Een ongemakkelijke stilte

Door Bert Van Raemdonck, Tom Van Imschoot, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Verschrikkelijk luid en ontzettend dichtbij: zo klonk het schot dat David Nolens onlangs afvuurde, in antwoord op de vraag aan 'sterke, stille schrijvers' om 'wat meer lawaai te maken' die recensent Dirk Leyman kort daarvoor had gesteld. Die vraag was wellicht retorisch bedoeld, maar de reactie van Nolens was dat gelukkig niet. Een alarmkreet was het, een vuurpijl in de mist, ter attentie van de stuurlui aan wal. Want het blijkt alsmaar moeilijker om er nog mee te leven, met het lawaai dat het schrijven van een boek in je hoofd veroorzaakt, en de nietszeggende stilte die er vaak op volgt.

Versta: met het gebrek aan een doordachte, leesbare receptie in andere media dan de strikt literaire. Ja, zult u denken, dat is de eeuwige schrijversklacht. Maar heeft u S_tilte en melk voor iedereen_ gelezen, Nolens derde, en een van de sterkere romans van het voorbije jaar? Weet u ook waarom dat zo is? Een hele generatie die enkele jaren geleden met luide trom als literair nieuws werd ingehaald, komt stilaan op het toppunt van haar kunnen, maar een meerderheid van de bevolking lijkt dat absoluut te ontgaan omdat het de kritiek aan een taal ontbreekt om de relevantie van hun werk te benoemen én omdat het voor massamedia niet rendabel genoeg is om hun critici die taal te laten ontwikkelen.

Ziedaar, paard én kar. Met als grote afwezige in het plaatje: de schrijver zelf. Het is zeer opvallend hoe weinig schrijvers zelf ageren tegen de mediamieke formattering van hun (of andermans) werk, of tegen een literair klimaat dat je vooral oppikt wanneer je je ook buiten je boeken om veel roert. Misschien hebben diegenen die zich meestal roeren (waaronder ook de beste) daar weinig last van. Maar ook aan hen kun je vragen: is er niet meer nood aan literair gesprek, als grondstof voor ons literaire klimaat? Of moeten schrijvers in dat opzicht reserve inbouwen, en zwijgen? Iedereen zal er wel het zijne van denken. Maar het zou niet slecht zijn als dat ook eens luidop zou gebeuren. Terwijl in het theater, misschien door haar evenementiële karakter, de meeste partijen voortdurend met elkaar in discussie gaan (over participatie, over commercie, over repertoire), zinkt het gesprek over literatuur alsmaar meer af naar gefrazel. Worden boeken boeketjes waaraan je eens kan ruiken ter genoegdoening. De literatuur hoeft daarom geen theater te worden — in de stilte van een hoofd doet ze haar micropolitieke werk vaak het best. Maar we moeten wel af van die algemene sfeer die het literaire klimaat nu al te lang beheerst: 'een vorm van vermoeidheid', om de treffende titel van Jeroen Theunissens recente derde roman maar eens oneigenlijk te citeren. Lezers zijn moe van weer eens een boek (als klant) aangeprezen te krijgen, zonder dat de criticus ermee in dialoog is gegaan. Critici zijn moe van weer eens boek te moeten bespreken binnen formats die vooral geschikt zijn om de promotaal van de uitgeverij over te nemen. En schrijvers zijn moe, te moe om te reageren.

