Een verrassend ambachtelijk schrijverschap. Over P.F. Thomése

Door op Thu Jul 28 2011 06:51:57 GMT+0000

Schrijven is een vak, maar heeft de hedendaagse literatuur ook nog iets met ambacht te maken, zonder dat het meteen over rijmelarijen of andere vormen van literair kantklossen hoeft te gaan? Jazeker. Maarten Dessing stelt voor: P.F. Thomése, een van de meest verfrissende Nederlandstalige schrijvers van het moment. En dat ligt, verrassend genoeg, helemaal aan zijn ambachtelijke benadering van het schrijverschap. Geef hem een genre en hij maakt je een boek. Geheel volgens de regels en toch onnavolgbaar!

‘Ik wilde niet weer hetzelfde boek schrijven.’ Hoe vaak hoor je een auteur niet zoiets beweren? En hoe vaak denk je dan: nou, nee. De stijl, de obsessies, de thematiek, de setting, tot de haarkleur van het hoofdpersonage – ze sluiten vaak naadloos aan bij het eerder geschreven oeuvre dat op de plank stof vangt. Het anders zijn van het nieuwe boek zit hem alleen in de inzet. Voor de schrijver zelf mag dat de essentie zijn, voor de lezer die zich laat bedwelmen door het landschap van de tekst zijn dat de wortels die hij pas ontdekt als hij gericht onder het oppervlak gaat graven. Wat daarom geen verschil maakt voor het leesplezier. Twee recente voorbeelden. Herman Koch schreef na Het diner niet weer een roman waarin de hoofdpersoon zijn geheim probeert te verhullen en zich beter voordoet dan hij is, maar een waarin de verteller ongeremd en ongezouten zijn mening over alles geeft. Toch wreven veel recensenten Koch in dat Zomerhuis met zwembad meer van hetzelfde was. Marcel Möring schiep in Louteringsberg voor het eerst een hoofdpersoon die niet vlucht voor de wereld, maar zich laat aanraken door het leven. Toch zal het boek geen liefhebbers van zijn werk afstoten en geen tegenstanders bekeren. Daarvoor is Mörings watermerk te goed zichtbaar in iedere dialoog, iedere herinnering, iedere beschrijving.

Thomése is een vakman die zich iedere keer doelbewust aanpast aan de wetten en regels van het genre dat hij beoefent

Hoe anders is dat bij P.F. Thomése. Als zijn naam niet op de omslag stond, zou het moeilijk te raden zijn dat je een nieuwe Thomése in handen hebt – zelfs als je zijn hele oeuvre vanaf zijn met de AKO Literatuurprijs bekroonde debuut Zuidland (1990) hebt gelezen. De sfeer die zijn boeken ademen, is iedere keer volstrekt anders. Plechtig, in Het zesde bedrijf (1999). Verstild, in Schaduwkind (2003). Satirisch, in Vladiwostok! (2007). Kolderiek, in J.Kessels: The Novel (2009). Of monumentaal, in zijn afgelopen najaar verschenen roman De weldoener (2010). Pas bij nauwkeuriger lezing herken je in de hoekige en weerbarstige maar ook precieze en welluidende stijl de hand van de meester. Je proeft de grote verschillen – en, bij tweede lezing, de overeenkomsten – in Thoméses werk al in zijn eerste zinnen.

‘Op het plein van de porte St.-Martin, tegen het machtige zuilendecor van de Opéra, voltrok zich in de kille vooravond een weinig verheffend spektakel.’ (Het zesde bedrijf)

‘Het begon allemaal met zo’n telefoontje waar ik echt niet op zat te wachten.’ (J.Kessels: The Novel)

‘Te laat natuurlijk en daarom alvast routineus de geijkte verontschuldigingen opdiepend uit zijn geheugen, liet Nieuwenhuijs zich door de draaideur van het bekende grand hotel naar binnen zwiepen.’ (Vladiwostok!)

Zo behoudt Het zesde bedrijf tot aan het einde diezelfde afstandelijke toon en overdaad aan contemporaine details die de achttiende eeuw van heldin Etta Palm moeten kleuren. Zo is de verneukeratieve toon van de volkse jongen, vol vlotte gemeenplaatsen en nadruk op de lagere geneugten van voetbal, bier en Duitse worsten, doorgedrongen tot in de diepste vezels van J.Kessels: The Novel. En zo heeft ook Vladiwostok! in zijn geheel precies dezelfde glibberige mengeling van opzichtige grandeur, overbewustheid van presentatie en laaghartig verlangen naar macht, aanzien en erkenning als deze fraai ronkende openingszin.

WETTEN EN REGEL

Het geheim van Thoméses polyfone oeuvre, zoals Jeroen Vullings ooit treffend omschreef, is zijn ambachtelijke benadering van het schrijverschap. Hij is geen autonome kunstenaar die zichzelf de absolute vrijheid gunt om naar eigen goeddunken zijn hoogstpersoonlijke verhaal te schrijven – en dus iedere keer op hetzelfde soort verhaal uitkomt. Hij is een vakman die zich iedere keer doelbewust aanpast aan de wetten en regels van het genre dat hij beoefent. En, omdat hij voor ieder boek een ander genre kiest, zo een literair corpus creëert met een steeds grotere verscheidenheid aan stijl en thematiek.

