Home is where you get accross

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Twaalf jaar na zijn alom geroemde debuut Living With The Law, liet de van origine Texaanse singer-songwriter en gitarist Chris Whitley eerder dit jaar Hotel Vast Horizon op de wereld los. Nu ja, de wereld… De kans dat je van 's mans nieuwe meesterwerk al gehoord hebt, is bijzonder klein. Chris Whitley laat zich niet vastpinnen op één genre, en nog veel minder op één plaats. De geelrode zonnegloed waarin hij baadt op de hoes van Living with the Law maakt plaats voor een kil Germaans sneeuwlandschap, de weidse woestijnblues voor jazzy fluistersongs. We legden de twee schijven naast elkaar, en vroegen ons af hoe het zover is kunnen komen.

Poor boy blues…

Christopher Becker Whitley wordt op 31 augustus 1960 in Houston, Texas geboren als zoon van twee kunstzinnige bohémiens. Nog voor zijn tiende is Chris al voor de derde keer verhuisd. Mexico is nu de nieuwe thuishaven, en de gloeiende, mysterieuze woestijn maakt een enorme indruk op de jongen. Dromend brengt hij er de dagen door, terwijl vader Jerry thuis verwoede pogingen onderneemt om enkele harmonicadeuntjes onder de knie te krijgen. De muziekmicrobe slaat over, en Chris ontdekt al gauw in vaders platenkast de potige bluesrock van Cream, de delta-blues van Muddy Waters, Bukka White en John Lee Hooker, en de gitzwarte partyfunk van Sly And The Family Stone. Geïnspireerd door wat hij vindt gaat de puber op zoek naar nieuwe helden, en koopt zijn eerste platen: Jimi Hendrix' "Smash Hits", het titelloze debuut van de blanke bluesman Johnny Winter en Led Zeppelin's derde. Vooral de laatste doet bij Chris de haren rechtop staan: "Die plaat was voor mij als kind enorm belangrijk, want er stond echt alles op: zowel akoestische als elektrische gitaren, mandolines, hardrock, folk, psychedelica…" Het duurt dan ook niet lang meer of Chris koopt een eerste elektrische gitaar, die hij echter snel inruilt voor een National steel guitar, de metalen gitaar die hij kent van op hoezen van oude bluesnegers. Met de National om de rug denkt Whitley het geluk elders te moeten zoeken, en hij vertrekt in z'n eentje naar New York.

In the Big Apple probeert hij als straatmuzikant te overleven, en blijkbaar maakt zijn ongepolijste, op bottleneck blues geënte stijl van spelen en zingen zwaar indruk: "Ik begon op straat meer en meer geld te verdienen, en verschillende clubs boden me optredens aan. Maar die liet ik meestal schieten: op een dag verdiende ik op straat eens 400 dollar, en een week erna speelde ik in zo'n club voor 40 dollar!" Op een avond wordt Whitley opgemerkt door de Gentse reisagent Dirk Vandewiele. Vandewiele, zelf een niet onverdienstelijk bluesdrummer, gelooft z'n oren niet: "Ik vond wat Chris deed enorm vernieuwend, authentiek en uniek. Hij deed dingen op die gitaar die ik nog nooit had gehoord, en kon met enkel een National en zijn huilende stem ongelooflijke dimensies creëren!". De Gentenaar is zo onder de indruk dat hij Whitley een vliegtuigticket naar ons landje aanbiedt, met de bedoeling hem hier een paar keer een podium op te krijgen. Maar Whitley zal pas zeven jaar later terug vertrekken, een hoop invloeden en ervaring rijker, maar ook een pak illusies armer…