De grond van die vermoeidheid ligt voor een deel ook in het gegeven dat niemand nog zeker weet wat literatuur vandaag kan betekenen. Honderd jaar geleden staken futuristen het vuur aan de lont. Maar het historische schema van avant-garde tegenover traditie waarmee generatie op generatie zich sindsdien als 'vernieuwend' manifesteerde, is vandaag uitgesleten. Het nieuwe is niet wat men noodzakelijk wil lezen, de gedateerde criteria van onze media ten spijt. Daardoor zou het voor schrijvers van de huidige generatie alleen nog potsierlijk zijn om zich rond een vernieuwende poëtica te verenigen, traditioneel toch dé manier om zich in de markt te zetten. Met als gevolg dat defaitisme en pragmatisme overheersen: het gevoel dat elke aanklacht zinloos is en de idee dat elke poging om de boel te veranderen alleen imagoschade of tijdverlies zal opleveren. Maar misschien is het tijd om die vorm van vermoeidheid achterwege te laten, ze is tenslotte niets anders dan een nabeeld van de mogelijkheid die verloren gegaan is met de idee van een avant-garde op collectieve basis. Een schrijver is alleen, maar er zijn andere manieren van verknoping denkbaar dan alleen maar rond het criterium 'vernieuwing': tussen generaties, contextgebonden, actiegericht. Vele 'jonge' schrijvers worden gekenmerkt door grote reflexiviteit, de neiging om de werkelijkheid niet rechtstreeks weer te geven, maar middels de spreek- en denkfiguren waardoor we ze beleven. Nieuw is dat niet, maar het valt wel op. En het zegt misschien iets over onze hyperbewuste levens.

Wij vroegen David Nolens en Jeroen Theunissen om daarover met ons in gesprek te treden. Over meer dan dat, eigenlijk: over de verhouding tussen literatuur en media en over de nood aan fictie, ook. Maar we deden dat met een reden, getriggerd door het opiniestuk van Nolens kort daarvoor. Allebei zijn het auteurs die net hun derde boek hebben afgeleverd, allebei vonden ze dat boek zelf meer de moeite (of matuur) dan hun vorige, allebei kregen ze er niettemin minder aandacht voor, vonden ze dat de werkelijke inzet ervan door de kritiek niet werd gehoord. Het geschikte scenario, dus, voor een gesprek over het literair klimaat en de machinaties van het literaire leven, op de grens van stille wanhoop en een opstandige schreeuw.

Kranten voor klanten

Laten we de zaken even op scherp zetten. Tussen de mazen van het net met de bekendste auteurs glipt voortdurend een rijke, maar amper opgemerkte vangst aan literatuur terug de diepe stilte van de zee in, een school van zogenaamd 'stille' schrijvers die als gemeenschappelijk kenmerk hebben dat ze buiten hun werk om te weinig lawaai maken om opgevist te worden door ruimere media dan de strikt literaire. Opmerkelijk genoeg heeft die kwalificatie van stille schrijver dus niet met de inhoudelijke inzet van hun werk te maken, maar wel met het mediatieke imago dat hen als een zware schaduw voorafgaat en waarin ze opgesloten worden als in een vicieuze cirkel: weinig aandacht suggereert immers ook niet interessant of te moeilijk voor het grote publiek. En dat zorgt uiteraard voor pakken frustratie, want daar sta je dan (in de beste gevallen) met je moeizaam opgebouwde cultuurkritiek, het verhaal dat je hebt geweven om de lezer er subtiel in te wikkelen en mee te slepen in een zelf-confrontatie. Wie al aandacht krijgt, ziet zijn werk niet zelden herleid tot een omgevallen blik onfrisse fraseologie, clichés, zeg maar, inzake (eigenzinnige) stijl, (zichtbaar) schrijfplezier of (indringende) leeservaring, om van een eventuele sterrenquotering nog te zwijgen. Of lopen we nu toch wat hard van stapel?

Theunissen: 'Als ik naar de receptie van mijn laatste roman kijk, of eerder het gebrek aan receptie, dan vind ik die verwarrend en frustrerend, toch in vergelijking met mijn andere boeken. Een vorm van vermoeidheid is bij manier van spreken mijn eerste boek dat echt de moeite waard is, niet langer een probeersel van iemand die de kneepjes van het vak aan het leren is, zoals bij mijn vorige twee. Uiteraard, je blijft altijd schaven, elk boek is een begin. Maar net nu laat de ontvangst het afweten, terwijl mijn laatste boek volgens mij interessanter is dan mijn vroegere werk. En dat vroegere werk heeft wel veel aandacht gekregen, soms op het gênante af. Toen mijn eerste roman, De onzichtbare, verscheen werd ik in Nederland de hemel ingeprezen. En dat was wel zeer aangenaam, natuurlijk. Maar een logische lijn kan ik er niet in zien. Of toch niet de lijn die ik had verwacht, of willen zien.'

