Een geschrikte komedie

Door Wouter Hillaert, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Dat de Vlaamse filmkritiek in de lappenmand ligt, is geen nieuws meer. Ze valt samen met flinterdunne recensietjes die driekwart verhaaltje kopiëren, drie adjectieven aan de vorm wijden en dan snel oordelen of u moet gaan kijken of niet. Dat kijken zelf krijgt intussen drie keer zoveel aandacht: Harry Potter de zoveelste breekt alle records, en die en die bekende Vlamingen vinden dit en dat van The Simpsons. Ligt het misschien aan bloedarmoede in de cinema zelf? In elk geval niet aan de laatste Lars von Trier. Die blijkt een stuk subversiever dan de luchtige kritiek laat uitschijnen.

Direktøren for det hele heet de nieuwe langspeler van Europa's misschien wel grootste cineast. The Boss of It All, in het Engels. Wat de heren recensenten in hun kadering van de film meteen naar auteursgerichte verklaringen doet grijpen: de boss valt natuurlijk te zien als von Trier zelf, generaal van het grote filmproductiebedrijf Zentropa en gekend om zijn licht dictatoriale neigingen tegenover acteurs (want wist je dat Björk gek geworden is op de set van Dancer in the dark, echt waar!). Nu is de boss zelf depressief (gelezen in Deense kranten en door Lars zelf bevestigd in een niet onaardig human interestinterview van Erik Stockman in Humo) en daarom is Direktøren for det hele als het ware vanzelf een komedie geworden. De anekdotiek! En dan de onderdanigheid tegenover von Triers eigen verhaaltje rond de film: dat hij nood had aan iets lichters en kleiners na buitenlandse bakens als Dogville en Manderlay, en via een persoonlijke 'revitalitykuur' zijn vroegere enthousiasme voor het medium terug wou vinden. En dus werd Direktøren for det hele 'een geestig tussendoortje' (Dave Mestdach in Focus Knack), 'een luchtige vaudeville' (Steven De Foer in De Standaard — en in Het Volk — en in Het Nieuwsblad). Nog los van hun oordeel, gaan deze critici er zelf jammerlijk licht over. De verklaring zal wel niet ver te zoeken zijn: zeker een vroeg gestorven moeder of een onverwerkte buis in het zesde middelbaar. Ik bedoel maar. Wat precies? Sorry, een filmrecensie telt maar deze 1500 tekens. Space's up.

Zeker, Lars von Triers terugkeer naar zijn eigen Deense moedertaal valt narratief makkelijk in een zin samen te vatten. De directeur van een IT-bedrijf, Ravn, is te laf of te teergevoelig om zijn medewerkers op te biechten dat hij de hele zooi wil verkopen aan IJslanders, en huurt dan maar de aan lager wal geraakte toneelacteur Kristoffer in om hen als opperdirecteur hun C4 te geven. Het wordt een clash of cultures: halfzachte Ravn (Peter Gantzler) heeft van punctuele contracten zijn hobby gemaakt, terwijl Kristoffer (Jens Albinus) ze leest als toneelscripts waarop hij vrijuit zijn verlichte inzichten over woordpauzes en onpeilbare blikken mag loslaten. Het resultaat van dat contrast is een situatiehumor die op zich niet zou misstaan in een Amerikaanse komedie. Kristoffer (Svend voor de bedienden) moet in vergaderingen met de zes comanagers directeurtje spelen terwijl hun IT-vocabulaire Chinees voor hem is: hij doet maar wat. Zo ook in de allesbehalve vlotte onderhandelingen met de IJslanders: zij ontploffen telkens in scheldtirades tegen de Denen als 'klote slavendrijvers'. Dit soort vreemde neuroses van eendimensionale typetjes — het alfa en omega van typische komedies — leveren de brandstof voor wel meer ontsporingen. Van de managers slaakt Mette gegarandeerd een gil als het kopieertoestel aanspringt, terwijl Gorms constateringen over de toestand van de herfst telkens aankondigen dat hij iemand op de neus gaat slaan. Geestige vaudeville, inderdaad.

