Een aureool van leegte, driemaal vermenigvuldigd

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Meubelontwerper André Verroken (°1939) heeft zich mokkend van het gewone design- en meubelcircuit afgekeerd. Hij speelt het 'platte' spel van vraag en aanbod niet meer mee, zo luidt het. In plaats daarvan ontwerpt hij meubelen in de geest van l'art pour l'art. Hoewel monografieën over Vlaamse ontwerpers nog altijd dun gezaaid zijn, liet Verroken op korte tijd en mét overheidssteun wel drie verschillende boeken over zijn werk verschijnen. In de meest recente monografie André Verroken staat op één kast na geen enkel nieuw werk. De fors gesubsidieerde kunstenaar-ontwerper, die ook een film over zichzelf wil uitbrengen, zet daarmee pijnlijk in de verf dat hij tot nu toe niet meer kan voorleggen dan een handvol verdienstelijke unica.

TUSSENTIJDSE GRAFSTENEN

'Woorden zijn er altijd te veel aan, in de wereld van de dingen. Het spreken van de dingen is zwijgen', liet André Verroken in 1998 in een boekje over hem optekenen. Toch heeft Verroken zich de laatste jaren beslist niet geprofileerd als iemand die erop vertrouwt dat zijn werk voor zichzelf zal spreken (of zwijgen). Dat blijkt alleen al uit de zorgvuldig gekozen namen voor zijn meubelobjecten, die er bij voorbaat een bepaalde gelaagdheid moeten aan geven. Namen als Saudade, Booker-Prize, Duizendpoot of Trapkast voegen een dimensie toe die niet zomaar van het object af te lezen valt.

Het verlangen om zijn werk in een — naar zijn gevoel — toereikende taal te vatten, dreef Verroken er onlangs ook toe om voor de luxueus uitgegeven Ludion-monografie André Verroken bij een bellettrist aan te kloppen. Alleen een échte schrijver, een romancier, zou de juiste balans van zijn oeuvre kunnen opmaken. Het is verrassend dat de romancier Erwin Mortier op Verrokens verzoek is ingegaan, of toch gedeeltelijk. In de persoonlijke brief die de auteur aan de créateur richt ('we zijn tenslotte kunstenaars, André') formuleert Mortier bezwaren tegen klassieke monografieën 'waarin de werken op een rij worden gezet als betrof het een serie tussentijdse grafstenen op een artistieke begraafplaats'.

Mortiers brief is minder een poging om de essentie van Verrokens eigenzinnige werk in woorden te vangen dan een reflectie op de scheppende arbeid én op de ontoereikendheid van woorden. Zo heeft hij het over 'het dubbele besef dat de woorden voortdurend te weinig- en te veelzeggend zijn'. Mortier is overtuigd dat 'wat ik over het schrijven zeg, ook voor jouw arbeid opgaat'. In hun beider artistieke productie staat, nog altijd volgens Mortier, de 'stilistiek' centraal.

Stilistisch en esthetisch is Mortier zeker overtuigend, maar veel voegt hij niet toe aan wat we al wisten over Verroken. Dat geldt eigenlijk voor de hele monografie, want niet alleen presenteert het hele boek maar één nieuw meubel, ze bevat ook exact dezelfde foto's die in de publicaties van 1998 en 2000 werden afgedrukt. De wijze van fotograferen — alle meubels fantasieloos tegen een 'infini' (een witte, afgeronde studiowand die lege oneindigheid suggereert) — is zo doods en flets dat ze een ironische voetnoot zou kunnen zijn bij de omschrijving die de gevestigde Vlaamse architectuurspecialist Geert Bekaert een kleine tien jaar geleden al van de meubels heeft gegeven: 'Volkomen nutteloos, volkomen hopeloos … stille dingen. Sinds vijfentwintig jaar staan zij daar, in een aureool van leegte … '
Over de nieuwswaarde van de andere grote tekstbijdrage in de monografie durf ik me niet eens uit te spreken. Geert Bekaert vond het zinvol om opnieuw een essay te wijden aan het werk dat hij in 1998 al beschreef. Hij onderwerpt zijn lezer aan de ene verbluffend virtuoze stijlparel na de andere. Dat wekt verrassing, maar op den duur voelt de lezer, die op zoek naar betekenis de mooie zinnen eerst nog drie of vier keer na elkaar leest, zich vooral in de steek gelaten. Bekaerts tekst handelt vooral over het superieure stilistische talent en de intelligentie van de auteur. Zou het kunnen dat zoiets contraproductief werkt? Wie eerst nog vol belangstelling het bredere verhaal achter de meubelen wilde leren kennen, denkt na een tijdje gefrustreerd: Hallo, hier planeet Aarde, hadden we het over stoelen en kasten?