rekto:verso: 'Je signaleert nu het probleem dat het oeuvre van jonge auteurs amper wordt opgevolgd, eens ze hun literaire nieuwswaarde als debutant of nieuwe sensatie hebben verloren. Maar voelen jullie ook een intrinsiek tekort in de manier waarop jullie werk wordt besproken?

Foto: Bert DejongheNolens: 'Ik wil niet veralgemenen en ik kan ook alleen voor mezelf spreken, maar het probleem is inderdaad ook dat de kwaliteit van de recensies vaak ondermaats is. In vrijwel alle recensies over mijn drie boeken stonden puur feitelijke, controleerbare fouten, zoals namen van personages die verkeerd zijn gespeld, of personages die in een haastige veralgemening foutief worden gesitueerd. Dat zijn geen details. Maar ik weet hoe haastig literaire bijlagen soms moeten worden gefabriceerd, zoals bij de Literaire Lente. Tijd om een boek rustig te laten bezinken, ontbreekt dus al helemaal.'

Theunissen: 'Je hoeft eigenlijk alleen maar te kijken naar de essentie van wat er in recensies wordt geschreven. Vaak is het niet meer dan een antwoord op de vraag of de lezer van de krant waarin de recensie verschijnt — de "klant" van de krant — een boek al dan niet moet kopen. Dat is volledig fout, en naast de kwestie. Het getuigt misschien van een gebrek aan realiteitszin om te verwachten dat er in de krant stukken zouden verschijnen die doordacht zijn, een zekere diepgang zoeken en proberen mee te gaan met wat schrijvers in en met hun werk proberen te vertellen. Maar ik zou willen dat recensenten in hun recensies met mij in gesprek gaan, en zich niet zouden beperken tot een sterretjes-systeem om mijn boeken te beoordelen, alleen maar omdat dat voor de klanten van de krant interessant lijkt. Je kunt natuurlijk opwerpen dat kranten bedrijven zijn, en in dat verband maak ik me dan ook geen illusies: kranten geven helemaal niet om literatuur. Maar voor een criticus gaat het ook over beroepsernst. Want af en toe verschijnen wel degelijk nog interessante recensies.'

rekto:verso: 'Dat hoor je ons niet tegenspreken. Maar wat maakt voor jullie een recensie interessant?'

Nolens: 'Wanneer ze aan de opzet van de schrijver tegemoet komt, met hem mee naar buiten kijkt en nagaat of hij zijn ambitie waarmaakt. De recensent moet proberen om de stem van de schrijver te voelen, en na te gaan waarover het boek dat hij recenseert écht gaat. Dat kan volgens mij alleen als hij een nederige positie inneemt en zijn eigen persoon niet te veel op de voorgrond laat komen, zoals nu vaak gebeurt. Achteraf, of doorheen het stuk, mag dan het harde oordeel komen. En dat mag beenhard zijn. In de recensies over mijn boek, die positief waren, stond dat ik prachtig kon formuleren en dat mijn boeken met veel vertelplezier zijn geschreven. Daar ben ik blij mee, maar dat is niet wat ik wou lezen. Ik verwacht een soort antwoord op mijn boek, en dan meer bepaald een antwoord op het maatschappijkritische aspect dat ik in mijn roman heb gevlochten. Want dáár was het mij met Stilte en melk voor iedereen om te doen. Een recensent zou toch moeite mogen doen om die kritiek in mijn roman te duiden, als dat de wérkelijke inhoud van het boek is. De essentie zit niet in mooie zinnen of in de compositie van het verhaal. Als de eigenlijke essentie van je boek niet wordt geduid, dan frustreert dat je als auteur wel degelijk.'

