Het leven terwijl het gebeurt

Door Tom Van Imschoot, op Mon May 26 2014 10:30:21 GMT+0000

Arjen Mulder verloor zijn vader, maar kreeg zelf een zoon. Dan wordt het menens voor een mens. In Wat is leven? zoekt de auteur van De vrouw voor wie Cesare Pavese zelfmoord pleegde (2005) en uitgever van Interact or Die! (2007) naar een antwoord op de vraag waarvoor hij ooit biologie ging studeren. Het resultaat is een wondere mengvorm van essayistiek en autobiografie. ‘Het leven op aarde is het middel dat de kosmos heeft gevonden om zich van zichzelf bewust te worden. Dat gebeurt in ons.’

Het vitaalste literaire boek dat ik de jongste tijd heb gelezen, heeft weinig met literatuur te maken. Wat is leven? van Arjen Mulder is geen roman of novelle, maar de ‘queeste van een bioloog’. Het is een onderlegde bevraging van het even waardevolle als vanzelfsprekende feit dat wij leven, samen met miljoenen soorten planten, dieren, schimmels, bacteriën en algen die ‘precies hetzelfde’ doen. Mulder, die bekend staat als schrijver en mediatheoreticus, is van opleiding dan ook echt bioloog.

Toch ligt aan de originele verzameling essays die het resultaat is van zijn donquichoteske ‘queeste’ een houding ten grondslag waarvoor ooit de term ‘literair’ is uitgevonden, en telkens weer wordt. Eerder dan zich neer te leggen bij het vanzelfsprekende, gaat Mulder erop in, en finaal ook in op.

Schrijvend in de eerste persoon, met de neus op de feiten, verzet hij zich tegen het ‘reductionisme’ dat leven herleidt tot dode materie: reacties en interacties tussen levenloze moleculen en atomen. Hoe vertrouwd hij als wetenschapper ook is met dat verhelderende ‘materialisme in ruimere zin’, het mist in zijn haarscherpe analyse iets wezenlijks: de dynamiek waardoor het leven zelf ontstaat, in een haast ‘tegennatuurlijk gevecht’ tegen de drang van materie om terug in chaos te ontbinden.

Het doel van het leven is volgens Mulder immers niet doodgaan, maar doorgaan: de metamorfose. Het menselijke bewustzijn dat wij doodgaan, stelt ons voor een raadsel dat ons sowieso overleeft. Geconfronteerd met de dood van zijn vader en moeder, die in het eerste en het laatste hoofdstuk centraal staan, en geïnspireerd door de geboorte van zijn zoontje, gaat hij bij zichzelf en anderen op zoek naar woorden, begrippen en verhalen die het leven als beweging van binnenuit begrijpen.

Dat levert een rist ontmoetingen en ontdekkingen op van vaak half vergeten denkers en schrijvers die natuur- en cultuurwetenschappelijke ideeën hebben ontwikkeld die tot de verbeelding spreken. Ludwig von Bertalanffy, de grondlegger van de systeemtheorie, helpt Mulder opnieuw te begrijpen waarom elk levend lichaam ook zonder goddelijke inspiratie ‘bezield’ is, Descartes en Newton ten spijt. Zijn gesprek over de glibberigheid van het ‘nu’ met de intussen overleden Francisco Varela, die het begrip ‘autopoësis’ bedacht en die schreef over de belichaming van ieder geestelijk proces, ontwikkelt zich ‘on the spot’ tot een essay in dialoog. Intussen wordt hij gegrepen door de manier waarop de Pruisische etnograaf, Leo Frobenius, de cultuur zelf als een levend organisme begreep, traceert hij het modernistische schoonheidsbegrip en de ideeën van cybernetica en genmanipulatie in de filosofie over harmonie en disharmonie van de botanicus Raoul Francé, die ‘dacht en voelde als een plant’, én rehabiliteert hij het vitalistische observatievernuft van Jakob van Uexküll over de Umwelt, of de functionele waarnemingsbel waarin elk dier leeft en waardoor het met anderen subtiel verbonden raakt, als een zinvolle correctie op het darwinistisch geloof in het blinde toeval. ‘De natuur is een mozaïek van op elkaar inwerkende leefwerelden’, waarin niet zozeer ‘aanpassen’ maar ‘inpassen’ van tel is. De biologie beschrijft die compositie, maar de relevantie van dat inzicht reikt verder. Het is geen toeval dat Van Uexküll vandaag volop herontdekt wordt, in architectuur, kunst, zelfs bedrijfsorganisatie en elders. Zijn benadering toont dat leven meer is dan louter strijd.

