Gevallen voor het volk

Door Tom Van Imschoot, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Een pleidooi voor populisme? Dat is wel het laatste wat je van een hedendaagse intellectueel verwacht. Als er één maatschappelijke spreekstijl anti-intellectualistisch is, dan immers bij uitstek het populisme. Toch is het juist dat wat David Van Reybrouck met zijn recente, gelijknamige pamflet heeft geschreven: een pleidooi voor populisme, een 'verlicht' en een democratisch populisme, maar niettemin populisme. En het vreemde is: hij meent het. Met alle dubbelzinnigheid van dien.

Want laten we wel wezen: een onverdacht, weldenkend intellectueel die een pleidooi afsteekt voor populisme zonder op te houden intellectueel te zijn of zonder zelf ergens in populisme te vervallen, het levert een wat verwarrend beeld op. Het volstaat je af te vragen wie het pleidooi zal (kunnen) lezen, of erop zal reageren, om in te zien dat het ondanks zijn onderwerp hooguit een onderonsje voor intellectuelen dreigt op te leveren: boven de hoofden van het volk discussiërend over de wenselijkheid van populisme voor dat volk, terwijl men zichzelf feliciteert met de generositeit bij het volk stil te staan. Over het feit dat in naam van die ruimdenkendheid populisme wordt verdedigd, hebben we het dan nog niet eens gehad.

Toch is wat op het eerste gezicht een zwakte lijkt, bij nader inzien de reële sterkte van het pamflet. Van Reybroucks pleidooi voor populisme is immers manifest voor intellectuelen bedoeld. Het richt zich tot de hoogopgeleide die het in onze huidige 'diplomademocratie' voor het zeggen heeft, en die Van Reybrouck in de eerste plaats ook zelf is: het is in eerste instantie tegen hemzelf geschreven. Ooit stond hij, met enkele vrienden, hoogopgeleid, op een appartement langs de kust van Middelkerke, letterlijk neerbuigend commentaar te geven op het klootjesvolk dat onder hen over de dijk paradeerde, tussen uitlachen en hoofdschudden eigenlijk — het in-de-gloria-gevoel zonder dat de televisie aanstaat. Vandaag, wars van politieke correctheid maar oog in oog met een duister, uiterst rechts populisme dat de grondvesten van de democratie zelf belaagt, dringt zich echter het inzicht op dat de 'cultuurkloof' die toen gaapte én die zich politiek vaak in het verschil tussen weldenkend links en benepen rechts vertaalt, in feite de contouren volgt van een nieuwe maatschappelijke breuklijn: tussen hoog- en laagopgeleiden.

Wat Van Reybrouck heeft ingezien, is dat het succes van populistisch rechts in grote mate de zaak van onmachtige laag­­opgeleiden is die door het hoogopgeleide establishment waarop ze verondersteld worden te stemmen over de hele lijn met de nek worden aangekeken. Daarmee wordt uiteraard hun populistisch kiesgedrag niet vergoelijkt, maar op die manier wordt aan de symptoombeschrijving dat populisme vooral inslaat bij wie 'bang, kwaad of misnoegd' is, eindelijk ook eens een meer diepgravende diagnose gekoppeld. Er is een culturele verpaupering aan de gang van laagopgeleide bevolkingsgroepen die zelfs wanneer ze materieel welvarend zijn niettemin slecht geïntegreerd raken in onze samenleving. Gevolg: daar waar hoogopgeleiden voordelen zien, bijvoorbeeld inzake globalisering, ontstaat bij laagopgeleiden vooral angst, of rancune over een uitblijvende gelijkheid. Het punt dat Van Reybrouck maakt, is dat die angst niet alleen erkend moet worden of dat die rancune een rechtmatige plaats heeft in onze democratie, maar bovenal dat het aan de hoogopgeleide klasse is om een antwoord te verzinnen op de culturele verpaupering en haar hedendaagse politieke vertaling. 'Het lot van de laaggeschoolde is te belangrijk', schrijft hij, 'om aan het duister populisme over te laten.'

Daarmee komen we bij de remedies aan die Van Reybrouck tegenover zijn diagnose stelt. En daarover valt te discussiëren. Zoals verder in dit nummer uitgebreid gebeurt, in het gezelschap van o.a. Karel De Gucht, Erik De Bruyn en Elsbeth Etty. Maar de waarde van Van Reybroucks pleidooi reikt verder dan de concrete aanbevelingen die hij doet, of de kortbochtige redenering eigen aan het pamflet. Cruciaal is dat de wat neerbuigende hoogopgeleide die hijzelf ooit was — of die hij in naam van velen gestalte geeft — op basis van zijn diagnose gevallen is voor het volk, maar in die val toch niet alles meesleurt waar hij als intellectueel voor staat. Zo komt het dat hij niet alleen voor méér populisme pleit, maar tegelijk ook voor volksverheffing — dat oude en lange tijd in valse bescheidenheid verzopen woord. Zijn pleidooi formuleert op die manier een uitdaging voor de hele culturele sector.

Je kan je afvragen of het dan de bedoeling is om laaggeschoolden naar een cultureel niveau op te krikken dat vooral aan de normen van de hoogopgeleiden beantwoordt, want daar gaat een disciplinerend of homogeniserend effect van uit. Maar wellicht is dat te negentiende-eeuws gedacht. Ook de idee van volksverheffing is immers aan een update toe — en die hoeft niet 'participatie' te heten, of sociaal-artistiek werk. Het gaat er niet alleen over meer mensen bij cultuur te betrekken, maar ook om méér cultuur op méér mensen te betrekken én over de verschillen die tussen hen bestaan. Waar nu een kloof heerst, met alle politieke gevolgen, kan dan een contactzone ontstaan, zodat mengvormen kunnen verschijnen. Bijvoorbeeld een intellectueel die voor meer populisme pleit, of een populist die niet alleen zijn stem maar eindelijk ook zijn volk verheft. Vooruit dus, hoogopgeleid publiek, laat uw vergeten volkse verbeelding werken. En uw empathie. Voor het 'gezond verstand' het overneemt.