HOKJES EN RUITJES

De neiging om het welwillende publiek opzettelijk af te stoten, is ook de meubelontwerper Verroken niet vreemd. Als ontwerper schiet hij zijn doel vaak voorbij omdat hij meer geïnteresseerd is in de hiërarchie tussen het 'hogere' en het 'lagere' dan in de — te banale? — vraag wie of wat hij zou willen bereiken. 'Opgelet, deze tafels zijn meer dan tafels, deze stoelen meer dan stoelen, kasten meer dan kasten', waarschuwt zijn monografie op elke pagina. Deze boodschap is — u raadde het al — bedoeld voor filistijnen die zouden durven stellen dat stoelen ook wel eens dienen om op te zitten. Niet 'het utilitaire' maar wel 'de mentale kracht' is het belangrijkste bij zijn meubels, donderpreekt Verroken. Allemaal goed en wel, maar sinds wanneer is het de kunstenaar zelf die over de 'mentale kracht' van zijn werk beslist?

Zoals het een romantische poète maudit betaamt, heeft Verroken zich pruilend van het publiek en de wereld afgekeerd. Sinds de jaren 1980 'voert hij een monoloog op de Vlaamse meubelscène', schreef Sarah De Keuster in 2000. Een monoloog, want Verroken vindt in de meubelwereld geen gesprekspartner van zijn niveau. Dus geeft hij zijn meubels ook uit in eigen beheer.

In zijn 'ontwerpstudio' (niet te verwarren met een 'atelier', want als filosoof en theoreticus doet Verroken niet aan handenarbeid) tekent hij de schetsen die in de monografie te zien zijn. De eenvoud van de composities die hij op rasters tekent is treffend, en is een beetje vergelijkbaar met hokjes inkleuren op ruitjespapier. De schetsen voor de serie tafels Van duo tot octet of De stoelen van vermenigvuldiging doen nog het meest denken aan abstracte meetkunde.

Deze creativiteit op papier ziet Verroken als de kern van zijn taak als ontwerper. Hij eist het recht op om zich alleen op de 'scheppingsdaad' te concentreren en kijkt op alle andere aspecten van het ontwikkelingsproces neer. Hij laat zijn unica realiseren door de eindejaarsstudenten houtbewerking van het VTI van Roeselare. In 2004 liet hij uitzonderlijk enkele tafels door het meubelbedrijf Van den Berghe-Pauvers produceren. Niet, zoals we op p. 140 kunnen lezen, omdat de ontwerper het aangenaam of nodig vond om zijn artistieke creaties voor de 'gemiddelde' geïnteresseerde koper toegankelijk te maken. Wel uit 'grote ergernis' omdat 'men' vaak 'het overgrote deel van zijn creaties hardnekkig beschouwt als unica'.

De groep jonge designliefhebbers voor wie het een evidentie is dat 'een stoel meer is dan een stoel', is de laatste jaren enorm gestegen. Dat schijnt Verroken te ontgaan, en ook Mortier noemt 'design' een vies woord. Verroken richt zich niet tot het jonge designpubliek dat goed op de hoogte is. Ik heb ook nog nooit een jonge ontwerper ontmoet die hem als voorbeeld of inspiratie aanhaalt. Onlangs verduidelijkte hij in een radio-uitzending dat hij 'die bijzondere feeling' heeft om 'grootheid' (in mensen) te herkennen.

