'Emile Claus en het landleven' in Gent

Door Eric Min, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Stevige, klassieke schilderijen met forse lijsten, in een museum dat zijn muren in frisse lentekleurtjes heeft geschilderd. Brave kunst van meer dan honderd jaar geleden. Landschappen waar het impressionisme ooit een patent op heeft genomen: tegenlicht, hooi en hoogzomer. Boeren, ook. Lijven die plooiden naar de hooivork en stonken naar het zweet - in de verleden tijd. Consensuskunst voor bourgeois en kleinburger. Emile Claus (1849-1924) is back in town, en dat is goed.

In villa Zonneschijn woonde hij, aan de Leie in Astene, bij Deinze. Het landhuis staat er nog. Voor wie langs de Emile Clausroute fietst, is het nummer 06, tussen de plek waar hij in 1904 'Olmen langs het kanaal'schilderde en de steenweg waar zich tien jaar eerder zijn 'Terugkeer van de markt'afspeelde. Alles aan deze Claus oogt landelijk, klein, provinciaal. Dat klopt niet helemaal, want de kunstenaar reisde veel en graag — naar Parijs, naar Spanje en Marokko, naar Bordighera aan de Italiaanse Riviera en naar Venetië, naar Bretagne en Amerika, en hij woonde in Londen tijdens de Grote Oorlog. Maar het helpt wel om vat de krijgen op de kwikzilveren luminist uit de geschiedenisboekjes.

De burgers en buitenlui die vandaag in het Gentse Museum voor Schone Kunsten naar de fijne tentoonstelling Emile Claus en het landleven gaan kijken, knopen aan bij een traditie die stilaan anderhalve eeuw oud is. Zij savoureren kunst als een zondags tijdverdrijf voor wie tijd en geld heeft. In het jonge België van de belle époque was het niet anders. Het uiterst succesvolle koninkrijk groeide uit tot een industriële wereldmacht, en mede dankzij Congo — toen nog privébezit van Leopold II — zou het nog heel lang goed gaan. In de Brusselse voorsteden, in Luik en de Borinage gistte het oproer van de armen. Ook de artistieke avant-garde dweepte met de theorieën van prille socialisten en anarchisten: de Franse geograaf en libertaire wereldverbeteraar Élisée Reclus was een graag geziene gast in de Brusselse salons in de periferie van Les Vingt en La Libre Esthétique. Kunstpaus Octave Maus, de Jan Hoet van het fin de siècle, en tijdschriften als L'Art Moderne of La Société Nouvelle omarmden de nieuwe kunst en de moderne maatschappij die er onherroepelijk aankwam — het was een utopische hersenschim van artiesten als Rops, Meunier, Laermans, Steinlen of Pellizza da Volpedo die in 1901 'Il Quarto Stato'schilderde, de monumentale arbeidersoptocht die regisseur Bertolucci in de generiek van zijn filmepos Novecento tot leven wekte. Bij Emile Claus, niets van dit alles. Hooguit een doek als 'De picknick', het naturalistische 'paysage à figures' dat omstreeks 1887 werd geschilderd, zou een sociaalkritische voetnoot kunnen zijn, met boeren op de voorgrond die turen naar de rijke stedelingen en het feestje dat ze bouwen op de andere oever van de Leie — een wereld van verschil is het. De koning heeft het gekocht voor zijn privécollectie.

O ja, Claus heeft wel meer boeren geschilderd. Zijn eigen tuinman in tegenlicht, bijvoorbeeld, en jongelui en wiedsters en arenlezers en oplichtende communicanten bij een kerk en rustende vrouwen tijdens het binnenhalen van de oogst. Het zijn letterlijk pittoreske — schilderachtige, schilderkunstige — en anekdotische taferelen zoals de mensen ze graag zagen, toen. Heel snel veroverde de man uit Astene de salons: in Parijs maakte hij al in 1882 indruk met een 'Hanengevecht', in feite een groepsportret van Waregemse notabelen. Het enige succesnummer volgde op het andere, en wanneer Claus rond 1890 bijna geruisloos een neo-impressionistische bocht maakte om uit te komen bij het luminisme, pakte hij ook de avant-garde in. Maus gooide de deuren van La Libre Esthétique wagenwijd open; in 1901 kocht de regering er Claus' monumentale doek 'Koeien bij het oversteken van de Leie', twee meter bij drie, dat vandaag nog altijd als een van de greatest hits wordt opgevoerd. In het gedenkboek van de Brusselse Wereldtentoonstelling in 1910 werd het triomfantelijk afgebeeld als een van de sterkste staaltjes van Belgische actuele kunst. Claus had zijn handelsmerk gemaakt van de landelijke, bijna levensgrote tranches de vie waarin het efemere licht de hoofdrol speelde — hij had genoeg tijd en geld om grote lappen canvas te kopen, zoals die andere lichtschilder Gustave Caillebotte. Dat is de les die hij van de Franse impressionisten en andere pleinairisten van rond de eeuwwisseling had geleerd: hoe je de schallende middagzon, het delicate parelmoer van een regendag en het gouden schijnsel van de vooravond in verf op doek brengt.

