De waarheid achter de retoriek van Michael Moore

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

In zijn nieuwe film Capitalism: a Love Story trekt Michael Moore, het enfant terrible van de documentaire, van leer tegen het koningskoppel Grootkapitaal en Angst. Daar vallen al eens slachtoffers bij, en het eerste is Moores gevoel voor nuance. Maar ondanks zijn manipulatieve filmtechniek slaagt Moore erin een fascinerend nieuw standpunt te formuleren en de kijker enkele originele inzichten mee te geven.

Dat de films van Michael Moore niet meteen toonbeelden zijn van kritische distantie, is geen nieuws. Zijn opvallend persoonlijke manier van filmen en zijn manipulatieve cinéma vérité-stijl bereikten voor het eerst een groot publiek met Bowling for Columbine (2002). Opvolgers Fahrenheit 9/11 (2004) en Sicko (2007) gingen nog een stap verder. Zij richtten zich niet langer op de levens van de mensen die ze als onderwerp hadden, maar op de kracht van de retoriek. Daar schoot Moore zijn doel als documentairemaker voorbij.

Sjofele relschopper

Niet dat de documentaire in haar puristische vorm niet extreem onconventioneel mag zijn, of zelfs persoonlijk. Enkele van de beste films aller tijden zijn van de hand van documentairemakers: Chris Marker, Werner Herzog en Ross McElwee. Maar hun films gingen tenminste over hoe het is om méns te zijn, niet over het verhaal van een vastberaden journalist op zoek naar sociale gerechtigheid.
Moores uitgesproken aanpak keerde zich de laatste jaren tegen hem. De interesse in de sjofele relschopper slonk en het publiek viel uiteen in twee kampen: pro en contra. Hij werd hét uithangbord voor vooringenomen links en een makkelijke schietschijf voor conservatief rechts. Zijn persoontje ging primeren op zijn werk.

Briljante interviews

Zullen we het weer eens over dat werk hebben? Vroeger was het interessanter. En wel door de mensen die Moore interviewde. Van de vrouw die in een treurige wijk ergens in het Amerikaanse achterland konijnen verkocht aan de buren, omdat vlees in de supermarkt te duur was (Roger and Me, 1989), tot de wapengekke sojaboer en broer van een Amerikaanse terrorist die betrokken was bij de bomaanslag in Oklahoma City (Bowling for Columbine). Er was geen spitsvondige montage of feitelijke verdraaiing voor nodig om deze mensen af te schilderen als freaks én als mensen van vlees en bloed. De briljante interviews in beide films boden inzicht in de Amerikaanse psyche, vaak tot verbazing van vele Amerikanen zelf. In Moores laatste documentaires verslapte die punch. En nu is er Capitalism: a Love Story.
Meteen bij de openingsscène, met bewakingsbeelden van bankovervallen, besef je dat Capitalism: a Love Story even tegendraads wordt als zijn voorgangers. Als in een traditioneel liefdesverhaal neemt Moore je mee op een emotionele roetsjbaan met duizelingwekkende hoogtes en laagtes. Zo is er zijn muziekkeuze. Net als Bowling for Columbine opent ook deze film met een iconische pop-rockdeun. Toen was dat een cover van 'Take the Skinheads Bowling' van Camper Van Beethoven door Teenage Fanclub, nu hoor je Iggy Pop met Louie Louie (in een versie speciaal voor deze film opgenomen): "The capitalists are just breakin hearts. Money is the reason to be."

Emotionele acteerprestaties

Tegelijk lanceert Moore één uitgangsvraag: "Wat zou een beschaving in de toekomst vinden van de Amerikaanse cultuur, mocht ze zich baseren op archiefbeelden van de populaire media?" Er volgt een YouTube-filmpje van katten die het toilet kunnen doorspoelen, tegenover een homevideo van een gezin dat met geweld uit zijn huis gezet wordt. Daar komen we bij de kern.
Het grootste deel van Capitalism belicht de Amerikaanse woning- en kredietcrisis en de verantwoordelijkheid van de financiële leiders daarin. Zo maakt het publiek kennis met heel wat Amerikaanse gezinnen die onlangs hun huis verloren aan een te hoge hypotheek. Je wordt duidelijk gestuurd om met hun problemen mee te voelen, maar dat lukt niet altijd. Nu Moore een gevestigde naam is, lijken zijn personages maar al te goed te beseffen dat ze binnenkort op het grote scherm te zien zullen zijn, en daar gedragen ze zich ook naar. Soms leidt dat tot emotionele acteerprestaties waar zelfs een toneelleraar in de lagere school nooit in zou trappen. Tegelijk vergeet Moore die mensen één cruciale vraag te stellen: "Welke financiële fouten hebben jullie zélf gemaakt?" Die vraag zou zijn sociaal geëngageerde en zorgvuldig opgebouwde retoriek ondermijnen.

