De waarde van literatuur

Door Hans Vandevoorde, op Mon Jan 27 2014 12:56:00 GMT+0000

Waarom zou je literatuur lezen of letterkunde studeren? En welke waarde heeft de literaire traditie? Wie de waarde van literatuur niet wenst af te meten aan directe maatschappelijke criteria vindt hier een pleidooi voor haar nut en relevantie.

We lezen allemaal veel: herstructureringsrapporten, instructies voor wasmachines en gsm’s, sms- en twitterberichten, thrillers ’s morgens op de trein, kranten ’s avonds in onlineversie ... We leren al vroeg het abc, de een met meer moeite dan de ander, en we laten ons als kind graag voorlezen tot een jaar of elf-twaalf. We zijn geletterd. Maar dan houdt het voor de meesten op: op school worden we nog verplicht om wat boeken van een leeslijst te halen, waarvan we de samenvattingen van het internet downloaden. Maar dan zijn we volleerd. We kunnen lezen. Er is hier en daar nog een zeldzame vogel die letterkunde gaat studeren. Maar waarom? We kunnen toch al lezen, of niet soms? Nu en dan nemen we op vakantie nog een roman mee, misschien zelfs een dichtbundel, naar ons vakantiehuisje in de Ardennen of de camping in Toscane. Meer hoeft dat niet te zijn.

Literatuur doet denken aan dat circusdomein dat ik laatst op een kwartier rijden van de stad zag liggen: op een weide te lande, geheel omsloten door de wagens die als het ware een coral vormden, waar je slechts na een woeste belegering door zou kunnen dringen. Het boek lijkt uitgebannen naar een veilige plaats, waar het geen kwaad doet, zoals eertijds het kerkhof om hygiënische redenen. Het boek wordt louter divertissement, net zoals de laatste serie van Lost. Zeker, het maakt nog deel uit van ons leven, maar welke betekenis heeft het nog voor dat leven?

Stel, je koopt in de supermarkt Schaaknovelle (1941) van Stefan Zweig. Het is niet dik, 75 bladzijden, en kost niets. Je houdt wel van schaken, al is het geen gamen. Alle ‘tirannie van het toeval’, zoals het er heet, is uitgebannen; er heerst alleen de logica van vierenzestig velden en tweeëndertig stukken zwart en wit. Wat je wint of verliest, is eer. In de Schaaknovelle van Zweig staat er ogenschijnlijk niets op het spel. Het is een verhaal over schaken, zoals De verdediging (1930) van Nabokov of Het paneel van Vlaanderen (1990) van Arturo Pérez-Reverte. Maar het heeft toch ook iets van een spel, dat met volhouding en strategie uitgevoerd moet worden. Lezen is immers steeds het gevolg van een list. De schrijver neemt je, als hij uitgeslapen is, van meet af aan bij de lurven en trekt je zijn verhaal binnen.

In Schaaknovelle speelt de auteur in op onze behoefte aan voyeurisme. Op een groot passagiersschip krijgt de ik-verteller van zijn vriend het verhaal te horen van de schaakkampioen die net is opgestapt. We denken een relaas te krijgen over een eenvoudige, Zuid-Slavische jongen die in een mum van tijd schaakgrootmeester en op zijn twintigste wereldkampioen wordt. We houden van dat soort succesverhalen: jonge man uit de goot groeit uit tot kampioen. Maar al gauw blijkt het beeld van dat genie minder positief. De blonde jongen met ‘het lage voorhoofd’ is grof, ijdel en op geldgewin uit. Toch willen we zoals de ik-verteller meer weten over de psychologie van Mirko Czentovic.

