Introductie tot de hel

Door Tom Van Imschoot, op Sun May 15 2016 06:29:58 GMT+0000

‘De liefde moet opnieuw worden uitgevonden, dat weten we.’

Arthur Rimbaud, Een seizoen in de hel

Na de aanslagen in Parijs vatte Isabelle Albers, hoofdredactrice van De Tijd, het angstgevoel goed samen: ‘We beseften dat onze veilige cocon weg was.’ Maar waarom jaagt juist het verlies van wat altijd al een illusie was ons zo’n diepe angst aan? De aanslagen in Brussel maken het erg duidelijk. Het idee dat we kunnen ontkomen aan nog meer aanslagen wordt nu als grootste illusie afgedaan, maar net die desillusie is onleefbaar. Het is de hel waarin de terreur ons wil storten. Kunnen we er niet de afgrond van maken van waaruit we beginnen te begrijpen wat het betekent om te vluchten?

Ik zou liever zwijgen. Lak heb ik aan het geraas van de live-verslaggeving dat informeren verwart met instant-geschiedschrijving, de manipulatieve vergelijkingen met 9/11 die elke aanslag herleiden tot meer van hetzelfde, het grijsgedraaide koor van opinieboeren die slimmer willen zijn dan de anderen, maar zich te pletter lopen op de vraag of angst onze wereld vandaag al dan niet terecht in de greep heeft. Is het zo? Of is het zo niet? En als het zo is, mag dat dan? Of net niet? Meer en meer vervalt het publieke debat in een strijd om de superieure moraal van gelovigen versus ongelovigen. Politiek en journalistiek worden dan nog enkel een verlengstuk van de straat. Wie spreekt, spreekt voor de eigen achterban en in welk kamp je je bevindt, hangt meer af van je positie in de samenleving (sociaal, economisch, cultureel) dan van de redenering. We stellen ons gerust met wat we al menen te weten. We laten ons constant afleiden door ons eigen onbegrip.

Meer en meer vervalt het publieke debat in een strijd om de superieure moraal van gelovigen versus ongelovigen

Intussen nemen de rattenvangers het woord, het monsterverbond van ‘realisten’ dat al zeker weet dat een volgende aanslag op til is, maak je maar geen illusies, het is hooguit een kwestie van tijd, er is simpelweg geen ontsnappen aan. Zij spreiden het bedje voor een cultuur van de angst waar anderen dan in een achterhoedegevecht over moraliseren. Ze verkondigen in feite self-fulfilling prophecies die de wereld opsluiten in een vicieuze cirkel, een visioen van onontkoombaarheid.

Als antwoord helpt het niet om de ‘angst’ van vele mensen ongegrond te verklaren. Je sluit een kind ook niet op in het donker om het te bewijzen dat spoken niet bestaan. Je ziet vandaag meer dan ooit dat mensen zich net hechten aan de angst – misschien is fobiefilie wel het juiste woord – als aan iets wat ze delen. Het troost hen in een acuut gevoel van ontreddering. En wellicht is die angst dan deels imaginair – verbonden met het beeld dat hun wereld instort – maar dat maakt het des te meer nodig om de ontreddering te begrijpen. Anders ruim je net baan voor wie de illusie verkoopt de wereld te kunnen redden – een belofte die het discours van de veiligheid met dat van de terreur deelt, terwijl ze allebei exact het tegendeel doen (kras gesteld: onze wereld vernietigen).

Is het zo vreemd dat mensen bang worden van de chaos die ze op zich af zien komen door het stapelwolkeffect van klimaatopwarming, wereldverwoestende globalisering, fanatiek geweld dat akelig nabij is, toenemende ongelijkheid en de normalisering van een precair bestaan? Uiteraard niet. Maar het werkelijk angstwekkende is het gevoel dat we er niet aan kunnen ontsnappen. Dat is de primaire angst waar de rattenvangers op inspelen. Een gevoel van totale desillusie. Daarin moeten we afdalen om de ontreddering te begrijpen. Trump noemde Brussel ook na die tweede aanslag in Parijs al een ‘hellhole’. Toen moest de gruwelijke realiteit zijn ‘grote gelijk’ nog komen bewijzen. Terreur en de grote Trump: één strijd. Maar daarom net, om ons in te enten tegen de illusies die zij ons voorhouden: een introductie tot de hel. En een poging om eruit te geraken.

