Een grote kleine zanger

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Popmuziek heeft de eigenschap om zich op een eigenaardige manier in je hoofd en lichaam te nestelen. Het hoeven zeker niet altijd de kwalitatief beste nummers of albums te zijn die zich onherroepelijk aan iemand blijven opdringen. Maar bij sommige begenadigde artiesten lijkt er toch nog iets meer aan de hand. Zij slagen erin om hun muziek al bij voorbaat een soort verdoken nostalgie mee te geven. Paul Simon heeft anno 2007 misschien een eerder stoffig imago, maar hij is hier de onovertroffen meester in.

Al zolang ik mij herinner, vergezelt de New Yorkse zanger me als een vertrouwde compagnon. Er zijn momenten in de auto, ergens op een onbepaalde plaats in Frankrijk, waarvan ik me nu, twintig jaar later, nog haarscherp de gevoelswaarde voor de geest kan halen, enkel en alleen door hun soundtrack. Ik was toen tien jaar, en kan dus onmogelijk iets van de woorden begrepen hebben. Maar er was iets in die stem dat vertrouwd klonk, dat me op m'n gemak stelde in een wereld die ik niet kende. Zoals dat gaat, begon ik pas in mijn pubertijd ten volle te beseffen wat het betekent dat je de wereld niet kent, dat er iets onvanzelfsprekends is aan het idee een leven te leiden. Waar die eerdere momenten in de auto hun emotionele afronding vonden in de aanwezigheid van mijn ouders, werd diezelfde aanwezigheid dan ook iets dat net bevreemdend werkte. Maar de soundtrack bleef dezelfde, en liet me zelfs toe om een eigenaardige plaats aan die bevreemding geven. Doorheen de muziek kon ik het onmogelijk te plaatsen gemis projecteren op ervaringen die de mijne niet waren. Ik luisterde naar Paul Simon maar ik zag mijn ouders, in de jaren 1970, in een wereld die schijnbaar wel volledig de hunne was.

Nostalgie naar een tijdperk dat je niet hebt meegemaakt lijkt een ervaring die filmmakers wel vaker opzoeken, maar die misschien het authentiekste door popmuziek opgeroepen kan worden. (Het is geen toeval dat filmmakers de soundtrack veelvuldig inzetten om zo'n effect te bereiken.) Bij Paul Simon gaat het echter om meer dan enkel de verklanking van een tijdsgeest. Zijn werk met Simon & Garfunkel kan inderdaad overkomen als een typische belichaming van de lieve en zachte kant van de sixties, en zijn albums uit de jaren 1970 ademen ongetwijfeld het pas gevonden sérieux van de popmuziek uit. Maar achter de glasheldere arrangementen en intelligent gemaakte popsongs ligt er steeds een open blik die verwonderd naar het verstrijken van de tijd kijkt, en op die manier dicht bij de essentie van popmuziek lijkt te komen. Een moment met een bepaalde gevoelslading wordt in de tijd bevroren en dan aan de wereld gegeven voor een potentieel eindeloze herhaling. Steeds weer diezelfde drie minuten. Waar het er in klassieke muziek eerder om te doen lijkt om een plaats buiten de wereld te creëren, gaat het er in popmuziek net om steeds opnieuw een plaats in de wereld te affirmeren. En die plaats kan maar afgedwongen worden door de meedogenloos voortglijdende tijd een loer te draaien. Een popsong staat al in de geschiedenis nog vóór ze uitgezongen is — omdat we weten dat ze altijd al bijna gedaan is (drie minuten zijn zo om), maar ook omdat ze steeds opnieuw gezongen zal worden (daar is ze voor gemaakt).

Op misschien zijn beste album, There Goes Rhymin' Simon uit 1973, brengt Paul Simon een variatie aan stijlen die samen een overtuigende thematische eenheid tot stand brengen. Van de brave rock-'n-roll van 'Kodachrome', over ballads, doowopharmonieën, brassbands, blanke-man-reggae, en folkhymnes, tot aan de voorzichtig stomende gospel van de afsluiter 'Loves Me Like a Rock', wordt in kaart gebracht wat het kan betekenen om als blanke dertiger in het begin van de jaren 1970 'een leven' te leiden. Muzikaal blijft het steeds heel erg beschaafd en lijkt het dan ook niets om enthousiast van te worden. En toch hebben de meeste songs een niet te onderschatten directe impact. Uiteraard schrijft de man knappe popsongs, en omringt hij zich enkel met de beste muzikanten, maar de werkelijke kracht ligt in zijn stem — en dat is iets wat ook een tienjarige kan opmerken. Als songschrijver blinkt Simon vooral uit in kleine treffende observaties, en het is dat kleine wat hem ook tot een groot zanger maakt. Hij geeft de lichtjes verwonderde blik een passende stem.

Eenmaal bevrijd van de bij momenten irritante mooizingerij van Art Garfunkel, is Paul Simon in de jaren 1970 zijn op het eerste gehoor eerder beperkte stem op een onopvallende manier beginnen inzetten als een subtiel en essentieel instrument. De kracht van het individu dat zijn weg zoekt in het leven komt nergens mooier tot uitdrukking dan in de tegelijk bedachtzame en gloedvolle stem die 'American Tune' adem in blaast, één van de hoogtepunten van T_here Goes Rhymin' Simon_. Net omdat hij geen fantastische zanger is, kan hij de zeer mooie tekst de nodige twijfel meegeven — niets zo afgrijselijk als het idee dat Garfunkel het nummer om zeep geholpen zou hebben met een flinke dosis bombast. 'Something So Right', dat een van de mooiste liefdesliedjes moet zijn die ooit gemaakt zijn, drijft op de bijna achteloze manier waarop de zanger verbaasd vaststelt dat hij gelukkig is. De zanglijn glijdt de hele tijd ongemerkt tussen een gesprekstoon en een lyrischere benadering. En 'Kodachrome' mag dan wel braaf klinken, het is de een beetje nasale stem van Paul Simon die het nummer een verbazingwekkende luciditeit meegeeft, en het daarmee helemaal doet openbloeien. Muzikaal refereert het nummer aan de rock-'n-roll uit zijn jeugd (de versie op het onvermijdelijke The Concert in Central Park gaat naadloos over in Chuck Berry's 'Maybellene', de eerste single van de rock-'n-roll pionier), maar we horen wel een dertiger die op die jeugd terugkijkt — niet een dertiger die terug dertien wilt zijn. Met de afstand van de nodige tijd mag de wereld er misschien als een eeuwigdurende, in kodachrome kleuren vastgelegde picknick uitzien, maar dat is enkel dankzij de kracht van de verbeelding. En het is het wonder van popmuziek dat het die kracht op een weldadig toegankelijke manier kan tonen.