Lezen is het gevolg van een list. De schrijver neemt je bij de lurven en trekt je zijn verhaal binnen

De verteller leidt ons terug van het levensverhaal naar de grote passagiersboot. We zien hoe hij een jagerslist verzint om met hem in contact te komen. Tijdens een partijtje van een tegen allen worden ze geholpen door een onbekende, Dr. B, die zegt in geen vijfentwintig jaar meer ‘achter een schaakbord gezeten’ te hebben. Later doet deze aan de verteller zijn schokkend relaas van iemand die geestelijk door de Gestapo gemarteld werd en alleen door een schaakboek gered werd van het verraden van zijn metgezellen: hij speelde in zijn geest partijen tegen zichzelf tot hij ineenstortte. Het schaken bleek dus de enige geestelijke tegenmacht tegen de tirannie, maar ook een ‘vergiftiging’, een krankzinnigheid, een koorts die de man greep.

Op de boot gaat Dr. B de uitdaging met zijn verleden aan, maar glijdt weer in de waanzin, waaruit hij alleen door de ik-verteller, die zijn geheim kent, gered kan worden. Niet toegeven aan de uitdaging om meer dan één spelletje te spelen, is de boodschap voor de breekbare man. Maar hij gaat toch in op het voorstel tot revanche van Mirko. De stand wordt uiteindelijk één-één. Het slot klinkt bedreigend: de brute, de kille schaker heeft het laatste woord. Gelukkig misschien blaakt hij van overmoed. Was hybris ook niet de achillespees van het nazisme? In het idee dat de overmoed van Mirko hem misschien te gronde zal richten ligt een troostende gedachte.

Lezen als waarde

Het gevecht van de geest tegen de Barbarij (het nazisme) verdubbelt zich hier in dat tussen de boerse, gezonde Czentovic en Dr. B, die staat voor de ongezonde, overspannen verfijning van het Avondland. Czentovic zou ook voor het kille naziregime kunnen staan. Maar het verhaal heeft geen eenduidige interpretatie. Mirko vertegenwoordigt niet alleen de kilte van het naziregime maar ook de kille absoluutheid van de dichtgemetselde wereld van het schaakspel. Zo staat hij voor onze overdreven eenzijdige, technische rationaliteit, die zoals de postmoderne filosofie ons voorhoudt, voert tot de onmenselijke wreedheden van de twintigste eeuw.

Het bijzondere van Schaaknovelle is echter dat het verhaal niet boodschapperig of moraliserend is. Dat zou zo zijn als Dr. B zijn laatste partij ook gewonnen had – als in een Hollywoodiaanse antinazifilm uit de jaren veertig. Het is literatuur die doet nadenken, of beter: het wordt literatuur omdat ze ons doet nadenken. Zijn allegorische niveau is er alleen voor wie dat wil ontdekken. Wie dat wil, kan de novelle lezen als een spannend verhaal (zal het goede overwinnen, zoals wit voor ons hoort te winnen in het schaken?). Wetenschappelijk geïnteresseerden kunnen het lezen als een gedachte-experiment. Ook al staat Zweig niet bekend als een experimenteel auteur, de weergaloze manier waarop hij beschrijft hoe een brein in gevangenschap tegen zichzelf speelt, verkent op experimentele wijze het ondermaanse van de hersenen. Dit is pure cognitieve psychologie.

Al de kwaliteiten van literatuur vinden we terug in een flinterdun boekje: ingenieuze plot, psychologische diepgang, uitdaging tot interpretatie op verschillende niveaus en ten slotte een scherpe schriftuur en een spel met de bestaande literatuur. Het verhaal is perfect te lezen met de schematische kennis die we hebben van het nazisme. En toch vraagt het om een context. Het groeit nog in waarde als we weten dat het gepubliceerd werd in 1941, toen de uitkomst van de confrontatie met Hitler nog niet vastlag. Het krijgt dan een vorm van wanhoop, die alleen gemilderd wordt door de hoop dat overmoed zichzelf te gronde richt. Het getuigt van een engagement zoals alleen niet openlijk geëngageerde literatuur die kan tentoonspreiden: aangezien het als een tijdloos verhaal over de kracht en de gevaren van de geest gelezen kan worden, zien we niet meteen dat het wel degelijk een verhaal is dat vóór een bepaalde tijd geschreven werd. Er zit een verdoken woede in, die in de lijn van het verhaal is opgegaan. Alleen als je die verdoken woede voelt, krijgt de koorts van het vertelde je als lezer te pakken. De moralist Cioran, nooit verlegen om een waarheid meer of minder, merkte ooit op dat alleen literatuur die furieus is ertoe doet. En ja, Schaaknovelle van Zweig doet ertoe, is niet vrijblijvend. Het boekje is grote literatuur in klein formaat. Wie op deze manier een gedachte-experiment beschrijft, moet over een uitzonderlijk talent en metier bezitten. En zijn we niet altijd naar zulke auteurs op zoek?