Yankeeverdriet

Medio 1981 komt de dan eenentwintigjarige Amerikaan in Gent aan, en verbroedert onmiddellijk met een van Gents local heroes, de bluesmanMarc Claeys alias Little Jimmy. "Het klikte meteen tussen ons. Ik wist vanaf het eerste moment dat ik 'm zag, dat ik hem graag had. Zo'n speciale gast!". Met Jimmy als gids en halve manager trekt Whitley al de tweede dag naar het Brusselse Muntplein, plugt er z'n gitaar in en speelt zoals hij de week ervoor nog in het New Yorkse Washington Square Park had gedaan. Maar al gauw blijkt dat de Belgische hoofdstad The Big Apple niet is, en Whitley raakt gefrustreerd als blijkt dat ook de clubeigenaars hem niet moeten. Zijn wilde slide-gitaarspel en intense vocalen zijn zo innovatief, dat de Belgen niet goed weten wat ermee aan te vangen. Zoiets hadden ze hier nog nooit gehoord. Maar Jimmy geeft de moed niet op, en stelt voor om samen met Whitley in de Gentse cafés iets te proberen. Kroegtijger Claeys kent een hoop mensen, en al gauw doet het gerucht over "die weirde Amerikaan met z'n slide gitaar"de ronde. Begeleid door Little Jimmy op percussie speelt Whitley een mengeling van standard delta blues en funk, zowel eigen composities als covers van Howlin' Wolf, Muddy Waters, enzovoort. Tijdens een van die vroege en - door Whitleys nervositeit - kwalitatief erg wisselvallige optredens bevindt zich onder de nieuwsgierige aanwezigen ook de zeventienjarigejarige Hélène Gevaert. Het is liefde op het eerste gezicht, en ze zijn niet meer uit mekaars buurt te slaan. Ook zij wordt het podium opgesleurd, en in die bezetting beginnen de drie musketiers Whitleys eerste volwaardige band, A Noh Rodeo.

Na enige tijd vervolledigen Hélènes broer Alan Gevaert en de van 2 Belgen afkomstige Patrick Risqué de band, en wordt er druk geëxperimenteerd met één National en viér (!) percussionisten. De muziek wordt door Jimmy enthousiast gepromoot als "fungle junk", maar geflatteerd door voorstellen om bij zowel 2 Belgen als Nacht Und Nebel te spelen- hij is zelfs te horen op het danshitje "Beats Of Love"!- , zet Whitley zijn tot dan toe weinig succesvolle geesteskind op non-actief. Hij raakt meer en meer beïnvloed door de Europese eighties electro-pop, funk en dance, en laat zijn eigen stijl voor wat die waard is. Hij gooit zijn voorliefde voor de blues overboord, en laat zich zelfs overhalen om bij one hit wonder Kuruki aan de snaren te pulken! Duidelijk op zoek naar zichzelf zet Whitley na korte tijd ook daar een punt achter, om met een hernieuwde bezetting Noh Rodeo opnieuw op te richten. Little Jimmy kan zich niet meer vinden in de nieuwe, minder bluesgerichte koers die Whitley heeft uitgestippeld, en wordt vervangen door saxofonist Louiz Marquez. Ook Risqué is ondertussen van het toneel verdwenen, en drummer Willy Seeuws neemt zijn plaats in. In 1986 verschijnt het mini-album "Cool And Groovy". Er is geen sprake meer van neurotische grootstadsblues: Whitley heeft een bocht van bijna 180 graden genomen, zijn trouwe dobro opgeborgen en vervangen door een afgrijselijk ogende Roland synthesizer guitar. Het album laat vrij slappe synthpop met vroege Prince invloeden horen, een niet bijster origineel geluid voor die periode. Nachtbraker Whitley raakt dan helemaal het noorden kwijt, en doekt Noh Rodeo definitief op.

Samen met zijn oude kompaan Jimmy herontdekt hij opnieuw z'n muzikale identiteit, maar de Belgische muziekscene begint de Amerikaan de keel uit te hangen: "Ik heb er veel geleerd, het was een andere cultuur. Ik ontmoette in Gent interessante figuren, en leerde er Amerikaanse artiesten als Prince en Curtis Mayfield kennen, dingen die je toen in New York nauwelijks hoorde. Aan het einde van mijn verblijf echter begon het gezeik onder Gentse muzikanten over "beats-per-minute" me behoorlijk te irriteren. En bovenal begon ik de "dumb ass"-mentaliteit en het vuile aan New York te missen…". Ondertussen is Whitley hier ook met Hélène in het huwelijksbootje gestapt en hebben ze samen een dochter, Trixie. Maar zijn beslissing staat vast: eind 1988 keert het gezin Whitley terug naar de States.

