Het STAM: de stad als museum

Door Karel Vanhaesebrouck, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

De houten vloeren waren net afgeschuurd – hier en daar dwarrelde nog een vergeten schaveling – en een paar graszoden lagen nog niet helemaal op hun plek in de tuin van het museum. De eindspurt naar de opening van het STAM, het nagelnieuwe stadsmuseum van Gent, moet een helse rit geweest zijn. Maar op acht oktober was het eindelijk zover en werden het gebouw, de vaste tentoonstelling en een voortreffelijke eerste tijdelijke tentoonstelling geopend. Het resultaat is behoorlijk indrukwekkend. En toch valt er op sommige aspecten van de aanpak best wat af te dingen.

Het STAM bevindt zich op de omvangrijke Bijlokesite in Gent. De bezoeker komt het museum binnen via een gloednieuwe en moderne inkomhal. Via een passerelle bereikt hij vervolgens de tentoonstellingsruimte. Stadsarchitect Koen Van Nieuwenhuyse leverde uitstekend werk. Zijn ingrepen zijn sober en bescheiden, maar erg efficiënt. Een grote architecturale geste krijg je niet te zien, en misschien gelukkig maar: al te vaak bleken visionaire conceptuele uitgangspunten geen of weinig rekening te houden met de concrete werking van een instelling. Van Nieuwenhuyse koos voor een bescheiden aanpak en een geometrische logica waarin op een subtiele manier historische accenten verwerkt worden (zoals in het museumcafé). Strak afgelijnde waterpartijen omzwachtelen het nieuwe gebouw met de rust eigen aan een klooster.

KEC2010005G1034De veertiende-eeuwse abdij waarin de permanente tentoonstelling van het Gentse Stadsmuseum is ondergebracht, werd grondig gerenoveerd, met respect voor haar originele configuratie. Op zijn tocht door de tentoonstelling belandt de bezoeker onder meer in een van de mooiste middeleeuwse refters van West-Europa, inclusief prachtige muurtekeningen. De tentoonstellingsbouwers hebben ervoor gekozen om die zaal leeg en naakt te laten. De refter wordt daardoor al meteen hét pronkstuk van het museum. De tijdelijke tentoonstelling werd dan weer ondergebracht in het zeventiende-eeuwse kloostergebouw. Zo word je als bezoeker van kamer naar kamer door het gebouw en beide tentoonstellingen geloodst.

ZAPPEND DOOR DE GESCHIEDENIS

Met zijn permanente tentoonstelling wil het STAM het verhaal van Gent vertellen – niet alleen de feitelijke, officiële geschiedenis, maar ook de verhalen en mythes. In die eerste ambitie slaagt het museum met brio; de tweede betrachting is niet altijd even helder uitgewerkt.

De openingszaal van de permanente tentoonstelling is erg mooi. Die ruimte bestaat uit een immense plattegrond die zich ontrolt op de vloer en een van de zijwanden. Het is een grappig gezicht: bezoekers met papieren laboschoenen schuifelen over de lichtgevende plattegrond, op zoek naar een herkenningspunt of hun eigen woning. In het midden van de zaal staat een maquette die dezelfde realiteit driedimensionaal weergeeft. En op computerschermen kan de bezoeker stadsplannen zien uit 1534, 1641, 1912 en het heden. Via de ingenieuze software ziet hij een plek of buurt muteren, van eeuw tot eeuw. Het computerscherm toont hoe achter elke plek, ook de meest banale, een geschiedenis schuilgaat.
© Carl De Keyzer, collectie STAM Gent

Hoe ensceneert de stad Gent zijn eigen imago?

Na die eerste ruimte neem je de passerelle naar het chronologische parcours. Een eerste zaal schetst Gent als ontluikende stad (tot 1200), aan de hand van steensculpturen en verluchte handschriften. Veel aandacht wordt daarbij besteed aan de strijd tussen de Sint-Baafs- en de Sint-Pietersabdij. In een volgende etappe wordt gefocust op de middeleeuwse grootstad die Gent ondertussen geworden is (1200-1600). Het groeiende stedelijke zelfbewustzijn vormt een belangrijk ankerpunt in dat onderdeel van de tentoonstelling. Het derde hoofdstuk (1600-1800) focust, aan de hand van een hele reeks schilderijen en gravures, op het publieke leven en de godsdienstperikelen (reformatie, contrareformatie), en wil daarenboven een belangrijke historische correctie doorvoeren: de 17e en 18e eeuw worden, zo stellen de begeleidende teksten, traditioneel te exclusief benaderd als een periode van intellectuele degeneratie en economisch verval.