Als konijnen voor een lichtbak

En dat geldt uiteraard ook voor niet zo stille schrijvers, auteurs zo divers als Christophe Vekeman of David van Reybrouck, die ook op andere manieren in de media verschijnen, als persoonlijkheid of met de pen (in columns of opiniestukken). Aan media-aandacht hebben ze vaak niet te klagen, zodat ze wel een publiek bereiken, maar de manier waarop hun werk al dan niet besproken wordt — als die bespreking al geen plaats maakt voor een interview — lijkt evenmin erg bevredigend. Het zal wel fijn zijn, veronderstellen we, om als coryfee ingehaald of als debutant in de markt gezet te worden door een mediapaus als Yves Desmet, zoals vorig jaar respectievelijk met Erwin Mortier en de jonge Paul Baeten Gronda gebeurde. Maar hoezeer het hen ook gegund is, het is de vraag of de jubel van Desmet (die intussen graag zelf even langs de kassa met symbolisch kapitaal passeert) in iets anders resulteert dan in tijdelijk verhoogde verkoopcijfers. Misschien moet dat ook niet, of toch niet voor de betrokkenen, maar de commodificatie van het literaire werk remt het alvast niet.

Versterkt of verzwegen door de media, het effect is hetzelfde: media-aandacht leidt niet tot debat, laat staan op grond van literatuur. Het verschil met schrijvers die minder op media-aandacht kunnen rekenen, omdat de vereisten die ervoor nodig zijn minder bij hun persoonlijkheid aansluiten of omdat ze niet meer kunnen rekenen op de sensatie van het nieuwe, is alleen dat die laatsten juist nog meer van media-aandacht (in literaire bijlagen) afhankelijk zijn om het publiek op hun bestaan te wijzen en gelezen te worden. En omdat het daar voor elke schrijver uiteindelijk toch om draait, is het voor velen dan ook moeilijk om daar geen pervers (markt-)mechanisme in te zien, indien niet intentioneel dan toch als effect. Vandaar ook de sterke neiging bij vele actoren in het literaire veld, waar de klacht over gebrek aan aandacht weliswaar altijd al heeft gespeeld, om de media de schuld van de huidige malaise te geven en de literaire recensenten op hun verantwoordelijkheid te wijzen, als de 'culturele poortwachters' (Marc Reugebrink) die ze zijn.

En dat is ook terecht, natuurlijk. De plaats die de massamedia aan literaire berichtgeving spenderen en de geformatteerde manier waarop die grotendeels wordt ingevuld, met nu ook al 'recensies' die kleiner dan flapteksten zijn, werkt op enige uitzonderingen na eerder afstompend dan prikkelend. Bijna als naar een vleesverwerkend bedrijf gaan om honger te krijgen. Alleen: waarom hechten we er dan nog zoveel belang aan? Zijn literaire tijdschriften of culturele magazines geen meer evidente en ook afdoende kanalen voor de verhoopte literatuurkritiek? Of stilt die dan toch de honger niet?

Nolens: 'Als ik mij sereen en rustig voel, dan moet ik zeggen: ja, die stilt de honger. En dat moet eigenlijk meer dan voldoende zijn. Van mijn laatste roman heb ik zo'n twaalfhonderd exemplaren verkocht. En ik probeer me dat voor te stellen: twaalfhonderd mensen bij elkaar, dat is al heel wat. Dus daar moeten we heel blij mee zijn. Dat zeg ik zonder ironie. Zoals ik ook oprecht blij ben als er in een literair tijdschrift, of waar dan ook, een mooi antwoord verschijnt. Maar soms zit ik zoals een konijn voor een lichtbak naar die kranten te staren, en dan bevalt het me niet wat ik daar zie, bijvoorbeeld wanneer een schrijver door een krant of zijn entourage plots in de markt wordt gezet. Maar ik mag daar niet mee bezig zijn. Als ik goed aan een boek aan het schrijven ben, lees ik zelfs maandenlang geen literaire bijlagen meer. Het is pas wanneer mijn boek dan verschijnt, dat ik toch weer in die val trap. Deze keer heb ik een opiniestuk geschreven, maar ik maak me weinig illusies: de kans lijkt me klein dat er behalve ikzelf iemand van die tekst wakker heeft gelegen.'