DOODGEDRUKT IDEALISME

Als we op zijn monografie mogen afgaan, heeft Verroken in zijn leven drie 'grote mensen' ontmoet: het Nederlandse ontwerpmonument Martin Visser, de Belgische kunstenaar Marcel-Henri Verdren en de Baskische beeldhouwer Eduardo Chillida.

Het is tekenend dat Chillida's getypte briefje met nieuwjaarsgroeten uit 1994 op een volle pagina wordt afgedrukt. De verering voor Chillida leidde tot een scharniermoment in Verrokens professionele carrière. Voortaan zou hij de last om als enige zoon het vak van meubelmaker van zijn vader over te nemen, resoluut van zich afwerpen en alleen nog als een autonoom kunstenaar meubelobjecten gaan creëren. Weg met de eisen van de functionaliteit, de opdrachtgever, de productiekosten en -middelen, de moderne democratische idealen of het publiek!

In 1993-1994 noemde hij zijn sculpturale, massieve houten tafel met een veelheid aan niet-dragende poten 'Homenaje a Eduardo Chillida'. Voor die tafel schoof hij (net als bij de immense, complex samengestelde kast uit 1989-1993 met de naam 'Saludo a Eduardo Chillida') lichtkleurige en donkerkleurige, houten elementen op een structureel misleidende manier in elkaar.

Mortier schrijft in zijn brief dat de meubelen van Verroken 'de ruimte van het alledaagse heiligen'. Vriendelijk verwoord, maar waar vind ik die 'alledaagse' ruimten die door meubels van Verroken 'geheiligd' worden? Ik heb zijn meubels nog nooit ergens anders gezien dan in de 'heilige' ruimten waar Verroken vindt dat ze moeten staan: in galerieën, in musea, bij rijke collectioneurs en in danig luxueus uitgegeven salontafelboeken.

Verroken ziet zijn meubels als autobiografische metaforen waarin hij het 'hele leven' steekt. Hij is niet met zijn handen bezig, maar met spiritualiteit, denkwerk en inhoud, zegt hij. Voor alle duidelijkheid, dat is zijn goed recht. Het werk van Verroken drukt zwaarte en zwaarmoedigheid uit en een soort extreem verlangen naar het absolute. Hij vermenigvuldigt zijn tafels, stoelen en kasten, stapelt de eenheden complex of eenvoudig op elkaar, voegt ze samen, herhaalt en geeft zijn meubels meer dan genoeg poten om elk ingebeeld gewicht te dragen. Het moet gezegd dat deze stilistisch fraaie, onalledaagse en intrigerende meubelen een plaats verdienen in het ruime, vrije en uitermate gediversifieerde aanbod dat de huidige, steeds minder door voorgeschreven trends gedicteerde markt van het betere meubel typeert.
Mits enig constructief overleg met de juiste investeerders en mits de bereidheid om hier en daar iets bij te sturen, zouden ze de concurrentie met vergelijkbare meubelen wellicht kunnen aangaan. Het ziet er echter helemaal niet naar uit dat de would-be kunstenaar en intellectueel Verroken bereid is om zich, zoals de ontwerpers die wél tot de wereldtop behoren, te vervolmaken in de constante dialoog die per definitie bij design hoort.
'Mijn hele oeuvre probeert zich te onttrekken aan de zwaartekracht van de consumptiemaatschappij', schrijft hij. Hij noemt zijn oeuvre in één adem 'de heldere, samengebalde formulering van een nostalgisch verlangen naar mei '68, een verlangen naar een betere en mooiere wereld waarin de verbeelding aan de macht zou komen, een droom die achteraf door de idealisten van toen werd doodgedrukt'.

Die link tussen meubels en doodgedrukt idealisme vind ik persoonlijk niet al te helder. Maar goed, we kunnen tenslotte niet allemaal kunstenaars zijn, hé, André.

BIBLIOGRAFIE

Geert Bekaert, De ongemakkelijkheid van André Verroken (Brussel, 1998).
Sarah De Keuster, André Verroken. Meubelen die hun eigen wereld scheppen, sterk in zichzelf (Brussel: VIZO, 2000).
André Verroken (Ludion: Gent/Amsterdam, 2005).