De industrialisering, het lompenproletariaat en het opkomende socialisme vormen de centrale assen in de volgende ruimte (1800-1950). De bezoeker kan er, gezeten in vier tunnelvormige buizen, in alle rust geprojecteerde oude foto’s bekijken. Waar de vorige ruimtes zich hoofdzakelijk toespitsen op de officiële politieke geschiedenis van de stad (ook al is er in het derde hoofdstuk best wel wat aandacht voor de publieke feestcultuur), krijg je hier inzicht in het alledaagse leven. Onder de benaming Groeiende Stad (1950-vandaag) wordt in een volgende zaal geschetst hoe Gent muteerde van een donkere en grijze fabrieksstad tot een uitgelezen plek voor de tertiaire sector. Daarbij wordt ook veel aandacht besteed aan allerhande typisch Gentse fenomenen, zoals de Buffalo’s of de Gentse Feesten. Die zaal wil de bezoeker vooral een dynamische stad laten zien, een gezellige stad met kosmopolitische ambities, een plek waar de creative class van Richard Florida thuis is. Aan de uitdagingen die de expansie van de stad vanaf 1950 met zich meebracht, wordt jammer genoeg erg weinig aandacht besteed. De stedenbouwkundige ontwikkelingen van de jaren 1960 (de Watersportbaan) en 1970 (de flyer-over aan het Zuid) zijn niet alleen belangrijke stappen in dat expansieverhaal, het zijn ook uitingen van allerhande culturele fantasma’s inzake mobiliteit en bereikbaarheid.

In een laatste zaal, die op gezette tijden opnieuw ingericht zal worden en een mooie en strakke vormgeving meekreeg (een verademing na het audiovisuele geweld van de voorgaande zaal), krijg je de stad van morgen te zien: de maquettes en tekeningen van een grootschalig architectuurproject aan de Oude Dokken worden er tentoongesteld. Het STAM wil reflectie omtrent de toekomst van de stad stimuleren. En die toekomst behelst niet alleen visionaire projecten, maar ook concrete obstakels. De recente geschiedenis van Gent is niet alleen een groeiverhaal, maar brengt ook nieuwe ecologische uitdagingen (afvalverwerking, duurzaamheid, transitie, openbaar vervoer). Op dat vlak kan het STAM een belangrijke rol in de stad gaan spelen, als reflectie- en sensibiliseringsplatform. Maar dan zal het museum ook werk moeten maken van een kritisch discours ten aanzien van het officiële expansieverhaal.

Voor de vormgeving zocht het museum de firma Tijdsbeeld & Pièce Montée aan, die niet alleen veel ervaring heeft met kunsthistorische tentoonstellingen, maar ook met digitale presentatievormen. In sommige zalen is die vormgeving erg efficiënt en vaak ook didactisch opgevat: daardoor wordt de tentoonstelling een perfecte introductie tot een rijke geschiedenis. In sommige zalen is die vormgeving echter te opdringerig en niet langer functioneel. Zo wordt de zaal over de 17e en de 18e eeuw ontsierd door een potsierlijke wenteltrap, die niet alleen niets toevoegt aan de museale ervaring, maar je ook nog eens het uitzicht ontneemt op een prachtige zaal met erg mooi visueel materiaal aan de muren. Dan wordt de inhoud ondergeschikt aan de ingenieuze vormgeving van de ingehuurde firma.

In de loop van het chronologische parcours maak je twee thematische zijsprongen. Eén salon belicht de figuur van Keizer Karel, ook zo’n bouwsteen van de Gentse mythevorming. Een ander reconstrueert, aan de hand van geluidsfragmenten en allerhande gerechtelijke stukken, de speurtocht naar het gestolen paneel van het Lam Gods. Heel wat aandacht wordt in dat uitgebreide parcours besteed aan multimediatoepassingen. Naast de computerschermen in de eerste zaal, maak je ook kennis met multi-touch-tafels. Zo’n tafel lijkt een beetje op een liggend computerscherm. Door met je vingers over die tafel te schuiven, kan je beeldfragmenten opvragen en laten projecteren op een van de schermen, een beetje zoals in het VTM-journaal de krantenkoppen van de volgende dag voorgesteld worden. Het ziet er allemaal erg fancy uit, maar het grote voordeel is dat je op die manier voor de bezoeker een onwaarschijnlijke hoeveelheid audiovisueel materiaal kan ontsluiten, en dat je hem daarenboven uitnodigt om er daadwerkelijk iets mee te doen.