71_VanImschoot_NicolasMarichal_700.jpg

Totale desillusie

De hel, lang geleden dat we daar nog eens aan hebben gedacht. Of niet? Hadden we dat concept niet weggezet bij de vervallen magie en mythologie van onze kindertijd, als icoon van een religieus terreurbewind dat mensen via angst wilde onderdrukken? Uiteraard, wie gelooft nu nog in de hel, laat staan als straf? Maar het is niet omdat een religieus waansysteem instort dat de ervaring verdwijnt waarop het gebouwd is. Onder de hel van onze kindertijd opent een hel zonder naam haar mond.

De hel, hadden we dat concept niet weggezet bij de vervallen magie en mythologie van onze kindertijd?

Het gaat er mij niet om de hel als begrip te herintroduceren. Dat doen de talrijke profeten van de apocalyps in onze tijd wel. De beeldspraak van de hel duikt zelfs opvallend vaak op tegenwoordig. Misschien vinden we dan ook een toegang tot wat ons tegenwoordig zo bang maakt op de plekken waar de hel in onze eigen tijd is opengegaan: van Aleppo over Bataclan en Calais tot Zaventem …, al die ruimtes des doods waar de tijd voor de overlevenden plots stolt in ‘dagen zonder datum’, zoals Robert Antelme ooit het leven in een concentratiekamp beschreef.

‘De hel, dat zijn de anderen’, aldus een gevleugeld woord van Sartre in zijn vroege toneel Huis clos, geschreven in de oorlog (1943): de anderen, die je met hun blik veroordelen, herleiden tot wie je bent, identificeren. Helaas, Sartre was bijziend: uiterst lucide wat zelfbewustzijn betreft, maar met die anderen als blinde vlek. In Huis clos zitten drie personages na hun dood in een afgesloten kamer, eindeloos pratend in afwachting van een foltering die ze uiteindelijk voor elkaar blijken te zijn. Slechte grap, slim gezien. Maar de dood krijgt hier een typisch existentialistische draai: hij dient vooral als een wekmiddel om verantwoordelijkheid op te nemen over je eigen leven. Hij is immers ook het ultieme perspectief van waaruit geoordeeld zal worden over je doen en laten. De dood is dus een bron van angst, maar die angst wordt meteen weer nuttig gemaakt. Sartres hel biedt dan ook geen inzicht in de angst. Ze vraagt je wat je doet met je vrijheid.

‘Angst – geeft vleugels’, zoals Flaubert het cliché in Bouvard et Pécuchet al definieerde. Vaak dient het gebruik van de angst dus net om te vluchten van wat ons angstig maakt. Maar er bestaat ook een inzicht in de angst die van het omgekeerde uitgaat. In 1947, na een helse periode van gevangenschap, vluchten en onderduiken, publiceert Emmanuel Levinas een boekje met de titel Van het zijn naar het zijnde, met op de wikkel errond: ‘waarin geen sprake is van angst’. Hij zal vanaf dan naam maken als denker van de/het Andere, van de ethische relatie. Levinas reageerde op het ‘Sein zum Tode’, het leven in het bewustzijn van de dood, waarmee de existentialisten op een nogal ik-gerichte manier zin aan het leven trachtten te geven. De dood kan je je niet toe-eigenen, die is nu precies radicaal onpersoonlijk. Wat ons werkelijk angst aanjaagt, is dan ook niet de dood, aldus Levinas, maar de ervaring dat we er niet in binnen kunnen gaan, ‘de onmogelijkheid om te sterven’.