Straight to the top…

Terug in New York probeert Whitley opnieuw als straatmuzikant aan de bak te komen. Het muzikale klimaat is hem nu veel beter gezind: er is net en bluesrevival aan de gang, vele clubs zetten live acts op de affiche, en na amper een week heeft Whitley een vast contract te pakken in de Mondo Cane Club. Om de huur van het vensterloze hoekappartement te kunnen betalen gaat Whitley overdag ook nog eens werken in een kaderfabriek. Van zodra de dagtaak erop zit, stort hij zich weer op songschrijven en het verder ontwikkelen van zijn slide en fingerpicking techniek, dingen die hij nog diezelfde week in de club kan laten horen. Na een optreden in een Mexicaans restaurant raakt hij in gesprek met fotografe Karen Kuehn. Kuehn wil wel een fotoshoot met de graatmagere artiest doen, en ze stelt voor om Whitley samen met een bevriend muzikant te fotograferen. Als kort erna blijkt dat Kuehns vriend de gereputeerde producer en gitarist Daniel Lanois (zie U2's Achtung Baby en Dylans Oh Mercy) is, gaat het voor Whitley pijlsnel richting platencontract: Lanois is zwaar onder de indruk van Whitleys unieke songs en gitaarspel, en brengt hem in contact met Sony-agente Kathleen Carey. Die ziet een man die bulkt van het talent, en de deal met Sony is snel beklonken. Kort erna reist Whitley naar New Orleans, om er met enkele van de beste Amerikaanse muzikanten zijn solodebuut op te nemen in de studio van meester-producer Lanois.

In de late zomer van 1991 verschijnt dan uiteindelijk het langverwachte Living With The Law, een plaat die door zowat alle recensenten de hemel wordt ingeprezen. Onder het alziend oog van Lanois-protégé Malcolm Burn had Whitley getracht zijn solo-songs op één na een bandvorm aan te meten, iets waar hij slechts met wisselend succes in geslaagd is. Het was geen gemakkelijk proces om als producer om te gaan met een soms excessief drinkende individualist, maar het lijkt er ook sterk op dat Burn de plaat nogal naar z'n hand heeft gezet. Living With The Law streeft qua productie wel heel sterk het geluid van Daniel Lanois' eigen debuut Acadie na: veel reverb, echo's, breed uitwaaierende gitaren en een dozijn gitaarlagen boven op elkaar. Het is een aanpak die voor veel songs een verrijking betekent, maar andere wordt de agressieve kracht van de soloartiest Whitley onttrokken. Burns productiewerk lijkt bij wijlen bedoeld om de songs naar een makkelijker in het oor liggend FM-formaat te kneden. Het zal Chris Whitley geen windeieren leggen, maar in ruil dient hij wel aan authenticiteit in te leveren.

Living With The Law heeft een uitgesproken Americana feel: een collectie rootsy en intense country-bluessongs, laverend tussen hoop en wanhoop, een muzikale roadmovie met in de hoofdrol Whitleys bizarre vocale stijl en verbluffend gitaarspel. Woestijnmetaforen halen de bovenhand, en vergelijkingen met Ry Cooder's Paris/Texas en Bruce Springsteen's Nebraska zijn dan ook nooit veraf. Alleen gaat Whitley tekstueel een stuk verder dan het sociale engagement van een Springsteen. Zijn vaak seksueel geladen beeldspraak doet dan ook menig puritein de haren ten berge rijzen. Op de koop toe slaagt de man erin die expliciete beelden te koppelen aan duidelijk religieus getinte metaforen. Een zinsnede als 'waiting to be confessed on the floor and all undressed' spreekt in dat verband boekdelen.