Alleen dienen al die herkenbare sleutels uit de standaard komedie maar één doel: haar vervreemden. Veelbetekenend zijn de scènes in Kristoffers kantoor met achtereenvolgens human resourcesmanager Lise en haar collega Heidi. De een wil seks met de baas, de andere hoopt hem te trouwen. In een Hollywood-komedie zou dat voor de noodzakelijke romantische saus over het grappige soesje zorgen, maar Direktøren for det hele is vooral weird. Lise steekt tegen Kristoffer een hele tirade af over 'zijn slechte acteerspel' als stuntelige baas, en 'dat hij ook maar faket dat hij homo is'. Nog voor je helemaal mee bent (alles komt zo'n beetje uit de lucht vallen in deze film), ligt Lise al schrijlings over het bureau en staat Kristoffer haar als een getemde dekstier op te stoten. Koud is het plaatje, als een geschrikt ei. Met Heidi gaat het omgekeerd. Hier is de vervreemdende kunstgreep niet de onwerkelijkheid van de actie, maar juist de extreme dagelijksheid van haar dialoog met Kristoffer, over een mail die hij (in feite Ravn) ooit gestuurd zou hebben om haar ten huwelijk te vragen. Heidi bloost en stuntelt, terwijl Kristoffer maar improviseert en helemaal niet weet wat hij belooft. Zo lang gaat hun verwarde balts door dat het pure banaliteit wordt, het tegendeel van entertainment. Kijken naar Direktøren for det hele doe je dan ook niet zozeer met je schuddebuik, maar vaker met gefronste wenkbrauwen boven een blik tussen verwondering en ongeloof: 'What the hell?'

Basis van dat gevoel is vooral een technische aangelegenheid. Zo opvallend zijn de voortdurend verspringende beelden, kleuren en camerastandpunten binnen dezelfde scènes dat de filmrecensies hun ban op vormanalyse en -kritiek wel moeten breken, en meerdere zinnen wijden aan 'Automavision'. Dit door von Trier zelf ontwikkelde computerprogramma doet de camera zélf inzoomen en het beeldkader voor de fotografie toevallig kiezen. Waarom? Geen antwoord in de kranten of het is een psychologische. Jan Temmerman biedt ze ons in zijn voorbespreking in De Morgen op een schoteltje aan: 'Het feit dat veel van (von Triers vorige) films met een in de hand gehouden camera gedraaid werden, komt volgens de regisseur omdat hij een controlefreak is. En ook dát aspect wil hij dus blijkbaar veranderen. (…) "Ik ben een man van vele fobieën, maar vreemde dingen doen met een camera hoort daar niet bij".' Een paar dagen later rept Temmermans recensie echter met geen woord over het resultaat in de film zelf: dat de schokkerige montage een grote feel van de eigenlijke opnames overhoudt, en elke kans op inleving meteen aborteert. Von Trier masseert de vervreemding er niet in zoals David Lynch dat zou doen, maar 'schrikt' ze op je netvlies. En dat niet alleen. Anderhalf uur lang schuift er over de beelden geen ene noot muziek, op een intradiëgetisch melodietje tijdens het feestje op een bedrijfsuitstap naar Kullen na. Geen smeer voor oog noch oor: luchtig kan je dat nog bezwaarlijk noemen.De extreme automatisering van de shots is de finale begrafenis van Dogma 95, von Triers en Thomas Vinterbergs bekende manifest uit 1995 waarin de krijtlijnen uitgetekend werden voor een meer ambachtelijke en onopgesmukte filmtechniek, onder meer door het verplichte gebruik van handcamera's. Openlijk knipoogt von Trier terug op die tien geboden wanneer Kristoffers ex-lief ironisch opmerkt: 'Het leven is als een Dogma-film: je verstaat zelden wat ze zeggen, maar de woorden blijven belangrijk.' Tegelijk doet Direktøren for det hele meer Dogma aan dan ooit: slecht gekadreerd, onbewerkt, afstandelijk. Ook het feit dat von Trier nog eens in het Deens filmt, voert de gedachten terug naar de enige echte Dogma-film die hij ooit zelf heeft verwezenlijkt: Idioterne (The Idiots) uit 1998. Niet in het minst inhoudelijk. De keuze van een groepje Denen in die film om zich als mentaal gehandicapten onder het dagelijkse leven te mengen, lijkt in de vage grens tussen schijn en waarachtigheid precies op het acteerspel waar Ravn en Kristoffer nu op inzetten. Binnen de kortste keren gaat het ook met hen op de loop: onverwacht herinterpreteert Kristoffer zijn rol tegenover Ravn en poogt hij hem zo ver te krijgen dat hij zijn leugen opbiecht aan zijn zes arme comanagers. Waarachtigheid was ook al de spil waar het hele Dogma-manifest om draaide. Wat is dat, waarheid in de kunst? Gaat het om een zo geloofwaardig mogelijke herhaling van de realiteit, of kan je daar met artistieke kunstgrepen een nog diepere waarheid uit opspitten?