DE ERFGOED-FRENZY

Met haar collectiepresentatie legt het STAM de lat meteen hoog. De permanente tentoonstelling bouwt voort op de vroegere Bijlokecollectie, maar put ook uit andere Gentse openbare en particuliere collecties. Die aanpak is het gevolg van een intelligent, stadsbreed collectiebeleid. Stukken uit verschillende collecties werden bijeengebracht in één tentoonstelling, wars van elke eilandbenadering en pseudoconcurrentie. En dat is in tijden van culturele zelfprofilering een belangrijke verdienste. Het museum zelf wil niet alleen de Gentenaars laten kennismaken met het verleden, het heden en de toekomst van hun stad, het wil ook de toeristische poort naar Gent worden. De tentoonstellingsbouwers dienden dus het wankele evenwicht te vinden tussen city marketing en inhoudelijke diepgang. En dat vraagt een specifieke, reflexieveomgang met erfgoed, een presentatiewijze die zichzelf tot inzet maakt.

De voorbije jaren kwam er niet alleen meer aandacht voor erfgoed zelf, men ging zich ook steeds meer toeleggen op het mechanisme van de historische bemiddeling. ‘Het verleden’, zo schrijft Marc Reynebeau in zijn boek Het nut van het verleden, ‘is nooit wat het is, het is wat wij ervan maken.’ Eerder dan het verleden te beschrijven, geeft geschiedenis betekenis aan het leven. Geschiedenis geeft objecten, evenementen en uitspraken uit het verleden een plaats in het heden. Met andere woorden, het verleden is altijd eigentijds. Elke tentoonstelling over geschiedenis is dus steevast zelf een historisch spreken. Een museum over stadsgeschiedenis biedt dan ook niet alleen een blik op die geschiedenis, maar stelt zich tegelijkertijd de vraag hoe die geschiedenis tot stand is gekomen. Hoe vormt het heden het verleden? Die vraag is uiteraard niet nieuw, maar komt met de migratie steeds meer onder spanning te staan. Er is niet langer een gedeeld lokaal verleden. Erfgoed is daarom steeds bemiddeld. Objecten of ideeën worden telkens opnieuw beladen met nieuwe betekenis. In de eenentwintigste eeuw is de historische belangstelling niet afgenomen. Ze is alleen, zo stelt Kees Ribbens in zijn boek Een eigentijds verleden, veel individueler geworden. Wat vertelt erfgoed mij? Men gaat dus voortdurend op zoek naar individuele herkenning. Dat zijn de uitdagingen waar elk historisch museum voor staat. Een historische tentoonstelling is immers steeds een museale enscenering: ze creëert een verleden. Ook in een museum is het verleden steeds onvoltooid.

CONSTRUCTIE

En precies dat gegeven wordt in de permanente tentoonstelling niet altijd even scherp geproblematiseerd. In sommige delen ontbreekt een kritisch, reflexief perspectief. Zo wordt Gent in het gedeelte over de middeleeuwen te eenzijdig omschreven als een heldhaftige, rebelse stad. Dat kan, maar je zou evengoed kunnen tonen hoe dat imago tot stand kwam en hoe verschillende opeenvolgende periodes dat culturele fantasma vormgaven, ook in de populaire cultuur. Hoe presenteert Gent zichzelf aan de geschiedenis, hoe ensceneert de stad zijn eigen historische realiteit en dus zijn eigen imago?

Ook de evidentie waarmee men de bestuurlijke stappen presenteert die vanaf de Tweede Wereldoorlog genomen werden, is problematisch. Fundamenteler is de vraag hoe Gent voor zichzelf een plek veroverd heeft in de nieuwe economie van de dienstverlening, en op welke basis dat imago van culturele, dynamische en multiculturele kennisstad tot stand kwam. Dat klinkt allemaal hoogdravend, maar dat hoeft het niet te zijn. Dat bewijst Carl De Keyzer, die in opdracht van het museum een mooie fotoreeks maakte. Die foto’s laten een bruisend, dynamisch en vaak ook vertederend beeld zien. Alleen: De Keyzer foefelde met zijn foto’s, door verschillende beelden samen te voegen of te hermonteren. Waarmee hij meteen ook laat zien dat die werkelijkheid eveneens een constructie is.