De hoogste waarde van literatuur is dat zij ook zonder wild te fantaseren een besef geeft van de macht van verbeelding

Schaaknovelle bezit niet alleen alle kwaliteiten van goede literatuur, het heeft ook alle functies ervan. Het boek zegt iets over de kracht van verbeelding en is er zelf het mooiste bewijs van. Terwijl in deze novelle niet over gevoelens wordt gepraat – de figuur van Mirko is antipsychologisch – wekt ze toch sterke emoties op: de geestelijke marteling van Dr. B is afgrijselijk. Wanneer hij weer dreigt af te roetsjen in de waanzin, voelt de lezer des te meer met hem mee. De hoogste waarde van literatuur is misschien – en dat geldt mogelijk voor alle kunst – dat zij onsentimenteel bewustmaakt van het belang van pathos en dat zij ook zonder wild te fantaseren een besef geeft van de macht van verbeelding. Beide, gevoel en fantasie, blijken noodzakelijk om schoonheid te ervaren. Die schoonheid ontstaat pas door de respons van de lezer op het geschrevene. Deze respons leidt niet alleen tot troost, meevoelen, wegdromen, inzicht in de wereld en schoonheidservaring, maar ook tot zelfbeschouwing, onze meest menselijke eigenschap.

Letterkunde als waarde

Zelfbeschouwing kan gaan via literatuurbeschouwing. Letterkunde is zoals verloskunde. De wat oubollige term verwijst zowel naar kennis als naar vaardigheid. Letterkunde is een vak. Je leert daar wel iets anders dan belangrijke data uit de literatuurgeschiedenis opdreunen. Je leert natuurlijk wat de hoofdwerken van die literatuurgeschiedenis zijn en hoe zo’n canon tot stand komt en verschuift, maar je leert in de eerste plaats teksten van verschillende types lezen en schrijven, presenteren en produceren; je leert bergen informatie verwerken en weergeven en je leert je oriënteren in tijdvakken en bibliotheken.

Laat ik het eerst over de literatuurgeschiedenis an sich hebben. Literatuurgeschiedenis is zoals het woord zegt geschiedenis van de literatuur en het gaat dus om boeken in een keten van boeken, zowel in een lokaal als internationaal verband, om boeken en hun vertakkingen naar andere kunsten (de muziek, de beeldende kunst, het theater, de film) en andere genres. Het gaat ook om een sociologisch kader: de maatschappelijke en politieke context waarin die teksten ontstonden; de economische omstandigheden waarin ze geschreven en uitgegeven werden; de culturele voorwaarden waarin ze optimaal gelezen worden.

Ten tweede leer je in de letterkunde teksten analyseren. Wat houdt zoiets in? Elk jaar loof ik aan studenten mijn hele bibliotheek uit voor iemand die de code kan kraken van de eerste twee regels van een gedicht van Jos De Haes: ‘Langzaam vier uur en gij / raapt nootjes in de laan’. Zullen lezers ooit het geheim van deze regels ontsluieren? Wat betekenen ze? Kunnen we als we de klanken tellen en meten de schoonheid ervan onthullen? Ik geloof het niet. Maar we ontwikkelen wel de tools om deze regels aan te voelen en een rationele interpretatie te formuleren die het dichtst mogelijk samenvalt met wat de regels ons willen zeggen en we leren die interpretatie beargumenteren en als een van de best mogelijke te verdedigen en door te geven. Dat is lézen.