Codewoord Gambini

Daar komen we bij de kern van Direktøren for det hele. De kritische potentie van de film reikt veel verder dan 'een scherpe satire op wat doorgaans "bedrijfscultuur" wordt genoemd', zoals Temmerman samenvat. En niet alleen Temmerman. Zowat alle recensies blijven steken in het makkelijke referentiële kader van populaire tv-series als The Office en Het eiland: dat Lars von Trier een spiegel heeft willen maken van 'het ijzige sfeertje van het bedrijfsleven' (Gazet van Antwerpen). De werkelijke spiegel wordt hier en daar wel aangehaald — de film opent met de regisseur zelf die, gereflecteerd in een kantoorruit, volstrekt ironisch inleidt 'dat deze film geen enkel moment enige reflectie waard is' — maar nergens lees je wat die reflectie dan wel zou kunnen zijn. Want natuurlijk zit er bij von Trier iets onder. Zo vaak valt in de film het codewoord 'Gambini' dat je niet snapt dat enkel een (goeie) bespreking in Tertio die naam aanhaalt. Gambini is de fictieve theaterschrijver waar Kristoffer mee dweept. Alles wat er over dit grote voorbeeld verkocht wordt, vormt niets anders dan een metacommentaar op Direktøren for det hele zelf: 'Mensen begrijpen niet dat de point van komedie vandaag is: de onthulling ervan.' Het blijven van alle moeilijk te snappen woorden in deze Dogma-film de belangrijkste. Von Trier parodieert de komedie zelf.

En juist niét voor de lol. Alles in Direktøren for det hele, van de vervreemdende situatiehumor en de vormelijke 'schrik'effecten tot het geflirt met Gambini, dient een dubbele maatschappijkritiek. De eerste richt zich tegen de sentimentele Hollywood-komedie en haar complexe relatie tot geloofwaardigheid. Herinner je films als My best friend's wedding of Cool Runnings (de Jamaicaanse bobsleeërs): ze teren op een geinig herkenbaar antiheldendom en de dagelijksheid van de nagejaagde doelen, maar maken die tot een gevoelig sprookje via glijdende muziek en esthetische beeldvoering. In zulke sentimentele komedies werkt de lach niet subversief, maar in functie van een charmante aandoenlijkheid. Het happy slot valt altijd samen met een opheffing van de neurotische tics, met een illusie van waarachtigheid die moet raken: de kus, de winst, de juiste moraal. Bij von Trier echter verdedigt Kristoffer tegenover Lise net heel hard zijn slechte acteren, zijn 'ongeloofwaardigheid'. 'Mensen willen alles normaal en betrouwbaar. Maar zo zitten de dingen niet ineen.' De waarheid van de dingen zoals Kristoffer ze ziet, vindt hij uitgedrukt in het werk van de grote Gambini, voorspreker van de absurde komedie. Zij is de antipode van de sentimentele komedie, de leugenachtige. Ze vervreemdt die leugen omdat het leven zelf ongeloofwaardig is.

Nergens zie je von Triers betrachtingen met deze tegenstelling beter uitgedrukt dan op het eind van Direktøren for det hele. Als Kristoffer bij de finale ondertekening van de bedrijfsverkoop zo'n tearjerkende monoloog ten beste geeft dat Ravn niet anders kan dan aan zijn comanagers zijn leugens te bekennen, lijkt de film eventjes aan te sturen op een typisch sentimenteel slot. In tranen ziet Ravn zijn immorele spel onder ogen en zegt hij de deal op om de bedrijfsfamilie bijeen te houden. Maar ook Kristoffer, contractueel zijn meerdere, wisselt prompt van kamp. 'Je kan niet ineens van de hel naar 'ze leefden nog lang en gelukkig'. Er is een bepaalde procedure.' Met de nodige theatraliteit zal hij nu plots wél zijn poot onder de verkoop zetten. Einde IT-bedrijf, einde film. Ziedaar de 'Gambiniaanse explosie': het moment dat elke moraal doorkruist wordt door je reinste absurditeit. Geen kijker die niet verweesd op de aftiteling zit te staren, gepakt op zijn verwachtingen. Precies zo was het ook al na de grove schietpartij op het eind van Dogville, of bij de ontwrichtende 'mentalisering' van het meest normale groepslid in Idioterne. Het is von Triers waarmerk: elk van zijn films ontwikkelt zich op sterk morele gronden van goed en kwaad, om die op het eind ineens open te scheuren in een gapende kloof. Zo maakt von Trier van filmkijken weer een bewustwording, in plaats van een smeerbeurt van je onbewuste emoties. Geen Ibsen, maar Brecht. Niet de buik, wel de wenkbrauwen. Ter ontmaskering van de nepcultuur die niet alleen in onze cinema's huist.