Onmogelijkheid om te sterven? Wat gaan we nog allemaal meemaken? Dat klinkt erg onbegrijpelijk. Sterven we niet allemaal? Ja, natuurlijk, en gelukkig. Maar net daarom is onze diepste angst dat het niet eindigt met de dood. De dood is immers radicaal ontoegankelijk, het is het eigenste punt van ons bestaan waarin we zelf niet kunnen bestaan. Je kan er niet in binnen zonder zelf te verdwijnen. Wat ons bang maakt, is dus niet de dood als einde, maar zijn ontoegankelijkheid, en die is oneindig.

Maar enfin, we weten toch dat we sterven? Het omgekeerde blijft een onzinnige illusie. Exact. Wat meteen verklaart waarom de meest angstwekkende, diepste krocht van de hel, de Tartarus, al sinds de oudheid wordt voorgesteld als de plaats waar de verdoemden aan die illusie ten prooi zijn.Ixion, Tantalus, Sisyphus: hun kwelling bestaat erin telkens weer in de totale desillusie gestort te worden op het moment dat ze in de illusie verkerenhun doel te hebben bereikt. En ze kunnen niet anders.

Ixion, Tantalus, Sisyphus: hun kwelling bestaat erin telkens weer in de totale desillusie gestort te worden op het moment dat ze in de illusie verkerenhun doel te hebben bereikt

Je kan natuurlijk zeggen dat het mythes zijn, verhalen over hoogmoed, bedoeld om stervelingen klein te houden. Dat is ook zo, of zo werden ze gebruikt. Precies daarom leggen ze echter bij uitstek bloot dat niet de dood onze diepste angst is, dat eindpunt van alle illusies, maar wel de ultieme desillusie dat de dood niet het einde is. De hel: dat is ten diepste de angst niet te kunnen ontsnappen aan de eeuwige terugkeer van diezelfde desillusie.

Anders gezegd: de hel is rondwaren in een ruimte des doods zonder ooit aan de dood toe te komen, in de illusie verkeren je doel te hebben bereikt, het einde van het leven, maar zonder einde, zonder dat het moment waarop je je doel denkt te hebben bereikt ooit ophoudt een illusie te zijn, de desillusionerende ervaring van iets ontoegankelijks waaraan je toch niet kan ontsnappen, iets zoals slapeloosheid terwijl je doodmoe bent.

Ik geloof dat die hel de angstige ervaringsstructuur bepaalt van onze tijd, van onze culturele angst.

71_VanImschoot_NicolasMarichal2_700.jpg

Wat gaan we nog allemaal meemaken?

Het is ingewikkeld. We menen vandaag veiligheid te kunnen vinden door onszelf een deelbare angst aan te (laten) praten en die vervolgens met allerlei maatregelen te bedwingen. Maar waaraan denken we dankzij die illusie van veiligheid te ontsnappen? Ik vrees, meer en meer, aan het gevoel niet te kunnen ontsnappen. Ontsnappen aan wat? Aan onze ondergang? Aan onze dood? Nee, het is eerder het omgekeerde, hoe gek dat ook klinkt: ik denk dat we bang zijn niet meer te kunnen ontsnappen aan ons bestaan zoals het is. Crisis na crisis, aanslag na aanslag, escalatie na escalatie, telkens zien we meer van hetzelfde, met ons onvermogen om er iets aan te veranderen als constante die steeds belachelijker wordt.

Waar we ook vergetelheid zoeken in tijdelijk escapisme, we zien altijd hetzelfde: de toekomst als een stolp over de wereld, met daaronder de strijd van allen tegen allen. Het lijkt alsof onze tijd in een eeuwige lus is terechtgekomen. Het scenario ligt vast, maak je geen illusies. Alles wat afwijkt van de toekomst die we kunnen voorspellen op basis van wat we vandaag weten, wordt afgedaan als pure illusie. Enalles wat nog gebeurt, lijkt de vicieuze cirkel alleen maar verder te versnellen.

Wat gaan we nog allemaal meemaken? Dat is het juist. Ik hoor het mijn grootouders nog zeggen elke keer als een catastrofe hun wereldbeeld schokte: wat gaan we nog allemaal meemaken? In een zucht van doemdenken, zeker, maar ook opgelucht dat de hel nog ergens in de toekomst lag, in het geloof dat alles, ondanks alles, toch verder ging. Dat hielp wat om met het heden te leven.