Foto: Bert DejongheTheunissen: 'Het belang van de literaire bijlage in de reguliere media schuilt er voor mij ook in dat ik niet voor een niche schrijf. Ik probeer iets te vertellen te hebben voor zoveel mogelijk lezers en er zijn weinig andere middelen om die te bereiken, en dus uit de niche te breken, dan de bijlagen.'

rekto:verso: 'Een reden te meer om dringend na te denken over manieren waarop de literaire kritiek zich ook anders kan organiseren. Via het internet, bijvoorbeeld. En hebben ook uitgeverijen daarin geen verantwoordelijkheid, of welbegrepen eigenbelang? Zij zijn net als de nieuwsmedia bedrijven, natuurlijk, en grotendeels verantwoordelijk voor de promotionele logica die rond literatuur bestaat. Kunnen zij niet via een gemeenschappelijk fonds in een degelijke kritiek investeren, die als humus kan dienen voor een literair klimaat, een fond voor de ontvangst van hun boeken?'

Nolens: 'Ik denk dat uitgeverijen daarin grotendeels zelf zoekende zijn. Zij begrijpen wellicht ook niet altijd waarom iets wordt opgepikt, of niet. Al doen ze in hun aankondigingsbrochures wel mee met de personality-cultus die de hele samenleving beheerst, en waarbij iets bij voorbaat al verkoopt omdat het van de hand van deze of gene is.'

Theunissen: 'Over alternatieve organisatievormen van literaire kritiek wordt vandaag druk gedacht. En mijn eigen uitgever heeft, overigens op aangeven van een recensente, voor mij een 'hulpgroep' opgericht op Facebook. Maar in wezen verwacht ik van een uitgever vooral dat hij een schrijver die niet goed verkoopt niet op een andere manier behandelt dan één die wel goed verkoopt. Hij moet er alles aan doen om zijn boeken te verkopen, daar is niets mis mee. Maar er is wel een probleem wanneer de kwaliteit op het tweede plan komt en je een systeem krijgt met A-auteurs en B-auteurs, zoals Marc Kregting vanuit de praktijk heeft beschreven.'

De roman, een trage reflectie

Dat laatste staat als een paal boven water. Maar misschien ligt het grote probleem dus wat dieper. Misschien is elke auteur sowieso een beetje B-figuur geworden, vandaag. De positie van literatuur is maatschappelijk gesproken sterk in waarde gedaald én veranderd de voorbije honderdvijftig jaar. Men kan daar lang om rouwen, zoals veel pessimisten doen (ondanks het feit dat aan de literatuur nog altijd wel een bijlage wordt gewijd, tot dusver). Maar in feite wordt die rouw algauw potsierlijk, in het bijzonder in het licht van meer ernstige zaken in de wereld. Dat is opmerkelijk genoeg ook de manier waarop David Nolens op zijn recente opiniestuk terugkijkt:

Nolens: 'Het meest vervelende, achteraf gezien, van mijn opiniestuk is dat het inderdaad als opiniestuk is verschenen, meer bepaald onder een tekst over Gaza. Het was bijna walgelijk om die tekst van mij daaronder te zien staan. In de wereld gebeuren de meest verschrikkelijke dingen, en dan verschijnt daar plots zo'n stukje van een ontevreden schrijver… Maar dat neemt niet weg dat ik mij als schrijver wel erger aan wat ik dagelijks in de krant zie gebeuren. Het feit dat de krant specifiek een bijlage aan literatuur wijdt, maakt het juist des te jammer dat er zo zelden intelligent over literatuur in de krant wordt geschreven.'

