Iedereen een kunstenaar

Door Boukje Cnossen, op Wed Feb 04 2015 12:18:50 GMT+0000

In zijn boekje Iedereen een kunstenaar: over authenticiteit, kunstenaarschap en de creatieve industrie loopt Ruben Jacobs met zevenmijlslaarzen door de veranderende verhoudingen tussen kunst, samenleving en economie. Een bloemlezing van de meest relevante sociologische en filosofische literatuur mondt uit in een nieuw beeld van kunstenaarschap, voor iedereen die zich afvraagt wat de autonome kunst en de recente aandacht voor creativiteit in de economie eigenlijk met elkaar te maken hebben.

Iedereen een kunstenaar (ondertitel:over authenticiteit, kunstenaarschap en de creatieve industrie)bestaat uit drie essays: een eerste over de waarde die we hechten aan authenticiteit, een tweede over de rol die creativiteit inneemt in de huidige economie, en een derde over de consequenties van dit alles voor de kunst. Elk van die deelonderwerpen zou genoeg zijn voor een vuistdik boekwerk, maar socioloog en publicist Ruben Jacobs – onderzoeker en docent kunst- en cultuursociologie aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht – vliegt ze allen aan in slechts 96 kleine pagina’s.

Dat is meteen ook de kracht van dit boekje. In grote stappen worden thema’s met elkaar verbonden en op grote snelheid passeren theoretische perspectieven de revue. Daarbij moet wel gezegd worden dat de bril waardoor Jacobs kijkt die van de sociologie is, en dat de kunst waarover hij schrijft de beeldende kunst is die in Nederland gemaakt wordt. Dat is helemaal niet erg, want het geeft het erg brede palet van aangehaalde discussies duidelijkere kaders.

Wie niet echt is, telt niet mee

Het eerste essay verbindt het belang dat onze samenleving aan authenticiteit toekent, aan de romantiek, en in het bijzonder aan de Franse schrijver Jean-Jacques Rousseau. Rousseau, en vele van zijn tijdgenoten met hem, kenden een grote kracht toe aan de menselijke intuïtie en het daarmee samenhangende verbeeldingsvermogen. Het was de taak van de mens, zo dacht hij, om zijn natuurlijke aard te herontdekken, en de kunst kon hierbij helpen. De kunstenaar werd gezien als een wegbereider voor maatschappelijke harmonie en kunst als een hulpmiddel in het herenigen van een versplinterde wereld.

65_Cnossen_OmslagJacobs_700.jpg

De onderliggende aanname, namelijk dat er überhaupt zoiets bestaat als een ware, individuele aard, heeft verstrekkende gevolgen gehad. Dat laat Jacobs zien door het werk van de Canadese filosoof Charles Taylor aan te halen. In 1989 betoogde die dat het denken in termen van een individuele aard in onze hedendaagse westerse cultuur wordt geflankeerd door het gebod om aan die ware aard ook uitdrukking te geven. Kortom, de impact van het romantische gedachtengoed over het menselijke ik reikt van Rousseau’s lofzang op de edele wilde in ieder van ons, tot Madonna’s ‘Express Yourself’, een nummer dat toevallig (of niet) uitkwam in het jaar dat Taylor zijn Sources of the Self publiceerde.

Dat werpt de vraag op wat er gebeurt wanneer authenticiteit en creatieve expressie commercieel worden ingezet. Jacobs haalt kritische denkers aan als Lazzarato, Schulze, Boltanski en Chiappello. Die hebben ieder op eigen wijze betoogd dat beleving, esthetiek en artisticiteit de motoren van de westerse economie zijn geworden. De arbeider vervreemdt niet meer van zichzelf door zijn fysieke arbeid, maar door de exploitatie van zijn creativiteit, zijn inlevingsvermogen en zijn persoonlijkheid. Niet onze basisbehoeften, maar lifestyles, trends en de niet-nalatende zoektocht naar belevenissen bepalen in grote mate ons consumptie- en productiegedrag. Managers hebben het over het belang van _storytelling_en iedereen lijkt het erover eens dat het succes van een merk wordt bepaald door een huisstijl, een logo en een goed verhaal. Tegelijk laten mensen die graag creatief bezig zijn, zich daarvoor weinig betalen.

