan van romans, toneel, poëzie …

Strips zijn niet de kindvriendelijke jeugdvariant van de striproman; de graphic novel is de volwassen telg van een medium dat lang exclusief voor de jeugd was bedoeld

Strips zijn niet de kindvriendelijke jeugdvariant van de striproman; de graphic novel is eerder de laat doorgebroken, volwassen telg van een medium dat lang exclusief voor de jeugd was bedoeld. Het stripverhaal heeft historisch gezien heel wat waters moeten doorzwemmen om zich te emanciperen van dat kids only-label: het werd zelfs niet eens zomaar geschikt geacht voor de jeugd! Nu liggen de kaarten anders: je hebt strips voor jong en oud, en dat laatste vooral onder de noemer graphic novel of striproman. Die rijping heeft te maken met de diversifiëring van zowel de beeldtalen (zoals het inbrengen van technieken uit de schilderkunst en de grafiek) als de thema’s (type Gaza, eigen navel of Holocaust) als de vertelwijzen of genres (autobio, reportage, metastrip …). Maar ook de ongedwongen omgang met de feitelijke én vermeende infantiliteit van het stripverhaal toont hoe de hedendaagse beeldroman zich met toenemende maturiteit weet te ontwikkelen.

Transitioneel object

Iedereen herinnert zich wel de Jommekes of Suskes en Wiskes op stoffige zolderkamers of zomerse achterbanken: kleurige avonturen vol verrassingen die, terugblikkend, eigenlijk onleesbaar blijken. En wie het wat verder dreef, raakte weleens tot aan een welving of een blote tiet in minder onschuldig materiaal (van Fanny in Kiekeboe tot de Rooie Oortjes). Velen haakten daar af, ergens tijdens de adolescentie, vooraleer het al te ranzig of vervelend werd, of te zeer getuigend van een erg mannelijk-fetisjistische blik. De typische positie van conventionele strips laat Serge Tisseron toe het stripverhaal te duiden als een ‘transitioneel object’, tussen kindertijd en volwassenheid, tussen de oorspronkelijke scheiding van het moederlichaam, een geslaagde interiorisering van de omgeving en een exteriorisering van conflicterende affecten (Psychanalyse de la bande dessinée, 1985). Dat klinkt vast wat oubollig en orthodox freudiaans. Tisseron maakt ons echter wél attent op de tussenpositie die typische strips voor velen van ons innemen: een soort voorlopige en vermakelijke lectuur die men niet al te ernstig neemt, maar waarin toch van alles gebeurt en te zien valt, vreselijkheden en vleselijkheden incluis.

63_Conard2.jpg

_Meer als het klikt _is allesbehalve zo’n transitioneel object voor jongeren, maar spreekt ongetwijfeld ‘la part d’enfance’ aan in elke volwassen lezer, al was het maar omdat het enkele schrijnende moeilijkheden van de volwassenheid in kaart brengt, en die in verband brengt met wat zich tussen ouders en kinderen afspeelt. Het systematisch opduiken van ‘kinderlijke’ beeldtalen met hun kenmerkende bruutheid plaatst het in het verlengde van dat transitionele. Voor Tisseron echoot het stripverhaal immers ook het eigen, kinderlijke tekenen: een spontane activiteit, die vanaf het tweede levensjaar opduikt en tussen ‘geste’ en ‘pensée’ in gedijt, tussen hand en blik, tussen lichaam en taal. De meeste jongeren laten het tekenen vlug voor wat het is, eens ze leren lezen, schrijven en rekenen. Anderen gaan ermee door en sommigen zetten hun tekenlust in bij het maken van prentenboeken. Maar voor elke jongeling die zich erin verdiept, meent Tisseron, reactiveert het stripverhaal het oorspronkelijke belang van de kinderlijke tekenactiviteit, met name uitdrukking geven aan de spanningen van de vroege kindertijd. Het is dan wellicht niet toevallig dat het alternatieve stripverhaal de laatste decennia zo vaak kiest om rechtstreeks uit die brutere, grafische regionen te tappen. Zeker in een boek als Meer als het klikt is het verhaal niet zomaar een smoes om opnieuw impulsief en spontaan te krassen, maar treedt het geregeld op als een enscenering van diezelfde kindertijd.

Groeimarge

Natuurlijk is de behandeling van kinderlijke trauma’s ook schering en inslag in literaire fictie en auteursfilms. Het boeiende is daarom net dat de striproman daarvoor gebruikmaakt van de grafische registers uit die kindertijd. In het werk van Goblet vormt dat eigenlijk al langer een troef: ze zet geregeld ‘kinderachtige’ tekeningen in met wisselende intensiteiten en agressieve ladingen, om net van min of meer traumatische herinneringen te getuigen. Die contrasteert ze dan met meer ‘volwassen’ of artistiek geformatteerde registers. Ook bij een auteur als Olivier Schrauwen vind je die ‘polygrafie’ terug: op subtiele wijze verglijdt hij van de ene strippastiche in de andere, niet om zijn talent tentoon te spreiden, maar wel omdat elke stijl een andere stem of toonaard meebrengt.