Opvallend is ook dat veel van de nummers nog dateren van Whitleys Belgische periode, zoals de bescheiden hit "Big Sky Country": "Ik schreef "Big Sky" in Gent, nadat ik net "Wuthering Heights" op TV had gezien", herinnert hij zich. "Die allereerste versie heb ik opgenomen met een drumcomputer en m'n Roland. Ik ben er nog steeds dol op, want de uiteindelijke albumversie is veel te Americana." Geïnspireerd door het verfilmde boek van Emily Brönte handelt de gospelballad over liefde na het leven, over een gecompliceerd liefdesverhaal waarin de dood voor beide partijen de enige kans op eeuwige liefde is. De muziek zelf is erg visueel, en evoceert met zijn etherische pedal steel geluid en symfonische "Hallelujah"-koortjes het Grote Onbekende. Ondanks het niet zo vrolijke thema klinkt het nummer mierzoet in de oren — het etiket 'tegelplakker' is bij momenten dan ook niet veraf. Het levert hem een plaats in menig vrouwenhart op, maar drukt tegelijkertijd een onuitwisbare stempel op zijn verdere muzikale carrière. Het juk van die ene hit zal zijn verdere commerciële ontplooiing in de weg staan, en hem een plaats bij de vergeten talenten geven.

Ook het op een indrukwekkende manier solo gebrachte "Phonecall From Leavenworth" dateert nog uit zijn Gentse periode. De song is echter veel persoonlijker en klinkt zowel muzikaal als thematisch hartverscheurend. "Het was de eerste normale song die ik schreef na Noh Rodeo. Ik ging kapot van heimwee, wilde terug naar de States. Het is een trieste song, maar ik herinner me nog hoe blij ik ermee was. "Phonecall" was voor mij persoonlijk de échte doorbraaksong." Het ronduit indrukwekkend slide gitaarspel en Whitleys falsetstem laten niets aan de verbeelding over: "If they hold me here much longer/Probably go mad all by myself/Now I really need somebody/I really need somebody's help", huilt Whitley, met een zelfde anger en agressie van de busker die hij ooit was. "Phonecall From Leavenworth" is vuile speedblues, gebracht met de vingervlugheid van Hendrix, de intensiteit van Robert Johnson, maar ook met de ingehouden spanning van de dan opkomende Kurt Cobain.

De titeltrack is een van de weinige nummers geschreven in de periode na '88. In "Living With The Law" schetst Whitley een beeld van de buurt waarin hij dan woont: junkies op de stoep, moeders die drugs dealen om toch maar rond te komen… het troosteloze leven in Brooklyn gevat in vier minuten zacht wiegende bluesrock: "I'm gonna shade my children ways I understand", zweert hij. Maar het botert niet meer ten huize Whitley, en kort erna zullen vrouw en kind het vliegtuig richting thuisland nemen.

Een typevoorbeeld van een "ontkrachte" solosong is "Poison Girl". Een dozijn gitaarlagen zuigen elke blues uit het nummer, en maken er zowaar een vrolijk swingende rocksong van. Kwestie van de doemthematiek rond drugverslaving en prostitutie wat te verdoezelen, want zeg nu zelf, hoe zou men daar een breed Amerikaans publiek mee kunnen bereiken? Vraag is eens te meer of Whitley hierbij bewust zijn lot te veel in handen legde van Malcolm Burn, of ook hij toen zwichtte voor de druk van Sony en de daaruit voortspruitende dollarbiljetten. In artistiek opzicht doen de tracks op Whitleys eersteling vermoeden dat het streven naar lang verhoopt succes de bovenhand haalt op integriteit, een fout die Whitley obsessief zal proberen te vermijden voor zijn tweede plaat.

Het toonaangevende muziekblad Rolling Stone roept "Living With The Law" uit tot debuut van het jaar, en Whitley gaat op tournee met wereldsterren als Bob Dylan en Tom Petty And The Heartbreakers. Met een strakke livegroep waarin ook schoonbroer Alan Gevaert opduikt geeft de nieuwbakken publiekslieveling zijn songs potig rockende versies mee, afgewisseld met solo uitgevoerde eigen composities en klassieke bluescovers op geheel Whitleyaanse wijze: experimenteel en funky. Maar de artiest geeft zich over aan allerlei rock n' roll-cliché's, en wanneer er na het toeren sprake is van een nieuwe LP moffelt Sony hem weg bij het veel kleiner WORK-label.