Al die vervreemding en dat pertinente anti-entertainment dienen de meer suggestieve, maar daarom niet minder scherpe tweede kritiek in Direktøren for det hele: die op de eigen Deense cultuur. Zo'n politieke interpretatie mag verwonderlijk lijken tegenover bijvoorbeeld Jan Temmermans (alweer psychologiserende) slotbeschouwing dat The Boss of It All zich ook makkelijk laat lezen als een verhaal over de vaak gespannen en turbulente relatie tussen een regisseur en zijn acteurs.' Hij heeft daar zelfs argumenten voor: 'Een dialoogzin als "Jij hebt een gave voor opzettelijk mentale wreedheid" mag dan ook als een sarcastische vorm van zelfspot begrepen worden.' De Gazet van Antwerpen concludeert precies hetzelfde: 'Von Trier — die in de clinch ging met zijn voormalige medewerkers Björk en Nicole Kidman — becommentarieert zijn eigen moeilijke relatie met zijn acteurs.' Maar waarom zou deze komedie ineens louter zelfkomisch zijn omdat Lars depressief is, terwijl Dogville en Manderlay de Amerikaanse maatschappij op de korrel namen omdat Lars het zo verkocht? In Direktøren for det hele is de toon wel anders dan in zijn Land of Opportunities-trilogie, maar niet de politieke inzet. Op de prikborden en de kantoormuren in de film vallen vaak nationale symbolen op, zoals de Deense vlag of de landkaart van Denemarken naast Lises bureau. Ook de wisselende 'neutrale gronden' waar Ravn en Kristoffer telkens naar uitwijken voor overleg buiten het bedrijf, blijken allerminst neutraal. Aan het worstenkraam, bij de olifant in de zoo, voor het tuincenter, op de paardenmolen: het zijn niet alleen absurde plekken, ze kenmerken ook een land dat in zijn softe, postagrarische folklore erg kunstmatig aandoet.

Dat het om meer gaat dan de vertederende romantisering van de Vlaamse volksaard in pakweg Iedereen Beroemd, laat de robuuste IJslander Finnor meer dan luidkeels merken in zijn hilarische driftbuien. 'Waarom kletsen Denen zo? Niet te verwonderen dat dit land al tweehonderd jaar intellectueel dood is. Denen kletsen of doen al te sentimenteel. De rest van de tijd lopen ze te giechelen.' Natuurlijk is Finnor een karikatuur, maar von Trier maakt er maar al te graag gebruik van om zijn parodie van de sentimentaliteit (collegiale knuffels behoren tot de standaardprocedure in het bedrijf) uit te spelen naar het hele Deense volk. De vraag die hij zijn landgenoten stelt, is bij uitstek maatschappelijk. Waar is dat nationalistische Denen-gevoel, gestaag in opmars sinds het extreemrechtse Dansk Folkeparti in 2001 de derde partij van het land werd, eigenlijk op gebaseerd? Direktøren for det hele haalt het totaal onderuit. Denemarken is een bedrijf van 'Gorms': boerenzonen die het tot IT'ers hebben geschopt, maar blijven hangen zijn in een nostalgische oorsprongskramp. Aan de top van de oudste monarchie ter wereld ziet von Trier juist één grote autoriteitscrisis. De leugen regeert, en de opperbaas zit in Amerika (zo krijgt de conservatieve Deense premier Anders Fogh Rasmussen wel vaker het verwijt dat hij Bush naar de pijpen danst, onder meer in Irak). Dat dit stuurloze Deense bedrijf opgekocht wordt door zijn vroegere kolonie IJsland, vat alles in feite perfect samen. Van begin tot eind ironiseert Direktøren for det hele de natie.

Zet daartegenover het waardeoordeel van De Tijd: 'In zijn eerste lichte komedie (zijn eigen woorden) richt Lars von Trier zijn pijlen op de bekrompen bedrijfswereld. Soms geestig maar al te vaak flauw en onbenullig.' Of dat van De Foer in De Standaard, nog beter: 'De essentie van een komedie is dat ze grappig is, en meer dan een halve glimlach is dit afkooksel van Het eiland niet waard.' Het is Bambi verwijten dat er geen seksscènes in voorkomen. Want Direktøren for det hele is uiteindelijk alleen maar een komedie op zijn affiche. Waarom zou die genreaanduiding niet even ironisch kunnen zijn als von Triers intro dat zijn film geen reflectie waard is? Deze heren recensenten lijken dat in hun volgzame regisseursgerichtheid allemaal nogal letterlijk genomen te hebben. Zijzélf, en met hen grote delen van de Vlaamse filmkritiek, zijn het afkooksel. Niet deze Gambiniaanse langspeler. Die bewijst als geen ander hoe film nog steeds pienter ingezet kan worden als tegelijk een autonoom artistiek en maatschappijkritisch medium, en hoe von Trier zijn reputatie van verrassende en constant zelfvernieuwende kunstenaar nog maar eens weet te bevestigen. Depressief of niet.