Een noodlottig geschenk: theatermaken in Jenin en Kinshasa

Door Willemijn Lamp, op Sat Jul 30 2011 19:09:31 GMT+0000

Welk verhaal brengen de kunsten in tijden van oplopende spanningen tegenover ‘de anderen’? Les Spectateurs van Lotte van den Berg vertelt, na haar nieuwsgierig lange verblijf in Kinshasa, dat toenadering eigenlijk onmogelijk is. En wij vieren dat, hier in Europa.

1

Juliano Mer Khamis, Palestijns theatermaker van The Freedom Theatre, is dood. Wat hij deed, was blijkbaar te gewaagd, want op 4 april werd hij kapot geschoten door ‘zijn eigen mensen’. Waarom was het zo gevaarlijk om in Jenin een theater op te zetten en voorstellingen voor en door kinderen te maken? In de week dat Mer Khamis vóór zijn eigen theater werd vermoord, zag ik de nieuwe voorstelling van theatermaakster Lotte van den Berg: Les Spectateurs, gemaakt naar aanleiding van haar verblijf in Kinshasa, Congo. Net als Jenin is Kinshasa niet de meest voor de hand liggende plek om ‘kunst’ te maken, zeker niet voor een Nederlandse die haar werk toont op prestigieuze Europese theaterfestivals. Ik was die week tboos. Het was een verdrietige boosheid, verbijstering over waarom uitgerekend deze man een kopje kleiner was gemaakt. Er maakte zich echter ook een moeilijker te duiden boosheid van mij meester na het zien van Les Spectateurs, een wrevel over het autonome, geïsoleerde vocabularium van de kunsten in het Westen.

2

Lamp_Begrafenis_Juliano_Mer-KhamisVan den Berg begeleidde haar subsidieaanvraag voor het door haar op te richten gezelschap OMSK met een gepassioneerde brief: ‘Ik kies er heel bewust voor om mezelf te confronteren met een omgeving waarin het maken van kunst niet vanzelfsprekend is, en daag mezelf uit om situaties te creëren waarin ik gedwongen word te reageren op dat wat ik signaleer en ervaar, maar niet begrijp. Kunst stelt ons in staat om samen met anderen het onbekende tegemoet te treden, en geeft zowel de maker als het publiek de mogelijkheid om zonder voorbedachten rade te kijken, te luisteren, te onderzoeken en te ervaren. Dat is een groot geschenk. Ik voel de noodzaak om mijn blik te openen en kies ervoor andere landen, culturen en werkelijkheden te bezoeken, te bezien en te bevragen – niet als voyeur, maar daadwerkelijk en met inzet van mijn eigen artistieke identiteit. Ik ontwikkel dit plan, omdat ik denk dat het belangrijk is werkelijk dat te doen waar ik het meest in geloof en waartoe bk de grootst mogelijke relevantie voel.’

Net dat maakte me boos: hoe menselijk onvermogen wederom verpakt werd als een ‘geschenk’

Van den Berg gebruikte geen grote woorden in haar bevlogen brief. Eerder getuigde haar pleidooi van een zelfbewust inzicht in de abstracte vragen die haar artistieke werk onderbouwen en voortstuwen. OMSK is inmiddels een begrip: een dynamisch gezelschap van kunstenaars uit verschillende disciplines die het Energiehuis in Dordrecht als uitvalsbasis gebruiken om individuele onderzoekstrajecten aan te gaan. En dat alles onder de bezielende en sturende leiding van Van den Berg.

3

Voor Mer Khamis lag de noodzaak om theater te maken in het ‘stimuleren van communicatie en samenwerking’, ‘het ontmantelen van sociale grenzen’. Mer Khamis zag theater als een cruciale factor in ‘het promoten van mensenrechten’ en daarom als een voorname bijdrage aan een ‘gezonde en gelijkwaardige samenleving’. In Nederland of België klinken die woorden typisch voor een ongeïnspireerde subsidieaanvraag die de lezer vermoeid zou doen zuchten. Op de bezette Westbank klinken ze, uit de mond van de Israëlisch-Palestijnse regisseur, daarentegen complex, activistisch en noodzakelijk.