Vitaal en vanzelfsprekend

Het fraaie bij dat alles is niet alleen de bevlogen helderheid waarmee Mulder de leefwerelden van al die denkers beschrijft, en die hem tot een van de beste Nederlandse essayisten van het moment maakt. Hij koppelt hun ideeën ook voortdurend terug naar cruciale kantelingen in zijn eigen leven: zijn eerste liefde, lichamelijke turbulenties, zijn keuze voor biologie, zijn belangstelling voor film en fotografie, zijn beheptheid met media(kunst en -theorie), of het begin van zijn schrijverschap.

Zonder nadrukkelijkheid neemt Wat is leven? als essayistische queeste zodoende zelf de vorm van een leven aan, namelijk dat van Mulder zelf. Het is een antwoord, net zoals de literatuur van Bep Vuyck en John Cowper Powys die hij bespreekt, op het verdriet en ‘de vervreemding van het ik’ die hem zelf herhaaldelijk uit balans brachten, te beginnen met de dood van zijn gelovige ouders. Als God wegvalt, en de natuur is al wat rest, geeft literatuur het bewustzijn een vorm om te leven.

Je zou kunnen zeggen dat veel van wat Mulder vertelt, vanzelfsprekend klinkt. Wie de denkers die hij bespreekt al wat kent, komt hier geen ultieme lezingen tegen – eerder ontspannen inleidingen. Maar juist door dat vanzelfsprekende tilt Mulder zijn vraag ‘wat leven is’ voorbij de verstomming. Sluitende antwoorden krijg je uiteraard niet, maar ze verlevendigen wel je eigen kijk op het leven. Ze verversen je vertrouwen in de werkelijkheid. In die zin leven zijn ideeën in de lezer zelf voort.

Het doel van het leven is volgens Mulder niet doodgaan, maar doorgaan: de metamorfose

Dat komt niet ongelegen, zeker niet vanuit breder cultureel perspectief. Al anderhalve eeuw wordt her en der beweerd dat de kunst zou moeten samenvallen met het leven. Maar hier is eindelijk ook eens iemand die zich afvraagt wat er dan eigenlijk bedoeld wordt met dat leven, terwijl het gebeurt. Het valt helemaal met niets samen. Het laat zich niet disciplineren door de verstikkende claim van reality (‘gelijk het leven is’) op realiteit, of andere doodse clichés waarmee we het aan banden leggen.

Dat klinkt allicht niet wereldschokkend. Maar misschien kan het kunstenaars, wetenschappers en mediamensen wel inspireren om, wars van disciplines en formats, meer vanuit het leven te werken en te denken, in plaats van er louter greep op te willen krijgen, artistiek of artificieel, vanuit een vooropgesteld idee. Dat begint met het te zien als een complex open systeem, hoe vanzelfsprekend dat ook mag lijken. Want dat laatste is nu juist de vitale illusie die elk levend systeem voortbrengt.

Wat Mulder in levende wezens boeit, is het proces dat voorkomt dat ze samenvallen met zichzelf: een ‘fundamentele gerichtheid op elders’, naar buiten, waarvan hun lichaam de bezielde drager is. Levende materie valt weer uiteen, dat is waar, maar ze recombineert ook, in eindeloze variaties. Hoe vanzelfsprekend ook, in mijn ogen is dat in laatste instantie een literair inzicht, een inzicht dat alle vitale literatuur over het leven daarbuiten formuleert: de materie heeft niet het laatste woord.

Arjen Mulder, Wat is leven? Queeste van een bioloog. Amsterdam: De Arbeiderspers. ISBN: 97890295 88485.

Tom Van Imschoot is docent literatuur aan LUCA School of Arts, en redacteur van rekto:verso.