Op gezette tijden publiceert de stad een Gent-boek. Apologie van een rebelse stad van Johan Decavele (1989) was het laatste tot op heden. De opening van het STAM vormde de perfecte aanleiding voor een nieuw boek in die reeks: Gent. Stad van alle tijden. Terwijl de tentoonstelling reeds een aantal aanzetten bevat voor een reflexieve benadering, vallen de teksten van dat boek op door de afwezigheid van precies dat metastandpunt. En dat is merkwaardig, daar historici Gita Deneckere en Marc Boone zich in hun inleiding heel nadrukkelijk aansluiten bij de spatial turn binnen de stadsgeschiedenis: een aanpak waarin de stedelijke ruimte centraal staat, evenals de manier waarop bewoners die ruimte met betekenis beladen. Als historicus reconstrueer je dus niet de fysieke ruimte zelf, maar richt je je aandacht op de omgang met die ruimte_._ Niet de bakstenen vormen dan je object, maar wel de stedelijke verbeelding van het eigen verleden. Een stad is een palimpsest, zo betogen Deneckere en Boone: een perkament dat telkens opnieuw beschreven wordt. Het middeleeuwse Gent, zo stellen ze terecht, is een constructie van de negentiende eeuw: ‘de negentiende eeuw heeft de Kuip middeleeuwser gemaakt dan de middeleeuwen ooit geweest zijn’. Gent is echter ook geen moderne stad zoals Parijs of – op kleinere schaal – Oostende, waar grote boulevards en mondaine oorden het stadspatroon ordenen. ‘Middeleeuwen en moderniteit’, zo stellen de auteurs, ‘bestaan in Gent in en naast elkaar, zoals matroesjka’s.’ Alleen gaan de verschillende hoofdstukken in het overigens prachtig uitgegeven boek bijna allemaal integraal voorbij aan die benadering. Ze zijn niet alleen haast exclusief beschrijvend (en dus een beetje saai en opsommerig), ze richten zich ook in hoofdzaak op de officiële geschiedschrijving en op de stad als fysieke ruimte, op de bakstenen dus. Hoe de stad haar eigen verleden benadert én construeert, hoe ze haar eigen culturele verbeelding vormgeeft (het middeleeuwse verleden, het rebelse imago enzovoort), wordt nauwelijks geproblematiseerd. Enkel Gita Deneckere besteedt in haar bijdrage aandacht aan de negentiende-eeuwse cultus rond Jacob Van Artevelde, en ze toont daarmee de absolute meerwaarde van die palimpsest-benadering. De andere historische bijdragen in het boek blijven steken in een te eenzijdige presentatie van een veronderstelde historische realiteit. En dat is erg jammer, want precies die insteek zou een zeer grote meerwaarde geweest zijn voor de collectiepresentatie.

Die collectiepresentatie vormt op haar beurt een uitdagend referentiepunt voor alle komende initiatieven. De historische beleving staat centraal en dat lukt in sommige zalen wonderwel. Meer nog dan de interactiviteit op zich, is de wijze waarop het museum de eigen collectie ontsluit een referentiepunt. Door de keuze voor collectiemobiliteit maakt de bezoeker kennis met lang vergeten stukken uit al even verborgen collecties. De multimediatoepassingen worden niet (alleen) ingezet als interactieve spel-tool, maar vormen (ook) de poort tot een immens (audio)visueel archief, dat elke bezoeker naar believen kan ontsluiten. Dat moet niet alleen het resultaat zijn van een titanenarbeid, het is ook een erg interessante manier om fotografie, film en televisie te integreren in een museale context. Het STAM beschikt thans over alle middelen om de volgende twee uitdagingen aan te gaan: het ontwikkelen van een kritische reflectie over de eigen erfgoedenscenering, zowel in de tentoonstellingszalen als op papier, en het uitbreiden van samenwerkingsverbanden met hedendaagse kunstenaars. Misschien hebben zij wel nog de meest directe toegang tot die historische verbeelding. De foto’s van Carl De Keyser laten bijvoorbeeld zien dat een reflexieve omgang met het verleden mogelijk is, en dat vanuit het heden.

Gent. Stad van alle tijden is een uitgave van STAM en Mercatorfonds.

NN029NN006