Mer Khamis, zoon van een Palestijnse vader en een Israëlische moeder, maakte in 2003 de veelgeprezen documentaire Arna’s Children. Die begint als een ode aan zijn zieke moeder Arna, die in het vluchtelingenkamp Jenin een theater voor kinderen leidt. Het portret van de vrijgevochten en strijdbare Joodse vrouw die in de Palestijnse gemeenschap op handen wordt gedragen, wordt al snel een verhaal over de onmogelijkheid om onschuld en schoonheid te kunnen vieren en bewaren onder een bezetting. De kinderen van Arna zijn stuk voor stuk innemende acteurs in de dop. In het theater van Arna duiken ze met kinderlijke overgave in de rol van koning of prinses, om enkele jaren later te verschijnen in de echte rol van hun leven: die van zelfmoordterrorist in een afscheidsvideo. Ze worden geen afbeelding op een blinkende filmposter in New York, maar hangen na het beleg van Jenin als martelaren aan de muren van de huizen, op een vergeeld en gescheurd plakkaat.

Toch durfde Mer Khamis het aan om na het maken van die indringende documentaire het werk van zijn moeder voort te zetten. Dat getuigt niet enkel van een enorme moed en een totaal gebrek aan cynisme, maar vooral van een enorm geloof in de heilzame, troostende en mobiliserende werking die van theater kan uitgaan. Theater als een medium dat ‘activeert’ in plaats van ‘reflecteert’. Zijn theaterhuis in Jenin werd een plek waar een collectieve strijd tijdelijk werd omgetoverd tot een voorziening voor een gedeelde behoefte aan afleiding van de trauma’s die de strijd veroorzaken. Een plek waar even met grijze sponzen gegooid kon worden, in plaats van met echte stenen.

4

Ook Van den Berg koos de minst evidente route voor haar voornemen om ‘met inzet van [haar] eigen artistieke identiteit andere landen, culturen en werkelijkheden te bezoeken, te bezien en te bevragen’. Ze besloot om voor vier maanden naar Kinshasa te vertrekken en zich samen met een groep kunstenaars midden op straat te positioneren. Een container met computers, een satelliet en een heuse draaitafel werden vanuit Dordrecht verscheept naar die kosmopolitische stad in het ‘donkere hart van Afrika’. Elke vrijdag organiseerde de groep ‘kleinschalige’ performatieve events: een expositie, een filmavond in de openbare ruimte et cetera. Tijdens de week werkte Van den Berg met lokale acteurs aan theatrale interventies op straat.

Terug in Nederland volgde – vanuit die ervaringen – de beeldende, verstilde voorstelling Les Spectateurs. De titel verwijst naar de toeschouwers in de straten van Kinshasa, die alleen al de aanwezigheid van de mundeles in hun stad als een theaterstuk zagen. Les Spectateurs slaat echter ook op de groep kunstenaars die in Kinshasa toeschouwer bleef, ondanks haar poging om deel te nemen aan het leven in die grote Afrikaanse stad. In de voorstelling komt een zwarte man op: hij zal bijna drie kwartier geleund staan tegen de achterwand. Hij kijkt naar ons, het publiek. Hij loopt weg wanneer de blanke vrouw met de verwaaide haren toenadering zoekt. Die vrouw heeft een scène eerder minutenlang verweesd in een kolkende massa van plastic zakken gestaan. De plastic zakken zijn zorgvuldig aan elkaar geplakt en vormen, als de windmachine eenmaal haar werk doet, mensenlichamen. Het is een uitzonderlijk sterk beeld: dolende geesten, een feestende massa, een gigantische vechtpartij, en dat met plastic dat van de straat werd geplukt. Zelden zag ik in één beeld zo helder verbeeld wat Van den Berg heeft getroffen in Kinshasa.