Dat soort citeren is uiteraard ironisch omdat het een afstand inbouwt tussen het letterlijk gezegde en het bedoelde, maar het neemt niettemin de ontleende elementen ernstig of toont er enige liefde voor. Het citaat is zelden lukraak, vrijblijvend of ‘enkel voor de grap’. Precies die milde of verstandige ironie lijkt mij een kenmerk van de toenemende volwassenheid van de striproman: voorbij de zelfverwijzing ligt het vertrouwen om aan de eigen infantiliteit voorbij te kunnen, door ongegeneerd gebruik te maken van diverse middelen om een eigen verhaal te vertellen, de meest kinderlijke resten inbegrepen. Dat kan ook zonder neerbuigend te moeten doen over de kinderlijkheid van een groot deel van de historische stripproductie. Integendeel, net een bewust en verfijnd inzetten en aanpassen van typische accenten en motieven verruimt de uitdrukkingsruimte aanzienlijk. Bovendien versterkt het de kans te spreken vanuit een eigen plaats, met een onmiskenbare geschiedenis (die even rijk als infantiel is), zonder telkens de krampachtige underdogpositie te moeten innemen die hoort te herhalen dat ‘strips óók kunst’ zijn, of dat ze altijd worden behandeld als de ‘negers van de literatuur’. Het stripverhaal is geen beeldende kunst of literatuur, en ook geen hybride van beide, maar veeleer een breed medium met enkele boeiende vertakkingen en gelukkig nog heel wat groeimarge.

In een boek als Meer als het klikt is het verhaal niet zomaar een smoes om opnieuw impulsief en spontaan te krassen, maar treedt het geregeld op als een enscenering van diezelfde kindertijd.

Laten we trouwens niet voorbijgaan aan het meest evidente: ook stripromans blijven prentenboeken en borduren voort op kijk- en leesmodi die we kennen uit onze kinderjaren. Strips vertonen vaak enige spanning tussen de lineaire lectuur, die we associëren met elke tekstvorm, en een meer ‘tabulaire’ display: we kijken naar soms erg uitgekiende minitaferelen. In Meer als het klikt is elk plaatje zo rijk uitgewerkt als een klein tableau en zo anders dan het vorige of volgende, dat je die telkens traag hoort op te nemen. Het spreekt dan ook voor zich dat de auteurs een vast stramien kozen als grid. Daar waar de prenten vol staan van het grafische geweld, ordent dat consistente kader als het ware hun traumatische lading, schrijft het zich in contrapunt af tegen de gruwel en laat het enige rust en leesbaarheid toe. Tisseron bracht het strip-grid in verband met de ordentelijke geborgenheid van het huis, een gestructureerde ruimte waar diverse affecten een plaats kunnen krijgen en indien nodig opgeborgen worden. De paginaopdeling in _Meer als het klik_t heeft meer weg van een venster dat is opgedeeld in vier delen en toelaat binnen te kijken achter de façade van een hypocriete en geperverteerde gezinsorde, of, voor wie binnen die hel zit, toelaat om van buiten te kunnen dromen. De eerste versie is het standpunt dat de lezer is gegund, de tweede is bij uitstek de bevangen positie van zowel de dochter als de moeder. In ieder geval blijft elke pagina evenredig omrand door een brede, witte marge, een duidelijke afgrenzing van het grafisch-narratieve gebeuren.

Bovendien vertoont Meer als het klikt ook een andere trek van de hedendaagse striproman, in die mate dat die voorbijgaat aan het typische stripverhaal: de beeldspraak komt autonoom te staan, ze geldt niet louter als een extraatje binnen een realistisch relaas, maar stoffeert het verhaal zelve. Joost Pollmann duidde het inbrengen van beeldmetaforen als een typisch kenmerk van de graphic novel. Meer als het klikt is opgebouwd uit zovele motieven, met telkens een andere beeldtaal, dat geen register feitelijk centraal staat en het onduidelijk blijft wat binnen de geschiedenis ‘echt’ is, metaforisch of gedroomd. Zo kom je in een seriële trip of nachtmerrie terecht (van sequentie is zelden sprake, meestal krijg je een juxtapositie van autonome scènes) die je evenzeer als beeldspraak kan lezen, dan als wat de personages feitelijk ervaren of zich louter inbeelden. Het verhaal komt pas geleidelijk bovendrijven naarmate je het boek doorneemt.

Dat heeft alles te maken met het schrijfproces, dat opnieuw afwijkt van de klassieke patronen van het stripverhaal. Niet alleen werkten Dominique Goblet en Kai Pfeffer los van elkaar en op afstand. Ze produceerden ook de beelden volgens een paar thema’s om ze pas achteraf te ordenen tot een relaas, volgens een soort cut-up-methode. Of zoals Guy Marc Hinant het parafraseert in de toelichting: ‘Een verhaal komt tot stand aan de hand van de montage. Het schrijven komt aan de oppervlakte na het tekenen, het scenario verankert zich tussen de beelden, maakt gebruik van de leegtes.’ Een tweede lezing van het boek is in dat opzicht even aangewezen als genietbaar: je herbezoekt details en motieven op een meer doorleefde manier, kwestie van de traumatische ervaring ditmaal wél te absorberen.

Groeischeut

De striproman is een complex, genuanceerd en matuur medium en verkeert nog in volle evolutie of expansie. Het weet bewust te vertrekken vanuit de ‘infantiele’ premissen waarmee het kampt, en waaraan het ook zijn genese te danken heeft. In de beste gevallen weten stripromans het kind daardoor niet met het badwater weg te smijten. Juist die omgang met de kinderlijke ‘resten’ en wat ze impliceren voor onze banden met de eigen kindertijd, laat het hedendaagse stripverhaal toe zijn treffende eigenheid op een volwassen manier uit te drukken. We zagen het eerder in Maus van Art Spiegelman, dat erin slaagt over de Holocaust te vertellen met cartooneske katten en muizen in een rudimentaire stripstijl. We zagen het recenter bij Olivier Schrauwen, die het rijke stripidioom op ironische wijze hanteert ter opbouw van eerder bevreemdende en surrealistisch aandoende verhalen. Meer als het klikt van Goblet en Pfeffer bevestigt die paradoxale complexiteit, en daarmee het groeipotentieel van een medium in eeuwige wording.

Sébastien Conard is stripauteur en doet onderzoek naar het beeldverhaal en de striproman.