…and back again

Whitley slaat vier jaar na zijn debuut keihard terug met Din Of Ecstasy, maar voor het grote publiek is dit een brug te ver. Din staat bol van psychedelische powerblues, en het album lijkt dan ook in niks op het eens zo beloftevolle Living With The Law. Op twee songs na laat Whitley de dobro onaangeroerd, en leeft zich volledig uit op luide elektrische gitaren. De songs verwoorden sociale en morele overpeinzingen omtrent relaties en religie, de woestijn als metafoor wordt vervangen door drugsbeeldspraak. Dat laatste doet velen echter vermoeden dat de pezige Whitley nu een full time-junk is geworden, en puriteins Amerika haakt definitief af. In vele opzichten is Din Of Ecstasy voor Whitley wat Berlin in '73 voor Lou Reed was na zijn fel bejubelde Transformer-LP: het is geen doorslagje van het vorige succesvolle album, het klinkt veel te intens voor de doorsnee luisteraar, het is kortom commerciële zelfmoord. Ook de laatste twijfelaars moeten eraf, en Whitleys platenmaatschappij weet geen raad meer met de compromisloze Texaan. Hij heeft zijn fanbasis eigenhandig gereduceerd tot quasi nihil, maar Sony besluit zijn eeuwige belofte dan toch nog een laatste kans te geven.

In '97 komt Chris Whitley met Terra Incognita op de proppen, een muzikale mix van zijn twee voorgangers, dit keer mét commercieel potentieel. De single "Automatic" wordt hier te lande zelfs een (weliswaar erg) bescheiden radiohitje, en Daniel Lanois wordt zelfs bereid gevonden de tweede single "Weightless" te remixen. Maar het kalf is dan al lang verdronken. Sony weigert nog verder te investeren in promotie voor het nieuwe album, en laat Whitley vallen als een baksteen.

Zonder platencontract en zonder band begint de van nature al onzekere muzikant nog meer te piekeren. Hij hoort niet thuis in een bepaald vakje, en net door die sterkte werkt hij zichzelf ongewild in de problemen. Whitleys creativiteit en originaliteit staan commercieel succes en dus ook zijn broodwinning in de weg, en hij ziet zich genoodzaakt om met indielabel Messenger in zee te gaan. Op één dag wordt met één gitaar, één banjo en topproducer Craig Street Dirt Floor opgenomen in de oude schuur van vader Jerry. Het resultaat is verbluffend: Whitley heeft z'n muziek ontdaan van alle balast, en in hun naakte vorm is duidelijk wat Whitley eigenlijk wilde bereiken voor Living With The Law. De plaat breekt potten, en Whitley begint in een moordend tempo aan een schijnbaar eindeloze reeks optredens in de States, Europa en Australië. Op die manier bereikt hij zoveel mensen dat Dirt Floor het best verkopend album uit zijn carrière wordt. Een neerslag van die live avonden is nog te vinden op het in eigen beheer uitgebrachte At Martyrs.

Na een coveralbum, opgenomen met Bill Martin en Chris Wood van het jazztrio Medeski-Martin-Wood, verschijnt in de lente van 2001 Rocket House. Whitley heeft opnieuw een band rond zich verzameld, en serveert een vreemde mix van blues, rapen triphop, maar jammer genoeg ook een paar platte FM-songs. Het album wil te veel kanten tegelijk uitgaan, en ondanks de steun van nieuwe platenbaas Dave Matthews en Bruce Hornsby (de man achter de pianohit "Just the way it is"), voegt Whitley opnieuw een geflopt album aan zijn oeuvre toe.

Deutschland über Alles!

Ruim tien jaar na zijn debuut onderneemt Whitley alweer een nieuwe stap zijwaarts. Zijwaarts, want Whitleys wispelturigheid maakt dat men moeilijk over voor- of achteruitgang kan spreken. De man slaat al 25 jaar zoveel verschillende richtingen in, dat hem onderbrengen in een welomlijnde klasse onmogelijk is. Al is iedereen het er over eens dat hij talent te over heeft, één ding is duidelijk: van Whitley-fans wordt een grenzeloze loyauteit en een open mind verwacht.

Met Hotel Vast Horizon gaat Whitley op zoek naar de mogelijkheden om de delta blues aan de door hem geadoreerde jazz te liëren. Het project lijkt sterk op Perfect Day, Whitleys coveralbum, maar deze keer neemt het trio enkel Whitley-composities op. Er zit geen Malcolm Burn aan de knoppen, de productie is in handen van de band zelf . Whitley kiest voor een verschraald en wel erg minimalistisch geluid, compleet in tegenstelling tot zijn debuut. En dat is niet het enige verschil. Waar hij voor Living With The Law nog beroep kon doen op topmuzikanten als Daniel Lanois en Bill Dillon, moet hij nu bij het slechtbekkende Duits experimenteel jazzcombo Tijuana Mon Amour Broadcasting Inc. drummer Matthias Macht en bassist Heiko Schramm wegplukken.