Cruciaal is het woord ‘doelbewust’. Waar veel – doorgaans middelmatige – schrijvers hun steeds terugkerende thema’s haast als vanzelf gieten in bestaande formats als de bildungsroman, een fabel of de doktersroman, erkent Thomése het bestaan van het per definitie beperkte aantal genres in de romankunst. Hij laat zich inspireren door een genre en houdt zich aan de eisen ervan. Zo is Het zesde bedrijf geen typische Thomése-roman met toevallig het karakter van een historische roman, maar andersom: een volwaardige historische roman, met alle eigenschappen daaraan eigen, voorzien van een karakteristieke Thomése-stempel.THOMESE

Eigenlijk kun je de schrijver het best begrijpen door je bewust te zijn van het genre waarvoor hij gekozen heeft. De weldoener is bijvoorbeeld in de eerste plaats een klassieke kunstenaarsroman. Vermomd als een noodlotsdrama over de componist Sierk Wolffensperger wilde Thomése reflecteren op de frustraties van creatieve droogte, gebrek aan erkenning en het welig tierende jalousie de métier onder schrijvers, maar ook het euforische geluk van het scheppen. Hij stelt de impact van een geslaagd kunstwerk daarbij impliciet gelijk aan het redden van een mensenleven – ook al is het een reddingspoging die tot mislukken gedoemd is. Wolffensperger moet zijn redding van Beertje zelfs met de dood bekopen.

Tegelijk is De weldoener een Haarlem-roman – een klein, lokaal genre, maar voor de zo’n tien jaar geleden naar deze satellietstad van Amsterdam verhuisde Thomése een relevant genre. In navolging van de schrijver Louis Ferron, de verpersoonlijking van het mythische, verdoemde Haarlem, herschept hij de burgerlijke stad in een schimmenrijk waar het hardnekkige geloof in conservatieve sprookjes het gebrek aan scheppend vermogen verbloemt. Zo is Haarlem de enige plek ter wereld waar Laurens Jansz. Coster, getuige de prominente plaats van zijn standbeeld, nog altijd als uitvinder van de boekdrukkunst te boek staat. Met zijn afrekening van de mensen die hij dagelijks in zijn omgeving tegenkomt, bepaalt Thomése zijn plaats als buitenstaander.

CREATIEF MET BEPERKING

Belangrijk is dat Thomése niet alleen de vorm en de thematiek afleidt van het gekozen genre, maar ook zijn taal eraan aanpast. Hij heeft het zeldzame vermogen om niet steeds terug te vallen op een persoonlijk idioom dat gevoelsmatig het best past bij zijn schrijverschap, zoals vrijwel al zijn collega-auteurs, maar daadwerkelijk het register te bespelen waarop hij mikt. Zo dringt het licht-bombastische van een geslaagde bildungsroman diep door tot in de haarvaten van Heldenjaren (1994). Zelfs in Nergensman (2008), dat toch voornamelijk bestaat uit eerder in kranten en tijdschriften verschenen gelegenheidsstukken, maakt de studieuze, onderzoekende toon een opmerkelijk consistente indruk.

Ook De weldoener heeft, binnen het oeuvre, een geheel eigen monumentale, religieuze inslag. Een kunstwerk neemt Thomése serieus. Het schrijven van een roman is een riskante bezigheid die hij met de volledige inzet van ziel en zaligheid onderneemt. Daar valt alleen over te schrijven in termen die je associeert met een imposante kathedraal. Of, om in de muziekmetafoor van de roman te blijven, met de grootse, dramatische symfonieën van Anton Bruckner en Gustav Mahler. Het fictieve Haarlem uit zich in de aanduiding van de stad als ‘de provinciehoofdstad H***’ en de precieze beschrijving van de straten waardoor Wolffensperger van huis naar zijn kerk loopt – een topografie die opzettelijk niet in overeenstemming is met de werkelijke plattegrond.

Als je Thomése met andere schrijvers vergelijkt, is hij als een dichter die het vrije vers verfoeit als te makkelijk, maar steeds kiest voor een bestaande vorm als het sonnet of het rondeel. Of als een Nederlands lid van de Ouvroir de Littérature potentielle (Oulipo). Zoals Georges Perec en Raymond Queneau zichzelf tot grote creativiteit dwongen door zichzelf regels op te leggen – een roman zonder de letter e, een verhalenbundel van 99 variaties op één verhaal of een roman gebaseerd op wiskundige formules – zo bereikt Thomése maximale zeggingskracht door zijn keuze voor een gedefinieerd genre. In de beperking toont zich de meester.

Dat wil niet zeggen dat Thomése dwangmatig een voor een alle mogelijke genres afgaat. Voorop staat het plezier in het schrijven. Als hij aandrang voelt om verder te gaan op een ingeslagen pad, doet hij dat gewoon. Maar dan schrijft hij ook werkelijk een vervolg – en geen variatie. Zo is J.Kessels: The Novel ontstaan uit enkele verhalen over dezelfde Kessels die al in 2001 verschenen in de verhalenbundel Greatest Hits. En ook na verschijning van de roman heeft hij nieuwe Kessels-verhalen geschreven. Naar verluidt overweegt hij zelfs een vervolg. We zullen zien. Het mooist zou zijn als Thomése van tevoren aankondigt welk genre hij nu zal beoefenen. Als in het restaurant van een driesterrenkok: op het menu kun je precies lezen wat je krijgt en toch word je verpletterd door de hemelse smaak van het gerecht. Thomése kan dan echt laten zien hoe ambachtelijk vakmanschap tot het ware meesterschap leidt.

Maarten Dessing is literair journalist. Hij werkt voor onder meer Knack, HP/De Tijd, BOEK en Boekblad.