Virtueel failliet

Ook veel historisch beeldmateriaal wordt opnieuw zo 'geschikt' en gemanipuleerd dat het mooi in Moores linkse kraam past. Wel beschikte de documentairemaker deze keer over een heel team archiefmedewerkers die met dat materiaal aan de slag gingen. We krijgen zeldzame beelden uit Europa en de Sovjet-Unie, wat nostalgische Amerikaanse plaatjes uit de jaren vijftig, inclusief een paar van Moores eigen homevideo's. Blijkt dat hij 45 jaar geleden al even nerdy en dik was als nu. Het enige verschil is dat de Amerikaanse economie toen op haar hoogtepunt was, dankzij de plat gebombardeerde Duitse en Japanse infrastructuur tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Ja, Moore vertelt wel degelijk een verhaal in Capitalism: a Love Story. Hij smeedt de centrale argumenten uit Roger and Me en Bowling for Columbine aaneen tot een fascinerend nieuw standpunt. Uit de eerste film gebruikt hij het concept van inhaligheid door bedrijven om de massale ontslagen in de VS te verklaren. Daarvoor keert hij — twintig jaar na Roger and Me — terug naar zijn geboortestad, Flint, Michigan. Zoals verwacht is de werkloosheid er onveranderd. Door de huidige recessie gaat het er alleen nog slechter aan toe. General Motors, de grootste autobouwer van de Verenigde Staten, is virtueel failliet. Er is geen hoop meer dat de auto-industrie een tweede adem vindt. Terwijl de camera inzoomt op de ruïnes van een reusachtige fabriek, krijg je te horen dat General Motors ooit de grootste onderneming ter wereld was.

Publiek protest

Uit Bowling for Columbine haalt Moore de premisse van de angstcultuur in de VS, gevoed door de propaganda van Bush tijdens de war on terror. Alleen neemt Moore het deze keer niet op tegen vuurwapengeweld, maar gebruikt hij zijn retoriek tegen die Amerikaanse bangmakerij om te verklaren waarom het parlement de reddingsoperatie van miljarden dollars voor bedrijven zo snel goedkeurde. En waarom er amper publiek protest kwam. Het antwoord wordt het publiek zowat door de strot geramd: schuldig zijn de media en hun beste vriend, Mr. Fear.
Daar gooit Moore vervolgens ook nog de alomtegenwoordige christelijke waarden van de Amerikaanse arbeidersklasse bovenop. Die combinatie leidt tot inzicht in dé drijfveer van alle Amerikanen: de dollar. Of toch niet? Want als er één bindmiddel de kloof tussen rechts en links kan dichten, dan is dat religie. Moore beseft dat maar al te goed. Aan diverse religieuze leiders vraagt hij of het kapitalisme gelijkstaat aan het Kwaad. Europeanen zien dan waarschijnlijk het cliché van fundamentalistische zuiderse predikanten die de menigte opzwepen met uitzinnige sermoenen en ongeloofwaardige overgave. Maar de priesters die Moore interviewt, zijn heel realistisch en extreem pragmatisch. Niet alleen zijn eigen priester volgt zijn hypothese. Ook een andere priester en uiteindelijk zelfs de bisschop spreken unisono: het kapitalisme druist compleet in tegen de leer van Jezus.

Niet onder de indruk

Deze keer klopt Moores verhaal ook. Aangezien Fahrenheit 9/11 en Sicko door critici wereldwijd onder het vergrootglas gehouden werden, heeft het team voor Capitalism zijn huiswerk grondig gemaakt. Zelfs econoom Mark Weisbrot, die schrijft voor The Guardian, gaat akkoord met de feiten die in de film genoemd worden: "Op zijn economische logica valt niets af te dingen. Hoe is het mogelijk dat de vader van Michael Moore een huis kon kopen en een gezin kon onderhouden met één modaal inkomen, en toch nog genoeg overhield voor zijn pensioen? Vandaag is onze economie veel productiever dan toen, maar zoiets lukt niet meer. Hoe komt dat? Simpel: in de eerste helft van de twintigste eeuw na de Tweede Wereldoorlog plukten de werknemers nog de vruchten van de productiviteitsstijging. Sinds 1973 is dat nog amper het geval. En de productiviteit stijgt natuurlijk ook niet meer zo snel."
De cijfers kloppen dus, en Moore staat te springen om de gigantische winsten van bedrijfsleiders ten koste van hun werknemers aan de kaak te stellen. Maar hoe zit het met de documentairemaker zelf? Zijn vier bekendste documentaires (dus ook Sicko en Bowling) hebben totnogtoe bijna 180 miljoen dollar opgebracht. Als de overheid even hoge belastingen zou heffen als Moore voorstelt in Capitalism, twijfel ik er sterk aan dat hij zomaar 90 procent van zijn inkomen zou inleveren. Dat zou pas een statement zijn, maar Moore lijkt niet van plan dat offer te willen brengen. Zelfs al verwacht hij dat wel van anderen. Jezus zou niet onder de indruk zijn.

Manipulatief

Of je nu akkoord gaat met de linkse toon van de film, of Moore maar een plompe idioot met een microfoon vindt, toch zal deze film zelfs de meest cynische criticus tot nadenken stemmen. Ikzelf had eigenlijk weinig verwacht van Capitalism: a Love Story. Ik had alle andere documentaires van Moore gezien en was enkel onder de indruk geraakt van Roger and Me. Maar nu verliet ik de bioscoop niet met het inzicht dat ik erin geluisd word door de overheid (blijkbaar is dat wel zo), noch door de documentairemaker zelf (iedereen weet dat zijn films manipulatief zijn), maar voelde ik me geïnspireerd (ik huiver bij dat woord) om zelf een verschil te maken. En dat voor het eerst sinds mijn stem voor Obama vorig jaar.
Misschien moeten nog een paar miljoenen Amerikanen hun huis verliezen voor de rest van het land tot inkeer komt, maar er is dringend verandering nodig. De Verenigde Staten lonkten al naar het Zwitserse socialezekerheidsstelsel als basis voor het recente hervormingsvoorstel in het parlement. Misschien kunnen de VS nog wel andere Europese ideeën oppikken om het leven van veel Amerikanen beter te maken. "Wat zou Jezus, of Obama, doen?"