Het anti van de echte held

Door Frank Heinen, op Sat Feb 13 2016 08:12:31 GMT+0000

Geen fenomeen dat meer over populariteit leert dan koers, zeker gezien zijn grote populatie antihelden. Neem de eeuwige aanvaller Thomas Wegmüller: hoe meer koersen hij verloor, hoe populairder hij werd. Is winnen dan toch niet het enige wat telt? De brede uitstraling van de antiheld leert ons veel over sport, maar nog meer over onszelf.

Een jaar geleden kwam het Vlaamse wielertijdschrift Bahamontes (‘uit liefde voor de stiel’) met het idee om een special over wielerhelden te maken. Voor mij had de redactie een specifiek verzoek in petto: zou ik, als kenner van de falende sporter, mij niet eens willen buigen over de ‘antiheld’?

Maar natuurlijk. Uitstekende keus om mij te vragen, complimenten. Een jaar eerder had ik namelijk een boek geschreven met 106 portretten van ‘ten onrechte vergeten wielrenners’, waar weinig in gewonnen werd. Wel werd er een hoop gevallen, gedeald, gestorven, mislukt, gejankt, gelogen, gefaald en geleden. Mensen vergokten hun miljoenen, waaiden op het hoogtepunt van hun roem uit primitieve vliegtuigjes, legden het loodje in de loopgraven, werden geliquideerd, reden kort voor de finish van Parijs-Roubaix verkeerd, investeerden in nooit gebouwd vastgoed, vielen dood van hun fiets, slaagden erin een erotische wildwestbar aan de Bodensee failliet te laten gaan, weigerden doping of maakten ruzie met de verkeerde mensen. Succes, zo citeerde ik Martin Bril ietwat pedant in het voorwoord, is een saai verhaal.

1

Dat Bahamontes-stuk over antihelden kwam er razendsnel. Titel: ‘De enige echte held is een antiheld.’ Bij herlezing trof het me dat ik de gevonden definities van het begrip automatisch op de koers kleefde. Alsof alleen de sport antihelden kent. Alsof ‘antiheld’ alleen voorkomt in De Dikke Wuyts & De Cauwer, en niet ook gewoon in de Dikke Van Dale (‘personage dat eeuwig verliest’).

Voor die ‘veralgemenisering’ van zaken had ik destijds de volgende uitleg: ‘Onze levens – wacht, laat ik het bij mezelf houden, ik ken u helemaal niet – míjn leven dus is opgetrokken uit de collateral damage van net of helemaal niet verwezenlijkte dromen. Het verklaart in elk geval mijn liefde voor de antihelden die voor hun werk op de fiets zitten: je kan exact meten hoeveel meter of seconden er zit tussen heldendom en de doem van alledaagse inwisselbaarheid.’ Later bedacht ik dat er geen sport bestaat waarin er zoveel verloren wordt als in de koers. Op een doordeweekse dag in het wielerseizoen, dus tussen februari en oktober, worden minstens vijf profkoersen tegelijk verreden, met pelotons van gemiddeld 180 renners. Wie wielrennen als een individuele sport beschouwt – wat het in wezen ook is: kijk voor de grap eens naar het verschil tussen het erepodium van de Ronde van Vlaanderen (een extatische winnaar, twee verzuurde verliezers) en de Champions League (vijftig juichende mannen, tot en met de vierde doelman met het houten been, én allemaal evenveel winnaar) – komt erachter dat er in de koers iedere dag vijf winnaars zijn, tegen 895 verliezers.

En dat iedere dag. Jaar in, jaar uit.

Sommige renners winnen nooit, hun hele goedbetaalde loopbaan lang. Niet iedere niet-winnaar is een antiheld, evenmin als dat iedere antiheld gegarandeerd moeite met winnen heeft. Destijds, in Bahamontes (zeer aan te bevelen, ook voor fans van echte helden), worstelde ik wat koket met de definitie van het begrip, probeerde zelfverzonnen formules uit, hield online miniconferenties over het onderwerp, at me een tunnel door de berg stukken die ik zelf geschreven had over ongelukkige sporters, googelde me een slag in de rondte en kwam uiteindelijk tot de – nog wat kokettere – conclusie dat ik de antiheld najaagde als een kitten z’n eigen staart: zonder door te hebben dat ik het in werkelijkheid zelf was. Dat iedere antiheld van wie ik gehouden had, in werkelijkheid een scherfje was van een enorme spiegel.