Hotel Vast Horizon laat een erg intimistisch geluid horen. Er wordt niet gedrumd maar gestreeld, in plaats van gezongen wordt er gefluisterd en Schramms basspel is laidback en groovy. De agressie van de voormalige straatmuzikant is weggeëbd. Maar Whitley hoeft dan ook niet meer zo nodig iemand te overtuigen.

Op Whitleys nieuweling is de geest van de oude Chet Baker nooit ver weg. In nummers als "Frontier" en "Silhouette" klinkt geen noot te veel. Ingewikkelde akkoordenschema's worden zo vaak mogelijk geweerd, en Whitleys vocale prestaties hebben dezelfde ingehouden kracht als die van de betreurde jazztrompettist en vocalist. Alleen naar het einde toe ontbindt Whitley nog twee keer zijn innerlijke demonen: het half gemompelde, half gehuilde "Insurrection At Newtown" en het instrumentale, door een stuwende banjo gedreven "Free Interval" herinneren nog aan vroege songs als "Long Way Around" en "Kick The Stones".

Op de hele plaat is het karakteristieke slidespel gebannen, en zelden wordt meer dan één snaar aangeraakt. Het algemene tempo ligt onconventioneel laag, zodat het album ook doet denken aan sad core-groepen als Sophia en het werk van Bonnie Prince Billy. Maar Whitley zou Whitley niet zijn indien hij die cadans niet zou doorbreken: met "Blues For André" slaagt hij erin om nooit eerder gehoorde akoestische drum 'n bass te brengen. Het door Macht en Schramm opgelegde jungle ritme wordt door de zanger-gitarist compleet genegeerd. In plaats daarvan weeft Whitley een intrigerend web van schaarse gitaarklanken en bizarre metaforen over drum en basspel: "Through eyes denied/The messages appear/In a scent that died/On avenue souvenir", fluistert, of beter gezegd, ademt Whitley.

Tekstueel is de voormalig Gentenaar ad interim hermetischer dan ooit. Hij laat ruimte voor persoonlijke interpretatie. "Een tekst hoeft geen betekenis te hebben. Ik schrijf meestal vanuit m'n onderbewuste, en kan zelf niet altijd een verklaring geven voor wat ik uiteindelijk op papier zet. Soms zie ik de betekenis ervan pas achteraf in. Maar woorden zijn veel te beperkt om een emotie uit te drukken", beweert Whitley zelf. Het titelnummer roept nog even het woestijnbeeld op waarrond het leeuwendeel van Living With The Law is geschreven, maar het neigt nu meer naar door minimalistische klankbeelden ondersteunde poëzie dan naar de soms ruwe en rootsy bluesrock waarmee Whitley twaalf jaar geleden furore maakte. Het is een plaat waarop stilte een even belangrijke rol speelt als klank, iets wat van het overgeproducete Law niet kan gezegd worden. Met "Hotel Vast Horizon" bevestigt Whitley nogmaals zijn onuitputtelijk talent om luisteraars bij het nekvel te grijpen en niet meer los te laten tot de laatse tonen van de plaat uitgestorven zijn.

Op zaterdag 20 september kan je Chris Whitley in het kader van Les Nuits Botanique in de Rotonde van de Brusselse Botanique aan het werk zien. Ook op Leffinge Leuren (19, 20 en 21 september) zal de man van de partij zijn.

Discografie

-"Living With The Law" (1991)

-"Din Of Ecstasy" (1995)

-"Terra Incognita" (1997)

-"Dirt Floor" (1998)

-"At Martyrs" (1999)

-"Perfect Day" (2000)

-"Rocket House (2001)

-"Long Way Around: An Anthology 1991-2001" (2002)

-"Music For Motion Picture "Pigs Will Fly"" (2003)

-"Hotel Vast Horizon" (2003)