Wie een tekst kan analyseren, kan ook betere teksten produceren. In het beroepsleven maak je samenvattingen, verslagen, presentaties, powerpoints, gelegenheidsteksten, artikelen ... In het vak letterkunde leer je goed geschreven en gestructureerde teksten uit je persen, maar voor je zover bent, moet je feiten kunnen opzoeken en leren verwerken. Voor jonge mensen (maar niet alleen voor hen) is het schiften van informatiebronnen op het web moeilijk. Als hulp is er de heuristiek, de kunst van het vinden van bronnen. Docenten leren hun echter ook dat er nog iets meer is dan internet. Dat in gedrukte boeken allerlei niet ontsloten kennis zit, om van archieven nog maar te zwijgen. Dat het boek ten slotte ook een object is dat prettig is om vast te houden, te koesteren, lief te hebben.

We moeten in de eerste plaats erkennen dat kunstwerken van vroeger kunnen voortleven

Ten slotte zijn er de beroepsuitwegen van de letterkundigen: je met kennis en kunde volgepropte rugzak maakt je geschikt voor allerlei beroepen: jij leert immers op korte tijd een hoop informatie doornemen en doorgeven. Of je nu journalist, copywriter, cultuurfunctionaris, bibliothecaris of beursgoeroe wordt: je spreekt en schrijft een taal en moet die van anderen leren doorgronden.

Letterkunde is, zoals ik al zei, als verloskunde. Letterkundigen hopen sprekers en lezers van hun angsten en remmingen te verlossen, doordat zij ze op teksten leren projecteren. Hun empathische gevoel wordt groter, zo werd wetenschappelijk bewezen, maar niet alleen dat. Zij leren van mensen, van levens, van existenties: hoe zij denken, voelen en handelen. Letterkundigen horen niet voor niets tot de humane wetenschappers. Zij zijn de vroedvrouwen van henzelf en van de literaire traditie.

Literaire traditie als waarde

Kleine meesterwerken, erkende meesterwerken, vergeten meesterwerken, niet genoeg erkende meesterwerken: ze staan als lijken in de rekken van de bibliotheken opgebaard. De culturele traditie lijkt wel te bestaan uit een massagraf van meesterwerken. Het volstaat niet om er een pelgrimstocht naartoe te houden om ze weer levend te maken. Maar wat is dan wel nodig?

Eerst moeten we de waarde van het verleden erkennen, niet alleen als iets dat ons inzicht bezorgt in het heden, maar als een waarde op zichzelf. Kerkhoven, zo weten we uit ervaring, liggen vol geliefden die nog altijd aanwezig zijn in ons. Zo ook zijn boeken anonieme graven die wij van een naam voorzien. We stellen het dode opnieuw aanwezig in onze geest wanneer we het boek lezen. Net zoals bij herdenkingen niet zozeer de herinneringen op zich tellen als wel dat het verleden nog steeds verder leeft in het heden, zo moeten we in de eerste plaats erkennen dat kunstwerken van vroeger kunnen voortleven. Dat verleden bestaat immers net zoals het heden uit extatische momenten die vastgelegd zijn door een kunstenaar. Ze kunnen de vorm aannemen van een gisant in een kathedraal, van een ivoren pleurant in een museum, van een zopas door een pijl van de engel doorboorde Heilige Theresia van Bernini, of van de versregel ‘Ic ben so wijt’ van dat heilige wijf Hadewijch.

Een keer de waarde van het verleden als eeuwig erkend is, kunnen we ermee aan de slag. Eerst door het te archiveren en te ontsluiten. Archiefratten kennen de sensatie van een vodje papier met een krabbel van de geliefde dichter, van het oude vergeelde gestencilde tijdschrift waarvan de randen rafelen en van de affiche die bijna onder onze vingers verkruimelt. Ze kennen de huivering of de vreugde die een onverwachte vondst met zich meebrengt. Maar ontsluiten betekent ook beschikbaar stellen: op papier en digitaal. Wij willen onze klassieken liefst niet in dure reeksen lezen, maar goedkope leesedities beschikbaar stellen. De Nederlandse Taalunie en het Vlaams Fonds voor de Letteren zien het als hun opgave om zulke series te produceren, maar mijn studenten wachten er nog steeds op.

