Individuen Made in China

Door op Wed Feb 04 2015 11:40:21 GMT+0000

Samen met de groei van consumptie komt de bevrijding van de kunst in China. Maar is dat geen valse vrijheid? De tiende biënnale van Shanghai thematiseert consumptie, in een tentoonstelling die meer dan ooit relevant is in een maatschappij waar hebben het nieuwe zijn is.

Eén gezicht zwart van de steenkool, één wit van de kalk en tussen hen in een haarbos grijs van het stof. De twee mijnwerkers aan weerszijden kijken rustig in de camera, de bouwvakker in het midden richt zich naar de hemel, zwaar van smog. Zhao Liang filmde zijn installatie Black Face White Face in het arme binnenland van China, waar de mijnen zich bevinden, en projecteert het in de rijkste stad van het land, Shanghai. Het is een van de belangrijke werken van de tiende editie van de kunstbiënnale van Shanghai, het grootste kunstevenement van het land.

We krijgen het werk over de mijnwerkers te zien in een symbolische plek: Power Station of Art, een voormalige energiecentrale omgebouwd tot museum. Sinds de wereldexpo in 2010 is het een van de hipste plekken van het vasteland van China, en het kan meteen symbool staan voor de veranderingen die het land de laatste dertig jaar heeft ondergaan en nog steeds ondergaat. Tijdens de Culturele Revolutie van Mao Zedong stond de energiecentrale nog aan de rand van Shanghai, maar de stad is eromheen gegroeid. Op een dag moest de centrale sluiten wegens inefficiënt en vervuilend. Ondertussen breidde Shanghai uit tot een van de modernste steden van Azië, een van de hotspots van het moderne consumentisme. Samen met de lonen en de vrije tijd van de inwoners groeit de interesse voor kunst.

65_Beck_Zhao Liang, 'Black Face, White Face', 2014, courtsey of the artist_2_700.jpg

De mijnwerkers in de film van Zhao Liang hebben geen vrije tijd. Zhao laat hen niet spreken, ze kijken zomaar in de camera. De toeschouwer mag denken wat hij wil. Maar het getekende gezicht van de arbeiders staat in contrast met de museumbezoeker: fris geschoren, kapsel in de snit, opgekleed, en welgesteld.

Het publiek van de biënnale lijkt namelijk net zo belangrijk als de tentoongestelde werken. Het thema van dit jaar is ‘Social Factory’, waarbij curator Anselm Franke (ex-directeur van Extracity in Antwerpen) een dwarsdoorsnede maakt van de Chinese maatschappij. China is niet alleen de fabriek van de wereld, maar ook een sociale fabriek, met honderden miljoenensteden waar Chinese plattelandsbewoners massaal heen verhuizen, op zoek naar een betere toekomst.

‘Social Factory’ is een interessante naam, omdat de twee termen ‘sociaal’ en ‘fabriek’ in wezen loodrecht op elkaar staan. Karl Marx en Bertolt Brecht wisten al dat de fabriek de zuiverste vorm van vervreemding is. Maar ook de openbare ruimte buiten China’s fabrieken is een plek waar mensen vervreemd lijken van hun eigen leven. ‘Een stad van boeren’, zo titelde voormalig Nederlands Chinacorrespondent Floris-Jan Van Luyn een van zijn boeken, en zo is het maar net. Vervreemding is een van de grote thema’s geworden van de biënnale.

Productief met klei

Kunst in China, dat is op zich al een bevreemdend gegeven. Niet enkel omdat de regering kunstenaars een kader biedt waarbinnen ze vrij mogen bewegen, maar vooral omdat Made in China alles is wat kunst niet is. Made in China is massaproductie die ontstaat binnen een kader dat Karl Marx als vervreemdend omschreef. Wil de maker voldoening halen uit zijn werk, zo meende Marx, dan moet hij van grondstoffen zelf een consumeerbaar product kunnen maken. Wanneer een mens maar één stap in het productieproces uitoefent, dan vervreemdt hij van zijn werk. Daar staan we terug oog in oog met de mijnwerkers, de delvers van de grondstoffen waar China, en bij uitbreiding de hele wereld, op gebouwd is. Zij plukken niet de vruchten van hun werk, zoals wij, kunstliefhebbers in Shanghai, wel doen.