Maar tegen het einde van de voorstelling gebeurt er iets wonderlijks. Twee acteurs dragen een tafel het toneel op. Glazen worden volgeschonken. Kleine hapjes, met zorg bereid, worden uitgestald. De Afrikaanse zangeres die tijdens de voorstelling vanop de tribune onverklaarbare klanken zingzegde, neemt als eerste de uitnodiging aan om deel te nemen aan de onverwachte receptie op de toneelvloer. Schoorvoetend volgen meer en meer toeschouwers haar voorbeeld. Je wilt namelijk niet in je eentje op de tribune blijven toekijken hoe er naar jou wordt gekeken. Je wilt bij de groep op het podium horen: ‘je verlangt te verdwijnen in de wereld waarnaar je kijkt’.

Het samenzijn op de toneelvloer heeft iets enorm ongemakkelijks: kunnen we wel met elkaar praten op de toneelvloer? ‘Maar de voorstelling is toch nog niet afgelopen?’ ‘Mmm, wat een lekker hapje, zal ik jou wat inschenken?’ ‘Wil je water of wijn?’ En dan begint opeens, vanuit het niets, de zangeres nog eens te zingen. Oef, hoeven we even niet meer met elkaar te praten. Even later is de voorstelling dan toch afgelopen. Tijdelijk hebben we hetzelfde ongemak en dezelfde concentratie gedeeld: waarschijnlijk slechts een fractie van het ongemak en de intensiteit die Van den Berg in Kinshasa overviel. Ze is erin geslaagd haar blik op Kinshasa treffend, esthetisch gelaagd en integer te laten getuigen van een particuliere ervaring, die toch herkenbaar is voor eenieder die overweldigd wordt door een extreme ervaring van het vreemde, het andere, de Ander. Een onvermogen om daadwerkelijk contact te maken met een vreemde. Net dat maakte me boos: hoe menselijk onvermogen wederom verpakt werd als een ‘geschenk’, gestrikt in schoonheid. Niet alleen tijdens de receptie, maar in de hele voorstelling.

5

Ja, ik was nogal in de war. In één week twee kunstenaars die me aan het hart gaan, zo te zien verdwijnen en verschijnen. Twee kunstenaars van wie het werk zich artistiek niet laat vergelijken, maar die beiden een grote urgentie voelen om theater te maken. Ik vroeg me af waarom het werk van Mer Khamis, in een gebied dat ik enkele keren bezocht als een passant, me zo veel relevanter toescheen dan dat van Van den Berg. Identificeerde ik me meer met de activistische houding van Mer Khamis dan met de onderzoekende blik van Van den Berg? Of was het een fascinatie voor kunst in een ‘gevaarlijk’ gebied, waar alles zo op scherp staat dat kunst als vanzelf ook belangrijker en scherper wordt? Moet kunst gevaarlijk zijn? Wil ik kunst zien waarvan ik weet dat de maker er het loodje bij kan leggen? Is dat een meer waarachtige manier van kunst maken, is dat de soort kunst die ertoe doet, die we nodig hebben? En wie heeft die kunst eigenlijk nodig?
Lamp_Katrien_Degreefimg5347kleur

Kunst moet natuurlijk helemaal niets. Kunst kan heel veel als ze juist niets moet. Dat is dus ook het territorium van de vrije en autonome kunstenaar: een lege ruimte om van die verstikkende vrijheid een nieuwe wereld te scheppen met een eigen taal. Die taal, ontsproten aan het artistieke brein, is het enige houvast in het betreden van het vacuüm dat voorafgaat aan de schepping. Van den Berg schreef: ‘Kunst stelt ons in staat om samen met anderen het onbekende tegemoet te treden en zonder voorbedachten rade te kijken, te luisteren, te onderzoeken en te ervaren. Dat is een groot geschenk.’ Ik ben het helemaal met haar eens. De blik van de kunstenaar kan heel veel schenken: troost, nieuwe inzichten, inspiratie, hoop, innerlijke aardverschuivingen, nieuwe rituelen, een roep om actie. Alleen denk ik dat wanneer een kunstenaar zichzelf uitdaagt om het onbekende tegemoet te treden, hij of zij met meer terug moet komen dan met een werk over de onmogelijkheid om elkaar ooit werkelijk te kunnen begrijpen.