Vandaag klinkt die uitspraak alleen nog nostalgisch, en van lieverlede als een cynische grap. Wat gaan we nog allemaal meemaken? Kan het dan nog erger? Hebben we het allemaal niet gezien? Waar gaat het naartoe, behalve dan naar de verwerkelijking van wat we al weten? De catastrofe van het heden heeft de toekomst als het ware ingehaald. Zelfs de apocalyps overtuigt niet meer. Angst voor de illusie van een eindtijd heeft plaatsgemaakt voor de totale desillusie dat de eindtijd hier al is, maar geen einde kent.

Dat is de helse angst die de hedendaagse ruimtes des doods in de globale verbeelding introduceren. We kunnen het ons niet inbeelden, de poging heeft zelfs iets obsceens: die ochtend in Zaventem, die avond in de Bataclan. Maar we zien wat die plekken delen. Ze geven toegang tot hetzelfde: een ruimte des doods waar mensen als ratten in de val zitten, zonder andere uitweg dan de eigen executie te overleven.

Ik wil niet veralgemenen. Ik wil niet zeggen dat die plekken ‘overal’ zijn. De wereld is geen hel: dat is een middeleeuws angstvisioen waarvan de eeuwige terugkeer moet worden bestreden. Maar zoals de oudheid plekken kende waar de hel zogenaamd begon, zo introduceren deze ruimtes des doods ons tot het abc van onze angst: niet dat het leven eindigt, maar dat het einde nooit meer ophoudt. Enfin, exact het idee waar de valse profeten die al weten van de volgende terreuraanslag ons van proberen te doordringen. ‘Het is een kwestie van tijd. We moeten realistisch zijn.’

De illusie van wie alleen maar illusies wil doorprikken, is precies dat we zonder illusies kunnen leven

Hoezo? Moeten we dan niet realistisch zijn? Natuurlijk wel, we kunnen niet anders, maar dan wel in het besef dat ook realisme altijd een illusie is – niet de realiteit zelf, maar een poging om haar te objectiveren, een fictie die de realiteit wil fixeren, of haar wil voorstellen als iets onontkoombaars. Wie realistisch is, of anderen dwingt om het te zijn, wil illusies doorprikken, niet zelden onterecht, mogelijk zelfs met goede bedoelingen. Maar de illusie van wie alleen maar illusies wil doorprikken, is precies dat we zonder illusies kunnen leven. Hij of zij negeert dat de fundamentele desillusie die zich dan van ons meester maakt de voedingsbodem is voor fundamentalisme van welke aard ook.

De reden is simpel, voor elke mens te begrijpen. Desillusie is onleefbaar. Ze veroorzaakt en bezegelt een besef van uitzichtloosheid. Wat is desillusie anders dan de ervaring dat het leven geen weg meer op kan? Wat is zij anders dan de ervaring nog te leven maar zonder ander perspectief dan de dood, alsof de dood al heeft toegeslagen maar zonder het leven zelf weg te nemen, alsof het leven door de dood is ingehaald en enkel nog onvermogen is om te sterven? Wat is zij dus anders dan de bron van alle terreur die men eeuwenlang heeft toegedekt met de illusie van de hel? Bestaan zelf wordt een gevangenis, en het einde is zoek. Je vlucht als je realistisch bent, om te overleven. Maar vluchten is per definitie illusoir.

Nu niet bang zijn

Misschien treedt het perspectief van de vlucht onze ontreddering vandaag onverwacht tegemoet. Niet als een of andere redding maar als een opening. Dat wil zeggen: net nu het voortdurende besef dat de illusie van onze ‘veilige cocon’ weg is, net nu we met elke nieuwe aanslag worden herinnerd aan de illusoire kern van ‘het normale leven’ dat we als Sisyphus intussen weer hadden opgebouwd, ons ook zelf tot mensen zonder horizon heeft gemaakt, beklemd door het beeld dat onze wereld niet ophoudt onder te gaan.