Iedere antiheld van wie ik gehouden had, was in werkelijkheid een scherfje van een enorme spiegel

Ik geloof dat de kenmerken van de ultieme antiheld per persoon verschillen. Sommige mensen vinden Lance Armstrong een antiheld (ik niet), anderen Eric Moussambani, de zwemmer uit Equatoriaal-Guinea die op de Olympische Spelen van 2000 als enige startte in z’n serie en in het verlaten bad op een haar na verdronk omdat hij nauwelijks bleek te kunnen zwemmen (ik niet). Wie of wat wordt beschouwd als antiheld, verschilt per persoon. Dat ze bestaan, en dat ze onmisbaar zijn, is volgens mij zeker. Maar wat maakt van een alledaagse schlemiel een antiheld? En wat is het juichen voor de sporter die gebrek aan talent combineert met pech of een gedateerd kapsel, meer dan de geïntellectualiseerde vorm van leedvermaak?

2

Er zijn twee soorten dingen die kinderen niet van hun ouders mogen. Je hebt de dingen die door iedere ouder worden verboden. En er zijn dingen die het ene kind wel mag en het andere niet, door willekeur of persoonlijke smaak. Tot die laatste categorie behoorde in mijn geval het ophangen van posters op mijn kamer. Volgens mijn ouders woonden wij in een huis met speciale muren, die papier noch plakband konden verdragen. En de deur? De deur ook.

Ik besloot dat maar te geloven.

Posters op kinderkamers zijn nog altijd de beste graadmeter voor heldendom, al hangen de helden van nu niet meer aan de muur, maar duiken ze op in Instagram-profielen en Facebook-tijdlijnen. Kinderhelden zijn nooit antihelden. Ze zijn niet menselijk, maar bovenmenselijk. Ze kunnen iets unieks, of doen in elk geval alsof. In de sport betekent dat: posters van Boonen, shirtjes van Messi, imitatietjes van Bolt. Volgens mij komt dat omdat er geen betere dromers zijn dan kinderen. Voor wie klein is, bestaat de wereld nog uit beloften. Alles kan en alles wat nu nog niet lukt, lukt misschien morgen. Met het opgroeien moet dat wat zou kunnen plaats ruimen voor dat wat kan. Uit de mist van de schier eindeloze potentie doemen nu plots de grenzen op. Het kan in een flits beklonken zijn, het kan een jarenlang proces van acceptatie zijn, maar uiteindelijk weet je: je bent geen Messi, je wordt geen Boonen (en ook geen Preben van Hecke, trouwens), en voor Olympisch sprintkampioen ben je ook al niet in de wieg gelegd. Je bent verdomme bijna twintig.

(Sommige mensen – ik – verplaatsen hun dromen naar een terrein waar ze nog een tijdje ongeschonden kunnen voortbestaan. Je bent nooit te oud om een schitterend schilderij te maken, de roman te schrijven waarnaast alle andere romans opeens bleke aanstellerij lijken, de perfecte garnalencocktail te bereiden. Maar zodra je aan de beklimming van zo’n berg bent begonnen, voel je al snel of je de top gaat halen, of dat je je tevreden moet stellen met het levend bereiken van het eerste basiskamp.)

3

De antiheld is het antigif voor de mensen die hun posters voorgoed van de muur hebben gehaald

Wat ik geloof, is dat de antiheld het antigif is voor de mensen die hun posters voorgoed van de muur hebben gehaald. De antiheld is niet uniek, maar diep menselijk. Hij of zij (al zijn antihelden meestal mannen) zwoegt en ploetert schijnbaar doelgericht, maar in werkelijkheid in het wilde weg, gedreven door hoop in plaats van verwachting. De antiheld past zijn ambities aan aan de realiteit van het bestaan. De antiheld worstelt en komt boven – met een beetje mazzel. En als alles meezit, dan stijgt de antiheld boven zichzelf uit en was alles achteraf toch nog de moeite waard. De antiheld lijkt, kortom, verdraaid veel op ieder van ons. Hij is een Elkerlyc, een toonbeeld van menselijkheid. We juichen voor hem, en daarmee: voor onszelf.

Frank Heinen is sportjournalist voor De Volkskrant.