De weemoed van de Vos

Door op Sat Nov 28 2015 10:07:21 GMT+0000

Zondag 29 november is het  Vosdag. Een jaar na het overlijden van Gorki-commandant Luc De Vos, spreekbuis van underdogs en losers, biedt Vooruit in Gent een uitverkocht avondprogram. Dichters zullen dichten, zangers zullen zingen en het terras zal rieken naar commemoratieve frieten met stoof. Het einde van een jaar van weemoed. Van manisch naluisteren ook, naar nummers waar de tand des tijds aan heeft geknauwd om een nieuwe betekenis bloot te leggen – want: finaal, vervolledigd. Het oeuvre van Vos is af. Maar waar ging het nu weer over?

68_vannuenen_graffiti.jpg

Opvallend is het gebrek aan ontleding van Vos’ tekstuele erfenis. Wanneer een held overlijdt, is een enkeltje Google doorgaans genoeg om een literaire genealogie of psychologische analyse op te trekken. Doorgaans klotst alle benodigde informatie daarvoor uit putten en mangaten. En afgaande op de indrukwekkende rouwstoet die een jaar geleden voor Vos naar het Sint-Pietersplein toog, zou je denken dat het web ook voor hem vol zou staan van die fan-cultuur. Maar nee. Wie toen zo’n tocht aanving om Vos te doorgronden, had pech. Geen nieuwe analyses van songteksten op de daarvoor bestemde websites. Geen muur aan comments op YouTube.

Wel wordt Gorki.be sindsdien maandelijks ververst met uniek materiaal. Er doken ook een paar hommages en documentaires op, zoals de fraaie Lola Da Musica-documentaire uit 2000 die na 29 november 2014 weer online verscheen. Rijdend door een grijs geregend Gent vertelt Vos dat je naar popmuziek moet luisteren in de zomer, ‘en dan moet je met de ramen open naar de zee rijden’. Die zee is een van de ideaaltypes in zijn leven, een model om de rap transformerende wereld mee te omschrijven. Want de zee is niet alleen: ze wordt bezocht door de zwoegende arbeidersklasse die er als een stoet pelgrims heen trekt, in het weekend, als de zon wil schijnen.

Geluk als nullijn

Ziedaar het nummer ’Veronica komt naar je toe’, van de schandalig ondergewaardeerde plaat Voor Rijpere Jeugd: een proefstuk van de ernst waarmee Vos zielloze reclameslogans binnenstebuiten kon trekken. Terecht kozen Studio Brussel-luisteraars hem ooit tot Vlaming van de jaren 1990: hij had een grenzeloos begrip voor de argeloze pre-crisis badplaatssentimenten van dat decennium. Veronica staat voor bomen tot aan de hemel, voor functieloos naakt, voor jong zijn. Belichaamd door het archetypische meisje op het strand, die onbereikbare blonde godin die om onverklaarbare redenen net drie meter naast jou lag te zonnen.

Het onvermoede klasse-element in die zomerse poses verraadt hoezeer Vos een socioloog in schaapskleding was (iets wat ook ooit opgemerkt werd door een interviewer in De Morgen). Natuurlijk zal hij zelf, met zijn karakteristieke Japanse speelgoedgitaar, hartelijk gelachen hebben om die noemer: zelfs magnum opus ’Mia’ ging volgens hemzelf immers ‘over niets’. Ook met vergezochte muziek bij monde van Radiohead of Van Morrison rekende hij bij elke gelegenheid af. Zijn eigen doen en laten, inclusief zijn muziek, achtte hij ‘niet super spectaculair’.

68_vannuenen_devos6.jpgHoe dan ook, die bronzende en bronstige lijven staan niet op zich. Ze zijn voor even ontsnapt uit het tranendal van de arbeidsmarkt waar ook ‘Mia’naar verwijst. Door de sepia-filter van Vos wordt hun zomerse bedrijvigheid een vergeelde rite, een strohalm te midden van de onvermijdelijke toekomst waar de onderklasse niet meer bij hoort. Dat wordt herhaald in ’Red mijn ziel vooral’: Vos’ vertwijfelde ode aan de moderniteit waarin de auto’s sneller worden, de vrouwen machtiger en er voor de paupers geen plaats meer is. ‘De armen sterven uit, en branden in de hel’, zingt hij – al dan niet bewust refererend aan de waanideeën van sociale Darwinisten als Herbert Spencer, die meende dat het doel van de natuur was om de misdeelden van deze wereld te verjagen.

En denk aan ’Punk is dood’, waarin iets wat verdacht veel lijkt op een Titanic-scène wordt opgevolgd door het beeld van een bezopen, overjarige punker, op zomaar een straathoek. Vos raadt hem een coiffeur aan, en stelt hem gerust. ‘In de oude tijd was het altijd oorlog, iedereen had honger.’ Zo erg was het dus niet, het comfort van de jaren ‘80 en ’90. Vos was geen simpele reactionair. Sterker: in ‘Red mijn ziel vooral’ is hij ‘zo dankbaar dat ik hier mag zijn, in deze nieuwe tijd van overvloed’. De tijd waarin we geluk als de nullijn beschouwen.