Zijn virtuositeit leverde hem ook een ietwat voorspelbare reprimande op vanwege de querulant James Ensor: een arrivist was hij, een charlatan die het licht op flessen trok, een kerel die het al het gewillige netvlies van burgerdames kietelde… Ensor was niet de enige die Claus' succesformule hekelde. In 1907 trok Herman Teirlinck van leer: 'De Libre Esthétique heeft ons de groote mannen gewezen, nu toont zij ons de verwaande naäpers (…) Ik heb goddank beter werk van Claus gezien dan wat hij hier ophangen komt. Dees oogsttafereel is wanhopig oppervlakkig en gevoelloos'. Vakmanschap zal wel meesterschap zijn, maar soms zet Claus de automatische piloot aan, met voorspelbaar klef gevolg. Maar in zijn beste werk gloeit het canvas en ruik je de lente op het land.

Koeien die de Leie oversteken, 1897-1899 Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België

Waarom zou een mens honderd jaar later nog geduldig naar deze chefs d'oeuvre gaan kijken, in een prachtig geboend en opgetuigd kunstenpaleis dat het burgerlijke kijken celebreert alsof er sinds de belle époque niets is gebeurd ? Welnu, precies daarom. Claus is geen hemelbestormer en al helemaal geen mens die schilderde alsof zijn leven ervan afhing, maar een kind van zijn tijd: het vleesgeworden compromis, een burgerman in het grensgebied tussen traditie en moderniteit. De clichés die zijn oeuvre omgeven — het gouden avondlicht, het spiegelende water van de Leie in de bocht bij Astene, de gestippelde schaduwen, het sneeuwlandschap dat verdacht veel lijkt op een met de mond geschilderde kerstkaart — zijn slechts de halve waarheid. Claus heeft ook enkele schitterende stadsgezichten gemaakt, en niet alleen tijdens zijn Britse ballingschap. Al in 1889 vatte hij het moderne levensgevoel in twee knetterende volzinnen samen: 'Zeker is Parijs verleidelijk en biedt aan den schilder prachtige tooneelen: dien wemelenden menschenzwerm op straten en boulevards bij regen of zon, de Seine dien breeden stroom gedurig doorsneden van fluitende stoombootjes, die door hunne rossen, zwarten damp de talrijke bruggen in eenen nevel hult, die ontelbare reuzengebouwen. Kortom gansch dat woelende leven in die groote wereldstad is een schat voor hem die daar zijn lievelingen van maakt'. Het is de blik van een cineast die de figuranten van 'Koeien bij het oversteken van de Leie' en vergelijkbare massascènes of stille genretaferelen regisseert: er wordt al eens een rund door het beeldkader doormidden gesneden, een schaduw valt filmisch op een kerkhofmuur. Als een fotograaf kadreert Claus boerenkinderen op langgerekte doeken die herinneren aan Japanse prenten. Een kastanjelaar uit 1906 heeft de woeste kleuren van de Franse fauvisten opgezogen; enkele maanden eerder waren Matisse en co te gast bij La Libre Esthétique. Curator Johan De Smet en directeur Robert Hoozee hebben in hun tentoonstelling ook enkele foto's van Léonard Misonne en Gustave Marissiaux naar binnen gesmokkeld, naast ansichtkaarten en portretten van Claus, die zich graag schilderend in de openlucht liet afbeelden — al zag het leeuwendeel van zijn oeuvre vermoedelijk het licht in zijn ateliers. Fotografen die zo graag schilders willen zijn, een schilder die kijkt als een camera: dit is het moderne Europa.

Tot 21 juni in het MSK Gent. Open van dinsdag tot zondag, van 10 tot 18 u. Toegang 8 euro.

Het Museum van Deinze en de Leiestreek toont tekeningen van Claus.