De vraag is of de ‘social factory’ China individuen aflevert, dan wel robotten die slechts goed zijn voor bandenarbeid

De biënnale tast de grenzen af van de massa en het individu, van het persoonlijke en het onpersoonlijke, van het kunstwerk en het product ter consumptie. In het werk Soul and Feelings of a Worker (Version 2) giet KP Brehmer de gevoelens van een fabrieksarbeider in een grafiek, volgens de uren van de dag, op een schaal van ‘zeer gelukkig’ tot ‘depressief’. Plots wordt een arbeider iets wat ook gevoelens kan hebben, maar vervolgens reduceert de kunstenaar die gevoelens terug tot het onpersoonlijke, in een koude grafiek.

Aan de andere kant is er het werk waarin negen hompen klei op een draaiende (cirkelvormige) productieband liggen, waar negen beeldhouwers aan staan. De hompen klei passeren en de ‘bandwerkers’ drukken ogenschijnlijk routineus in de klei, tot er negen gezichten uit tevoorschijn komen. De bedoeling was dat ze identiek zouden zijn, als waren het smartphones die uiteindelijk van de band zullen rollen. Maar er blijven negen unieke mannenhoofden over, allen kaal, die met eenzelfde lege blik naar het plafond staren. De vraag is of de ‘social factory’ China individuen aflevert, dan wel robotten die slechts goed zijn voor bandenarbeid.

Kunst = consumeren

In China’s nieuwe grootsteden wordt hebben hoe langer hoe meer het nieuwe zijn. In Shanghai is dat grofweg al een decennium zo, en tot vandaag worden oude volksbuurten gesloopt voor de bouw van shoppingcenters. Om zich te profileren bieden de centers onderdak aan de duurste merken van de planeet, hoe duurder hoe beter. Maar écht exclusief is een shopping mall pas wanneer het een eigen tentoonstellingsruimte heeft. De bekendste ligt in Shanghai en heet K11 Art Mall. Enkele maanden geleden organiseerde K11 de eerste Monet-tentoonstelling ooit in het vasteland van China, zodat de yuppies tussen het shoppen door naar Monet konden gaan kijken. Het werd een van de meest succesvolle kunstevenementen ooit in Shanghai, al weken van tevoren uitverkocht, ondanks de uitstekende en veel grotere musea en galerieën van de stad. Voor de gemiddelde Shanghainees is Monet een product van het Westen, een product dat je kan consumeren zoals je een Louis Vuitton, een Michael Kors, een cappuccino van Starbucks of een Big Mac Menu consumeert. Een Monet in de K11 Art Mall, daar kijk je niet zozeer naar, daar neem je een foto van die je vervolgens op WeChat post, de Chinese Facebook. Want consumeren, dat is tonen dat je consumeert.

De biënnale speelt slim in op dat consumentisme, even sluw als een kat die speelt met een muis. Een inleidende tekst bij de tentoonstelling luidt: ‘Kunst en cultuur spelen de tweede viool in de hedendaagse maatschappij, waarvan consumptie de voornaamste eigenschap is. Compromissen zijn daarbij nodig.’ De K11 Art Mall is een van die ‘compromissen’, want een deel van de biënnale vindt daar plaats, onder de naam ‘Urban: Work & Shop’. De stad als een plek om te werken en te shoppen, maar ook, verscholen onder die bovenste laag van het dagelijkse leven, als een plek om te creëren, een ‘workshop’ voor kunstenaars. De curatoren benadrukken zo sterk de positie van kunst als een ‘compromis in de consumerende moderne stad’ dat het bijna grotesk wordt. Ze houden de bezoeker de spiegel van de consument voor en vragen hem: welke positie neemt u in? Maar in een land waarin de grote meerderheid zich dagelijks het hoofd breekt over hoe te overleven, is het antwoord duidelijk.

65_Beck_Power Station of Art, Shanghai, foto Benjamin Locoge_700.jpg

Een van de tentoongestelde werken heet I Don’t Want to be Like Anyone Else. Stephen Willats toont daarin een reeks foto’s van een jonge vrouw die zich afvraagt hoe ze zichzelf kan handhaven als individu in de wereld van massaproductie waarin ze leeft. Een van de dilemma’s die ze zich stelt, is hoe ze van het etiket ‘consument’ afkomt.