God noch wetenschap

Dat gelijktijdige welbehagen bij en wantrouwen voor technologie en wetenschap vormt ook een hoofdlijn in zijn laatste boek, Paddenkoppenland. In de eerste alinea al: hoofdpersoon Ronny de Keyzer kijkt naar ‘besneeuwde zwart-witbeelden’ op de zojuist in het huishouden geïntroduceerde beeldbuis. Vos’ respons op al die weelde is diffuus, incompleet en tegenstrijdig. Verderop wordt ze verwezenlijkt in het technische mirakel van de BMW, een van die ‘onmogelijk lijkende wagens’ waar Ronny als volwassen vent in rondrijdt, maar naar eigen zin te weinig bekijks mee krijgt. De vooruitgang die geen vooruitgang meer is tegen de tijd dat ook de armen, de twijfelaars, de provincialen mee op de kar springen. Het is ook de bak waar de hoofdpersoon uit ’Duitsland wint altijd’ de bekleding van bevuilt, terwijl ‘de auto’s reden naar zee’.

68_vannuenen_luc de vos 1.jpgMaar de chromen wetenschapscultuur is ook een glossy ondernemerscultuur, die zich bedient van kernwoorden als ‘competenties’ en ‘vaardigheden’. Een cultuur die wordt samengevat in het Franse raadsel van ménager la chèvre et le chou, waar Vos het venijnige ’Jonge ondernemers’ mee aftrapt. ‘Hoe los je dat in godsnaam op?’, brult hij. Niet dat hij geloofde dat hij ook maar iets kon veranderen aan de richting die de wereld uitdraaide, maar zwijgen kon hij evenmin. Hij zong zijn eigen twijfels uit, dat was de wereld. Zijn mensbeeld klonk in ‘Sirenen’ als ‘Het leven is maar een droom, je zit op een boot: dobberen, dobberen’.

Vos was katholiek – toog ooit naar Lourdes – maar liep daar niet bepaald mee te koop. Zijn geloof draaide om hoop, niet om onwrikbaarheid. Van hogere machten verwachtte hij uiteindelijk weinig. Ook zijn eigen helden losten geen raadsels op. In een prachtig interview vertelt Vos over de eerste man in de ruimte, Joeri Gagarin, aan wie hij in 2006 een hele plaat wijdde. Gerard Reve wordt geciteerd: die zag een God voor zich die net zo hard naar hem op zoek was, als andersom. Maar Reves twijfel maakt bij Vos plaats voor desillusie: de tragiek die aan Gagarin plakt, komt doordat hij gezegd zou hebben, toen hij eindelijk de dampkring had verlaten, dat ook daarboven toch écht geen God te bekennen was.

De grootsheid van de wetenschap, zo lijkt de boodschap, is evenredig aan de leegte die we ervaren als we haar erkennen. Later zou Vos iets soortgelijks opperen in ’Ik ben erbij’, een scherp flikkerende rockplaat waarin hij naar de sterren kijkt, maar er niet meer in gelooft. ‘En de Grote Beer kijkt op mij neer, maar het zijn neuronen in mijn hersencellen.’ Natuurlijk, neuronen zitten niet in de hersencellen. Vos had geen behoefte om de wetenschap volledig te begrijpen – ze zou hem volledig de adem kunnen benemen. Niets zo heilloos als het onttoverde getheoretiseer in de glanzende, ijzeren kooi van wetenschap en technologie.

Gewoon mens zijn

68_vannuenen_91-luk-de-vos.jpgDe laatste jaren werd nog wel eens gefluisterd dat Vos een typetje was geworden, een karikatuur van de ‘gewone mens’, die in dezelfde tv-shows steeds dezelfde onnozele riedel afstak. Gerepeteerde authenticiteit. Zelf was hij daar helder over. Toen de interviewer van De Morgen hem op zijn eigenheid wees, was zijn stellige antwoord: ‘Ik ruil van harte mijn authenticiteit voor een kindertijd in een betere omgeving.’ Hem aan de muur van de geschiedenis prikken in die ene rol van naïeve antiheld is dus een dwaling. In het systeem dat hij zo scherp kon omschrijven, waarin beelden voorrang krijgen op de realiteit waar ze op gebaseerd zijn, wordt elk persoon uiteindelijk een rol, een personage. Iedere Gorki-fan weet dat Vos zelf de levende versie van Surfer Billy was, die jongen die iedereen achter zich laat, met zijn ‘blozende kop in de zon’. Dát is perfectie: zomaar wat doen, zomaar wat zijn, er dáár dan groot mee worden.

Niet dat je lui moet zijn, natuurlijk: de arbeiderszoon sluit het eerder genoemde Lola Da Musica-interview af met het advies om je best te doen, en ‘elke dag op te staan met het idee een lied te schrijven zo mooi als dat van Ludwig van Beethoven’. Dat is een bloedmooi contrast op het oude Buck Owens-lied ‘Act Naturally’ en zijn constructivistische slogan‘They’re gonna make a big star out of me […] and all I gotta do is act naturally’. Die menselijke authenticiteit in stelling durven brengen tegenover de metalen toekomst van technische mogelijkheden en handige jongens, al die nietige verhalen van Veronica, Molly, Mia, Bill – ze bewijzen dat Vos een vos was. Een vos, en geen egel, in Isaiah Berlins onderscheid. De egel weet één groot ding, en de vos weet vele dingen.

Tom van Nuenen is promovendus in media studies aan Tilburg University.