Vervolgens kunnen we de traditie vruchtbaar maken. In Het eeuwige leven van de dichteres Christine D’haen, het laatste deel van haar unieke autobiografische boek Uitgespaard zelfportret (2004), staat volgende notitie: ‘Zonder devotie geen geloof. Zonder onhistorisch lezen geen lezen’. Ze voegde eraan toe: ‘Maar devotie is geen geloof, en onhistorisch lezen nog geen lezen’. De toevoeging van D’haen vestigt de aandacht op het feit dat we kennis van de historische context nodig hebben als we echt willen lezen. Steeds weer erkent zij de noodzaak van studie en kennis voor het schrijven. Maar de eerste zinnen beklemtoonden dan weer de waarde van het onhistorisch lezen – desnoods verkeerd interpreteren – en dus van een creatieve omgang met het verleden. Steeds weer legt zij daarom ook de nadruk op het belang van dromen en fantaseren: ‘De verbeelding is de mens op deze wereld gegeven, om het te laten bevroeden dat er méér is, dan zijn zo beperkt dagelijks onmiddellijk leven – een voorbeeld al van het eeuwig leven.’

In Schaaknovelle van Zweig was de verbeelding een redmiddel, en dus een middel om ons leven langer te laten duren. Traditie en verbeelding verlengen ons leven: het eerste maakt dat ons heden zich uitbreidt met het verleden en het tweede zorgt ervoor dat we ons kunnen voorstellen wat nog niet is. In literatuur is het middel daartoe de taal. In haar postuum uitgegeven boek, De spiegel van Alexander (2013), schrijft D’haen over het geluk dat de taal brengt: ‘Zoveel zoeken, verbinden, vinden, het geluk van scheiden, weer tot elkaar voeren (les retrouvailles), harmoniëren, verzoenen na schijnbare verwijdering – een wereld van van elkaar afhankelijke woorden en woordvormen, met dominanties en onderwerping, met wisselende triomfen’.

De kwaliteit van maatschappij en leven kan verhoogd worden door het ademloos staren naar woorden als naar regendruppels

In de literatuur hanteren we de taal alsof we de regels van het schaakspel toepassen. Het zou te gemakkelijk zijn om te zeggen dat ze weerspiegelen hoe wij in leven en maatschappij door elkaar bepaald worden en met elkaar verbonden zijn. Maar stel dat ik heb geleerd om traag en begrijpend te lezen en daardoor stilsta bij een zin als de volgende. Ze komt uit Zweigs novelle en beschrijft hoe de gevangen Dr. B wacht op zijn verhoor door de Gestapo: ‘Ik nam van deze jassen elke plooi waar, ik merkte bijvoorbeeld een druppel op, die aan een van de natte kragen hing en hoe belachelijk het voor u ook mag klinken, ik wachtte met onzinnige opwinding of deze druppel tenslotte naar beneden zou lopen langs de plooi, of dat hij zich nog tegen de zwaartekracht zou verzetten en lang zou blijven hangen – ja, ik staarde en staarde minutenlang ademloos naar die druppel, alsof mijn leven ervan afhing.’ Als ik bij deze zin blijf hangen, doe ik dan niet als Dr. B? Hebben de woorden dan niet hetzelfde effect op mij als een druppel, geraak ik niet opgewonden van het staren ernaar en vraag ik me uiteindelijk niet af of mijn leven ervan afhangt? Literatuur gaat wellicht zelden zo ver dat ze een direct belang heeft voor de maatschappij of voor het leven, maar de kwaliteit van die maatschappij en dat leven kan verhoogd worden door het ademloos staren naar woorden als naar regendruppels.