Binnen enkele jaren is China de grootste economie op aarde. Het land ontwikkelt zich razend snel, en fabrieksarbeiders verdienen ondertussen vijf keer meer dan tien jaar geleden. Langzamerhand wordt Made In China onbetaalbaar. Het enige mogelijke scenario op de lange termijn voor China is producten in te voeren in plaats van uit te voeren, producten Made in Bangladesh, Made in Vietnam, Made in Indonesia. Consumptie moet de nieuwe motor worden van de economie, de nieuwe bron van inkomsten. Consumentisme zou de groei van China stabiliseren, en het zou evenzeer een oplossing bieden voor de gezondheidszorg en voor het vervuilde klimaat van het land. De Communistische Partij ziet zich dus genoodzaakt het consumentisme te stimuleren. Wanneer kunst daarbij kan helpen, en wanneer kunst vrijheid nodig heeft, dan zal de Partij de nodige vrijheden permitteren.

Sociaal vs. socialistisch

Want ook de Partij weet dat de situatie kritiek is. Met name de vervuiling is als een open wonde in de Chinese maatschappij. Smog, zwaar vervuild grondwater, vervuilde olie, onveilig voedsel, het is de talk of the day. Shanghainezen praten niet over het weer, ze praten over de smog. Een mooie dag is een dag zonder vervuiling, of het nu pijpenstelen regent of niet. Het eerste wat mensen doen wanneer ze wakker worden, is naar hun smartphone grijpen om op een speciale app de smoglevels te bekijken.

‘Wanneer de lucht vervuild is of het voedsel vergiftigd, dan zullen de mensen die in die omgeving leven ontevreden worden, ze zullen ziek worden, in contact komen met een tragische dood, of in moreel verval geraken.’ De openingstekst van de biënnale citeert Liang Qichao, een modernistische denker van begin vorige eeuw. Het thema ‘social factory’ komt voort uit dit citaat. Wat gebeurt er, sociaal gezien, met de inwoners van een vervuilde wereld, een vervuilde ‘fabriek’?

Een heel aantal kunstwerken op de biënnale gaat in op het leven in de Aziatische miljoenensteden. Blue and Red van Zhou Tao is zo’n werk. Tao filmde enkele openbare plaatsen in Guangzhou en Bangkok en vergelijkt ze met afgelegen dorpjes en metaalmijnen in Zuid-China. Zijn film is gehuld in een blauwe, koude gloed, waardoor de wereld op röntgenfoto’s gaat lijken. De maatschappij, de zieke ‘social factory’, als geneeskundig object.

Ook Maracujá Road probeert de vervreemding van de megastad te grijpen. Trevor Yeung plaatst potten met passievruchtplanten onder een stelling van bamboe en blauwe lampen, in een hal zonder daglicht. De planten reikhalzen naar de stelling van bamboe, maar zullen ze nooit bereiken, ver weg van het daglicht. Langzaam, naarmate de biënnale vordert, sterven de planten. Aan de ene kant toont het kunstwerk de kunstmatigheid van natuur in de grootstad, en aan de andere kant staan de passievruchten symbool voor de mensen in de stad, verstikt door een slechte omgeving, beknot in hun ontwikkeling, kansloos.

Barstende zelfbeheersing

In een maatschappij waar er doorgaans op bijna propagandistische wijze wordt gegooid met superlatieven over het leven in de moderne stad, biedt de kunstbiënnale van Shanghai bijzonder veel nuances. Laten we niet vergeten dat de Power Plant of Art een staatsmuseum is. Shanghai mag dan op enkele honderden kilometers van Peking liggen, waar de Partij zetelt, en de stad mag zich altijd al grotere vrijheden hebben kunnen permitteren dan Peking, toch valt het op hoe kritisch de biënnale is over de Chinese manier van leven en beleid voeren.

65_Beck_©VincentLynen_700.jpg

Die kritiek komt vanuit China zelf (zie het citaat van Liang Qichao), maar ook vanuit het Westen. Opvallend is dat de curatoren enkele kunstwerken tonen uit het voormalige Oostblok. Hoewel er fundamentele verschillen zijn, biedt het Oostblok een interessante invalshoek om de ‘social factory’ van het huidige China te bekijken. Het ‘morele verval’ waarnaar de inleiding verwijst, komt tot uiting in een documentaire van Péter Dobai uit 1971, Archaic Torso. Dobai is een van de grote namen in de Hongaarse avant-gardecinema en heeft lange tijd kunnen ontsnappen aan de censuur. Archaic Torso toont het leven van een jongeman die obsessief gedisciplineerd is, zowel lichamelijk als geestelijk, en daarmee vormt hij het toonbeeld (torso) van de socialistische maatschappij. Maar op een bepaald moment begint hij te huilen: een barst in zijn zelfbeheersing.