Treffender kunnen wij het niet verwoorden. Vooral omdat de dood van een bepaald concept van literatuur, en de bijhorende maatschappelijke positie, nooit de dood van de literatuur zelf betekent. Wat wij vandaag meemaken, verscheurd tussen onze 'ontevredenheid' en de 'walging' daarvoor, is alleen maar de opening naar een andere praxis en een ander denken over literatuur en hoe ze werkt. Vandaar dat het ook geen kwaad kan om geërgerd te blijven. Want die ergernis heeft te maken met een gevoeligheid voor de uitdaging waarvoor we staan, met de noodzaak om de literatuur opnieuw een plaats te geven, binnen de ruimtes die daarvoor bestaan, wars van de clichés die ze meesleept, in een levende verhouding met de werkelijkheid, en wellicht tegen beter weten in.

Theunissen: 'Er wordt voortdurend beweerd dat literatuur maatschappelijk relevant is, maar het blijft bij holle woorden, want er wordt met die vaststelling niets gedaan. Een vorm van vermoeidheid gaat uiteraard over de werkelijkheid, dus als literatuur maatschappelijk relevant is, dan is dat omdat ik mij 'engageer' om met de werkelijkheid op een of andere manier iets aan te vangen. Ik heb literatuur nodig om van de werkelijkheid een soort verhaal te maken, want zoals ze zich aan mij voordoet, snap ik er niets van. Literatuur plaatst zich in de werkelijkheid en neemt op die manier toch altijd een soort stelling in tegenover de werkelijkheid. Die stellingname, die verhouding tussen literatuur en werkelijkheid, komt in recensies te weinig aan bod, ook al is ze voor mij erg cruciaal.'

Nolens: 'Niet alleen in literaire bijlagen, ook in de reguliere pers zijn kritische stemmen opvallend afwezig. Heel wat intellectuelen hebben zichzelf gemuilkorfd. Ze zien al die onzin gebeuren en in de kranten verschijnen, maar gaan er niet meer op in, omdat ze weten dat wat ze te zeggen hebben toch geen weerklank zal vinden. Er is dus misschien wel een link tussen dit grotere probleem en wat er in de literatuur aan de hand is: de literatuur wordt niet meer onderzocht en begrepen zoals het hoort, omdat ook andere zaken niet meer op een passende manier worden behandeld.'

Theunissen: 'Schrijvers als David en ik leveren met onze boeken een commentaar op wat er zich in de werkelijkheid afspeelt, maar dat is blijkbaar niet voldoende. Het wordt toch niet opgemerkt. Of het wordt meteen geneutraliseerd.'

rekto:verso: 'Misschien komt dat ook doordat de cultuurkritiek in jullie romans niet op een typische of conventioneel herkenbare manier wordt geleverd, zelfs niet binnen het medium van de roman.In Stilte en melk voor iedereen wordt een luide kakofonie aan stemmen op de lezer losgelaten, terwijl de hoofdpersoon uit Een vorm van vermoeidheid iemand is die een en ander vooral lijkt te ondergaan_._ Zijn dat geen te subtiele verteltechnieken en -situaties om maatschappijkritisch effect te sorteren?'

Theunissen: 'De roman is een trage reflectie, en misschien is er voor trage reflectie op dit moment gewoon geen plaats. Volgens mij heeft een roman vooral met metafysica te maken: het is een soort recept tegen het pure "Zijn". Je hoeft er geen eenduidig standpunt in te nemen. Ik zou ook nooit tegen mezelf zeggen: "Nu zal ik eens een roman over Gaza schrijven". Een bijkomende reden om ondanks alles toch romans te blijven schrijven, is dat ik erg veel moeite heb met het formuleren van pakweg een opiniestuk. Een roman is nu eenmaal een aarzelend genre, en dat is, hoe paradoxaal dat ook kan klinken, precies ook zijn sterkte. Paul Valéry heeft ergens geschreven dat een schrijver iemand is die moeilijk uit zijn woorden geraakt, en dat klopt ook wel, geloof ik.'