6

Mer Khamis was werkzaam in een gebied waar de dagen doordesemd zijn van onbegrip, onvermogen, ongelijkheid en dus strijd. Hij trachtte in zijn theater, tegen de gangbare stroom in, iets van dat onbegrip en die uitzichtloosheid weg te nemen, door zich in te leven in de kinderen en ze tegelijkertijd een ander perspectief te geven. Hij deed elke dag opnieuw een poging om de gemeenschap waarin hij opereerde een andere taal te geven, voorbij het rigide vocabularium van het conflict, van de bezetting. Die houding bleek uiteindelijk een dodelijke dans. Hij werd vermoord door de hardliners van Jenin, die theater alleen al een verderfelijke afleiding vonden van waar het volgens hen om zou moeten gaan: de fysieke strijd tegen Israël. Mer Khamis zei ooit dat de eerstvolgende intifada een culturele intifada zou zijn: woorden, gedachten en beelden, geschapen door zijn kinderen, zouden de toekomstige wapens zijn. Met die houding positioneerde hij zich in het hol van de leeuw, en koos hij de minst makkelijke weg om vorm te geven aan zijn urgentie om theater te maken.

Ik vind die omarming van het menselijke onvermogen híér des te wranger, omdat Mer Khamis dáár om dezelfde poging werd doodgeschoten

7

Het zichzelf als kunstenaar zo moeilijk mogelijk maken om invulling te geven aan een hoger ideaal: dat is wat Juliano Mer Khamis deed. Het zichzelf als kunstenaar zo moeilijk mogelijk maken omdat het kán, omdat het mág: zo creëer je de gelegenheid om iets over de wereld te vertellen wat ons allemaal aangaat. Dat is wat Lotte van den Berg deed. En tegelijk was dat precies waarin mijn wrevel huisde: die eigenzinnige stem die dat allemaal waarnam in die vreemde stad, en dan toch verzuchtte dat we elkaar niet kunnen begrijpen en dat de afstand ondanks de nauwgezette poging uiteindelijk toch te groot blijft. Het is dát wat een Europees publiek herkent én omarmt op de Europese podia waar Van den Berg straks Les Spectateurs toont. Ik vind die omarming van het menselijke onvermogen híér des te wranger, omdat Mer Khamis dáár om dezelfde poging werd doodgeschoten. We kunnen híér reizen zoveel we willen, om vervolgens enkel onszelf tegen te komen. Die vrijheid om in de nabijheid van de Ander te kunnen zeggen dat we elkaar ondanks de poging niet kunnen begrijpen, is wat we als Europees publiek vieren wanneer we een diepmenselijke waarheid in Les Spectateurs herkennen. Is dat het ‘geschenk’ dat kunst ons hier kan geven? De inkijk van een integere kunstenaar in ons eigen onvermogen om contact te maken met wat vreemd is? Misschien wel.

Maar het zou ons vooral ook moeten doen beseffen dat iemand als Juliano Mer Khamis elke dag opnieuw en opnieuw en opnieuw trouw vasthield aan het geloof dat het wél kan: elkaar naderen én elkaar begrijpen. Hij moest zijn geloof met de dood bekopen. Dat lijkt het gruwelijke gelijk van Lotte van den Berg te betekenen. Maar dat gelijk moet door kunstenaars juist bevochten worden, in plaats van louter een inzicht te blijven.

Willemijn Lamp is freelance criticus en programmamaker.