Het valt op hoe kritisch de biënnale is over de Chinese manier van leven en beleid voeren

Ook Chinees werk gaat op zoek naar hoe het socialistische systeem het individu vervormt. Liu Ding, die woont en werkt in Peking, stelt in twee reeksen, Sound Installation en For the Sake of Ten Thousand, dat kunst in China het beleid bevestigt in plaats van een alternatief politiek idee aan te reiken. In Sound Installation, een werk uit 1999, interviewt Ding Chinese kunstenaars om een zicht te krijgen op de intellectuele basis van de kunstwereld in China vandaag. Hij concludeert dat de meeste van hen in dienst werken van de staat (voornamelijk als leraars aan universiteiten), waardoor vrije expressie zo goed als onmogelijk wordt.

In For the sake of Ten Thousand maakte Ding portretten uit klei volgens de regels van de socialistische kunst, waarbij het hoofd anderhalve keer groter is dan het lichaam, met versterkte gelaatsuitdrukkingen om het heroïsche te belichten, en telkens in een hoek van 45° naar rechts op de schouders geplaatst. Volgens Ding ligt de socialistische kunst van weleer aan de grondslag van de huidige ontwikkeling van de kunst in zijn vaderland en is institutionalisering een prikkeldraad rond het vrije denken. Bij Ding zien we geen individuen, maar onbreekbare helden, geen kunstenaars, maar partijleden.

Sluw spel onder de smog

Maar hoe brengen we die kritiek op het socialisme in verbinding met het vervuilde klimaat van China? Het motto van de tentoonstelling luidde namelijk dat een vervuilde omgeving uitmondt in een morele beerput. Het kunstwerk The Environmental Witch-Hunt van Martin Beck legt een interessant verband, dat binnen de Chinese context even schrikwekkend is als gewaagd. Beck inspireert zich op een uitspraak van Jean Baudrillard, die schreef dat vervuiling een rookgordijn is voor de ware problemen van de maatschappij en dat de bestrijding van de luchtvervuiling kan gelden als een nieuw opium voor het volk, als een naïeve heksenjacht. Het ware probleem van de smog ligt volgens Baudrillard bij de kapitalistische wereldorde, en het is de taak van de staat zich daarop te focussen in plaats van op de bestrijding van de vervuiling op zich. Het staat met evenzoveel woorden uitgelegd naast de video van Beck.

65_Beck_Martin Beck, 'The Environmental Witch-Hunt', 2008_700.jpg

De biënnale is uiterst streng voor de Chinese maatschappij, en dat toont enerzijds dat de curatoren zeer veel moed aan de dag leggen voor de selectie en de presentatie van de kunstwerken, en anderzijds dat Shanghai een moderne, vrijdenkende stad is, waar kunst en kritiek een volwaardige plaats krijgen binnen een politiek systeem dat kunst traditioneel in een dwangbuis stopt.

De bestrijding van de luchtvervuiling kan gelden als een nieuw opium voor het volk, als een naïeve heksenjacht

Maar daarnaast toont het ook dat kunst de meest vergevorderde vorm van consumptie is, dat het een middel is om een plek op de wereldkaart te zetten, en dat is natuurlijk wat de leiders van Shanghai willen. De biënnale en de stad lijken het sluwe spel met elkaar te spelen: ze hebben elkaar nodig. De stad Shanghai heeft ruimdenkendheid nodig, en op lange termijn China ook. De Partij werkt eraan. Xi Jinping, sinds anderhalf jaar China’s president, doet er alles aan om zijn volk meer zingeving te bieden. De ‘Chinese Dream’ is een groots opgezette campagne die de Chinezen wil doen dromen van de toekomst, en enkele weken geleden verschenen er teksten waarin stond dat er in de ontwikkelde steden meer plaats zal komen voor de verspreiding van cultuur.

Alles is politiek, en politiek is overal. Maar ook daar biedt de biënnale weer een kleine kier die een straaltje licht binnen laat vallen, in een ander citaat van Liang Qichao: ‘Fictie is de enige manier om de dagelijkse realiteit te overstijgen.’ Fictie en kunst, ze bieden voor het individu een uitweg om te ontsnappen aan een wereld van politiek.

Andries Beck studeerde taal- en letterkunde aan de VUB, trok drie jaar geleden naar China, en is nu van daaruit freelanceverslaggever voor verschillende Vlaamse media.