Nolens: 'Het vreemde voor mij is dat mijn meest natuurlijke vertelvorm op 300 woorden uitkomt. Als ik mijn gedachten rondmaak, dan kom ik heel vaak uit bij die 300 woorden: ik heb een hele stapel teksten liggen van ongeveer die lengte. Ik hoop dat ik het ooit kan verfijnen en dat ik ook met dat soort teksten eens naar buiten zal kunnen komen, zoals ik voor Yang al eens kon doen. Ik vervloek de roman dus ook continu. Na elke van mijn drie romans heb ik gedacht: fuck de roman, ik ben het kotsbeu. Ik heb er een haat-liefdeverhouding mee, wat betekent dat ik uiteindelijk dus toch altijd weer bij de roman uitkom.'

rekto:verso: 'Hoe belangrijk is voor jullie het verhaal nog (of opnieuw) binnen de roman?'

Nolens: 'Het verhaal is vooral een alibi om dingen gezegd te krijgen. Dat heeft ook te maken met een bewustzijn van je eigen beperkingen. Voor zover ik mezelf kan inschatten, zal ik nooit iemand zijn die grote, pakkende verhalen zal vertellen of personages van vlees en bloed zal creëren. Ik heb bewondering voor spannende romans die de lezer erg meeslepen, maar ik zal waarschijnlijk nooit zulke romans schrijven. Ik gebruik en misbruik een verhaallijn en mijn personages om een zekere drive te krijgen in wat ik wil zeggen, en om bepaalde ideeën met elkaar te laten botsen.'

Theunissen: 'Ik heb het verhaal wel degelijk nodig. Het is een manier om te reflecteren, om een rode draad te zien in alles wat ik meemaak. In die zin is schrijven een erg persoonlijke bezigheid en dus niet bedoeld als een gift aan de mensheid. Als ik een verhaal schrijf, dan doe ik dat in de eerste plaats voor mezelf: ik heb dat nodig om de dingen te begrijpen.'

Nolens: 'Ik vind de roman tegelijk toch ook wel een soort gevangenis. Ik kan me in elk geval wel een vrijere schriftuur dromen. Maar we moeten ook niet flauw doen: je vraagt je als auteur vaak af hoe je je lezer het best kunt behagen. Je wilt hem de volgende bladzijde in sleuren, en dat is soms vermoeiend. En dan is het verhaal natuurlijk wel een handig hulpmiddel, en de roman een handige format, omdat het ook erg herkenbaar is. Ik zoek ook wel naar andere manieren om iets verteld te krijgen, maar hoeveel bewondering ik ook heb voor essayisten, ik kan zelf geen essays schijven. Ik verveel mezelf als ik het probeer, ik kan mijn eigen stem niet horen. Als ik al eens met mijn eigen stem spreek, zoals in het opiniestuk in De Morgen, dan ben ik daar echt weken niet goed van. Ik vind dat de stem die daaruit spreekt afschuwelijk klinkt. De roman is bijgevolg ook handig om jezelf weg te cijferen. Mijn drie romans zijn tot op zekere hoogte autobiografische teksten, en ik zou ze driedimensionaal kunnen maken met betrekking tot mijn eigen leven, maar dat zal ik nooit doen, toch niet publiek. Dat is het comfortabele van de roman: hij camoufleert heel wat pathetiek.'

Van pathetiek gesproken. Een envoi

Foto: Bert DejongheHet komt goed. Zogezegd. Straks barst in Gent de Literaire Lente weer los, met een bruisend feest, een uitbundige boekenbijlage en een polonaise van nagesprekken met vanzelfsprekende schrijvers, op radio en in de winkels van de belangrijkste sponsor. Echt contact is dan wel niet de bedoeling, maar de literatuur komt weer naar buiten die dagen. Om te tonen dat ze nog leeft. En dat is goed. Zonder meer. Het is goed voor de schrijvers, en voor hun publiek. Het is goed voor de hele sector die zich verenigt in Boek.be. Jos Geysels zal doceren dat literatuur van maatschappelijke waarde is en iedereen vergeet even dat die van hemzelf vooral is geslonken, sinds hij alleen nog dat beweert. Want: fuck de klaagcultuur, leve de helaasheid. Curator Dimitri Verhulst prijst 'zijn' literatuur aan, godverdomme. Wie leest, feest. En wie schrijft, blijft wat langer die avond. Het gaat goed, in Gent, zogezegd met de literatuur. Bij het nachtelijk huiswaarts keren fluiten de eerste stadsvogels alweer.