Het overzicht van deze ontwikkelingen wordt in Iedereen een kunstenaar vergezeld van grof discursief geschut. Termen als‘postfordisme’, ‘artistiek kapitalisme’en ‘hyperconsumentisme’vliegen je om de oren. Deze concepten kunnen helpen om een bepaald conceptueel niveau te bereiken, maar dit boekje is simpelweg te kort om ze goed te onderbouwen. Waar het inzetten van deze termen bij de ene lezer heftig instemmend jageknik zal opleveren, zal het een ander eerder afschrikken. Dat is jammer, want het denken over creativiteit en kapitalisme gaat niet alleen de kunst, maar de hele samenleving aan.

Grove penseelstreken

Het laatste deel van het boekje onderzoekt wat al dat gehamer op creativiteit in de samenleving en de economie eigenlijk nog overlaat voor de kunst.Aan de hand van een drietal voorbeelden –Dries Verhoeven, Rory Pilgrim en Jeanne van Heeswijk –oppert Jacobs dat de taak van de kunstenaar ligt in het ter discussie stellen van de concepten ‘individu’en ‘samenleving’. Waar de romantiek nog steeds de heersende maatschappijvisie bepaalt (een verzameling individuen die streven naar totale zelfverwezenlijking), trachten kunstenaars inzichtelijk te maken dat het individu niet in essentie iets is, maar constant geconstrueerd wordt in sociale interacties. Kunstenaars gaan daarmee op de stoel van de socioloog zitten, om vervolgens hun eigen gereedschapskist te openen.

Iedereen een kunstenaar onderzoekt wat al dat gehamer op creativiteit in de samenleving en de economie eigenlijk nog overlaat voor de kunst

Jacobs stelt dat dit soort geëngageerde kunst niet opvoedend is, maar juist onderzoekend, omdat ze zich richt op het zichtbaar maken van fricties en spanningen in gemeenschappen. Hij ziet daarin een belangrijk middel tegen de verheerlijking van de individuele authenticiteit en de instrumentalisering van de creativiteit. Wel kunnen we ons afvragen of dit niet een volgende instrumentalisering in de hand werkt. Als kunstenaars geen modelarbeider zijn – creatief, innovatief, bereid zichzelf uit te buiten – zijn ze dan wellicht de nieuwe sociale werkers? Jacobs citeert kort kunsthistorica Claire Bishop, die zich precies dit afvraagt. Maar nu de Britse big society en de Nederlandse participatiesamenleving het nieuwe samenlevingsmodel lijken, verdient deze vraag eigenlijk meer aandacht. Waar ligt de grens tussen kunst die zichzelf vernieuwt door participatief aan de slag te gaan met de gemeenschap, en kunstenaars die zichzelf laten inzetten voor allerlei sociale verantwoordelijkheden die de overheid voorheen op zich nam?

Iedereen een kunstenaar heeft wel wat weg van een abstract-expressionistisch schilderij. De grove penseelstreken bieden weinig detail, maar houden desondanks – of wellicht juist daarom – de aandacht van de lezer bijna onafgebroken vast. Het boekje doet zowel in formaat als in thematiek (de veranderende snijvlakken van kunst, economie en samenleving) sterk denken aan het vorig jaar verschenen Creativiteit en andere fundamentalismen van de Vlaamse cultuursocioloog Pascal Gielen. Waar Gielen een pleidooi hield voor de autonomie van de kunst, die gestimuleerd zou kunnen worden door een nieuwe institutionele ‘verticaliteit’binnen de kunstwereld, is Iedereen een kunstenaar ondanks het ietwat bombastische taalgebruik meer beschouwend van aard. Het boekje laat prachtig zien hoe complex de relatie tussen kunst, creativiteit en authenticiteit eigenlijk is, én geeft bovendien een inkijk in een kunstpraktijk die precies deze complexiteit aankaart. Een zeer inspirerend startpunt.

Boukje Cnossen is als promovendus verbonden aan Tilburg University en schrijft freelance over beeldende kunst en theater.

Ruben Jacobs, Iedereen een kunstenaar, Rotterdam: V2_Nai010, 2014.