Wie vlucht, om het even wie, om het even waar, projecteert zich naar een plek die men zich verbeeldt, en sleept zijn lijf met alle mogelijke middelen in die richting mee. De vraag of die verbeelde plek echt bestaat en of men ze ooit bereikt, is ondergeschikt aan de plaats waartoe de illusie ervan leidt en waar men ongetwijfeld weer wakker wordt in de realiteit.

Maar dat is ook de bedoeling. Niet de illusie moet immers blijven bestaan, maar het bestaan zelf, voorbij haar grens. De illusie, die in de vlucht haar ultieme uitweg vindt, komt immers voort uit de improvisatie-pragmatiek waarmee het leven zichzelf in stand houdt en als iets onontkoombaars heruitvindt – in een poging de onontkoombaarheid van de dood om te keren in de wil om te leven. In die zin maakt een illusie het ondraaglijke weer draagbaar, zoals vluchten letterlijk illustreert, maar is zij in dezelfde zin even letterlijk iets waarmee we in de kern niet kunnen leven. Zodra men zich er bewust van wordt, ziet men ze ontbinden.

De hel is uiteindelijk machteloos tegenover wie er niet in gelooft, zo zegt de figuur van de vluchteling ons

Voor sommigen is dat de reden om de illusie verdacht te maken als een vorm van zelfbedrog die telkens weer moet worden vernietigd, een fatale uiting van de angst voor de dood die we altijd hebben gecultiveerd in religies en waar we van af moeten om in het hier en nu te leven. We kunnen toch niet bewust de religieuze illusie van het hiernamaals reanimeren? Hoegenaamd niet, met een bewuste illusie valt, zoals gezegd,niet te leven. Maar wat als het ‘hier en nu’ zelf onleefbaar wordt? Wat als je moet vluchten om te leven? Op dat moment wordt het heden een eindeloze desillusie en is de realistische illusie net een manier van het leven om contact te houden met de mogelijkheid om het achter zich te laten. Ze herinnert dan aan het einde dat zoek raakt in de totale desillusie. Met andere woorden: als het leven onleefbaar wordt, blijkt de illusie net iets vitaals.

Dat is het inzicht waar de figuur van de vluchteling ons volgens mij aan herinnert, de figuur die wij uit angst voor een toekomst die we zelf niet meer kunnen denken de toegang ontzeggen tot de toekomst waaraan hij wellicht alleen nog kan denken. Ik spreek me niet uit over wat de mens achter die figuur hier komt zoeken – misschien de illusie van veiligheid die we ons zolang hebben voorgehouden, misschien de nog oudere illusie van een hemels geluk voor onze vluchtige levens in het hier en nu. Ik wil van hem of haar ook geen reddende engel maken in een westers verhaal. Dat lijkt me, met het oog op de onmenselijke omstandigheden waarin velen vandaag zijn beland, even absurd als zich inbeelden dat Sisyphus uiteindelijk gelukkig is, zoals Camus ooit voorstelde.

Maar elke keer als ik vandaag denk aan de vluchtelingen die de totale desillusie van hun land hebben verlaten, en dan weer aan de ontreddering die zoveel mensen hier en nu doet troost zoeken in gedeelde angst, dan denk ik dat van de figuur van de vluchteling een vitale hoop uitgaat, hoe illusoir ook, die broederlijk tot ‘onze’ angst spreekt. Het is niet de stem van de valse profeten. Hij zegt niet: maak je geen illusies. Evenmin: alle angst is ongegrond. Maar zoals Orpheus toen die in de onderwereld afdaalde, oog in oog met de dood waarvan hij zijn geliefde niet kon redden, of zoals Rimbaud tijdens dat ‘ene seizoen in de hel’ waarin hij schreef dat de hel uiteindelijk machteloos is tegenover wie er niet in gelooft, zo zegt de figuur van de vluchteling ons, in een alledaagse taal die misschien morgen pas toegankelijk wordt: Nu niet bang zijn. Dit is niet het einde.

Tom Van Imschoot is docent aan LUCA School of Arts en redacteur van rekto:verso.