Misschien zorgt dat wel voor een moment van verstilling. Een moment waarop de metafoor begint te galmen in de mercantiele constructie die de literaire 'lente' uiteraard is. Niet omdat er iets mis is met de commercie van literatuur en haar mediatieke ondersteuning. Maar gewoon omdat de lente als bevallige metafoor waaronder het boekbedrijf en de media zich sinds 2003 verliefd verbonden, alsmaar minder kan verhullen dat er iets grondig scheef aan het lopen is met ons literaire 'klimaat'. 'Een nieuwe lente en een nieuw geluid', jazeker. Want ook dit jaar kondigen zich nieuwe stemmen uit binnen- en buitenland aan die goeds doen verhopen, zoals het debuut van Joost Vandecasteele (die met zijn verhalen al hoge ogen gooide). Maar net die promotionele logica van aankondigingen en hoge verwachtingen heeft ons spreken en denken over literatuur vandaag zozeer in haar greep, dat het cliché uit Gorters Mei in de huidige context eerder als een selffulfilling prophecy leest dan als een bewijs van opverend leven.

Toch ligt er geen 'Silent Spring' op de loer — naar het boek waarmee Rachel Carson de bedreiging van het aardse klimaat in 1962 profeteerde. Van Paul Verhaeghen tot Saskia de Coster en van Peter Terrin tot Rachida Lamrabet of Yves Petry en Annelies Verbeke is met schrijvers als Jan van Loy, Stefan Brijs, Dimitri Verhulst en Erwin Mortier de voorbije tien jaar een rist zeer diverse stemmen in de Vlaamse literatuur opgestaan waarvan de vitaliteit ook het (nabije) buitenland niet is ontgaan. Ondertussen blijven ook de sterke stemmen van de vorige generaties opzienbarend werk leveren. Met een eerste greep: Peter Verhelst met Zwerm (2005), Tom Lanoye met Het derde huwelijk (2006), Paul Mennes met Kamermuziek (2007) en, recent, Stefan Hertmans met Het verborgen weefsel (2008). Het probleem van de Vlaamse literatuur anno 2009 is dus niet zozeer haar gebrek aan leven, maar wel de manier waarop dat leven onvoldoende resoneert of interageert met de ruimere samenleving. Deels omdat ons spreken over literatuur sterk is geformatteerd, onder invloed van marketingtalk in onze vertrouwde media en de (mercantiele) retoriek die de dialoog met haar publiek overheerst. Deels ook omdat het ons aan woorden ontbreekt om zo over literatuur te spreken dat haar relatie met de wereld-van-vandaag oplicht, op een manier die niet versleten is, vervelend noch drammerig.

Het is dus zaak om dat 'spreken' te herijken, in een directe dialoog tussen lezers, critici, schrijvers. In afwachting heerst een ongemakkelijke stilte. Misschien is dat wel de stilte van de literatuur zelf.

Jeroen Theunissen (1977) debuteerde in 2004 met de roman De onzichtbare. In 2005 verscheen zijn enige dichtbundel tot nu toe, Thuisverlangen. Daarna volgden het verhalenboek Het einde (2006) en recent opnieuw een roman, Een vorm van vermoeidheid (2008).

Het officiële debuut van David Nolens (1973) was de roman Vrint, die in 2002 het licht zag. In 2005 publiceerde hij een novelle (Het kind); nog eens drie jaar later verscheen dan de roman Stilte en melk voor iedereen.

Het (recente) werk van beide auteurs wordt uitgegeven door Meulenhoff/Manteau.