De Rode Ridder

Door Karel Vanhaesebrouck, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

'De zon lag rood en nog jong in het oosten, zuidwaarts doomde het lage vette polderland, in het westen vloeide de stroom, met aan de overzijde het geweldig grote Dagonwoud, dat het laagland in tweeën snijdt.' Zo begint het eerste boek over Vlaanderens bekendste ridder, de Rode Ridder.

In die reeks nam jeugdschrijver Leopold Vermeiren (1914-2005) zijn lezers mee op een lange tocht, 64 boekdelen en ruim 8000 pagina's, van de Vlaamse poldergrond tot het Midden-Oosten. Terwijl meisjes zich samenzweerderig bogen over de avonturen van Tiny, schepte Vermeiren voor de jongens een universum waarin alle paarden 'vierklauwers' waren, een goedaardige ridder steeds 'fluks' opkeek, de boog steeds 'schietgereed' en 'nimmer falend' was en de 'warempels' en de 'alle donders' niet van de lucht waren. Dat waren nog eens tijden.

En die tijden zijn veranderd, zo blijkt na herlezing. De jeugdromans van Leopold Vermeiren zijn op haast paradoxale wijze heerlijk naïef (wie durft anno 2007 zonder ironie de lof der edelmoedigheid nog te zingen?) en behoorlijk politiek incorrect (alles wat vreemd is, is in het universum van Vermeiren per definitie verdacht). Boeken als die van Vermeiren zijn nu onmogelijk: de jeugdliteratuur probeert in de meeste gevallen de realiteit zo dicht mogelijk op de huid te zitten en de ongebreidelde en jongensachtige verbeelding van De Rode Ridder heeft zich verplaatst naar de wereld van de computerspelletjes. Vandaag beleven jongeren hun grootse avonturen op het computerscherm, niet in een boek.

De boeken van Vermeiren mogen dan hopeloos ouderwets zijn, zijn reeks was zonder meer een commercieel succesverhaal. Medio jaren tachtig telde de Rode Ridder-club ongeveer 60.000 leden in Vlaanderen. Lid werd je pas na een inwijdingsritueel dat verre van middeleeuws was: de opening van een spaarrekening bij de toenmalige Kredietbank. Johan, want zo heette de ridder in het dagelijkse leven, had zijn ziel aan de bank verkocht. In ruil voor die rekening kreeg je echter een sierlijke Rode Ridder-clubkaart, posters met de held en zijn schildknaap in volle wapenrusting en uiteraard een flinke korting op de boeken van Vermeiren. Ook ik was in het bezit van een KB-spaarrekening. En dus van een Rode Ridder-clubkaart. En ook ik verslond de boeken van Vermeiren en vertoefde wat graag in zijn parallelle universum van burchten, smaragden, Saracenen, koene ridders en prinsessen. Naarmate ik ouder werd en de boeken voorzichtig plaats ruimden voor de gelijknamige stripreeks met zijn hemels gewelfde vrouwen (Demoniah! Galaxia!), werden de zijden gewaden van die prinsessen almaar transparanter.

Aan Leopold Vermeiren zelf zal dat niet gelegen hebben. Als onderwijzer en later rijksinspecteur van het basisonderwijs, hield hij de avonturen van de Rode Ridder steeds netjes (Johan wordt bij Vermeiren dan ook nooit verliefd). Zijn eerste roman schreef hij op zestienjarige leeftijd. Aanvankelijk schreef hij voor volwassenen, maar al snel werd hij jeugdschrijver. Hij pende vierenzestig afleveringen van zijn bekendste held neer. Naast de avonturen van de Rode Ridder schreef hij ook een boekje over reïncarnatie (1989), een Kamasutra voor de tweede en derde leeftijd (1994), diverse erotische verhalen (onder pseudoniem, hij wilde zijn vader niet schofferen), en het merkwaardige De verliefde kunstenaar (1994), waarin hij de nieuwlichterij van de actuele kunst aan de kaak wilde stellen. Vermeiren moet een van de meest gelezen Vlaamse jeugdauteurs van de twintigste eeuw zijn (begin tachtiger jaren overschreed hij de magische kaap van 1.000.000 verkochte exemplaren). Op het einde van zijn leven ebde het succes van Vermeiren echter langzaam weg: de strips van Studio Vandersteen, die al snel van een klassiek ridderverhaal naar een modieuzer sword-and-fantasy-universum evolueerden, vonden beter aansluiting bij de leefwereld van preadolescenten en, niet te vergeten, van hun vaders. Het vijfenzestigste deel van de boekenreeks, waarin de Rode Ridder eindelijk Jeruzalem zou bereiken, kwam er nooit.

Van in het eerste boekdeel, waarin Johan reeds op de derde bladzijde zijn statuut als lijfeigene ('laat') vaarwel zegt en de Rode Ridder wordt, ontpopt de centrale held zich als een Vlaamse Robin Hood. Inzet van zijn daden is meteen duidelijk: hij komt op voor de armen en beschermt de zwakkeren. Bovendien is hij onoverwinnelijk. In een ijltempo volgen de heldendaden elkaar op: in het eerste boekdeel worden kinderen te eten gegeven, mannen gered, dorpen bevrijd en dieven geklist dat het een lieve lust is. Zelfs Sinterklaas, die met een wagen vol speelgoed op weg is naar de adellijke burchten, krijgt van Johan een zedenles; ook de dorpskinderen hebben immers recht op hun deel. Eerder dan een ridder is hij een heilige die er niet voor terugdeinst de bad guy een tik voor zijn kop te verkopen. Terwijl de eerste drie boekdelen aaneen hangen als los zand (van verhaal is er geen sprake, spannende momenten en confrontaties volgen elkaar gewoon op, zonder onderling verband), probeert Vermeiren vanaf het vierde boekdeel (De Rode Ridder kruisvaarder) een overkoepelende verhaallijn te installeren, ook al duurt het nog even voor je echt van 'boeken' kunt spreken. Dat deel betekent het startschot van de lange omzwervingen van Johan en zijn posse (na schildknaap Koenraad, die van in het begin van de partij is en die door Johan in een guur onweer uit een modderpoel bevrijd werd — meer woorden maakt Vermeiren er niet aan vuil — voegen ook de reus Sid Dallas en de dikkerd Rondje zich bij de gelederen) in het Midden-Oosten van Godfried Van Bouillon. Ook het vijandbeeld wordt uitgesproken katholiek: terwijl Johan en zijn schildknaap in de eerste boekdelen nog ten strijde trekken tegen bijgeloof en domheid, heeft zijn bende op kruistocht slechts een vijand voor ogen: de Saraceen.

Precies die eendimensionaliteit waarin elke Arabier per definitie een onbetrouwbaar sujet, een messenslijper en een vrouwenhater is, maakt elke herlezing van De Rode Ridder problematisch, veel meer dan de krakkemikkige taal of de onsamenhangende vertelstructuren. Als volwassene voel je je betrapt: jouw verbeeldingswereld bleek net als die van Leopold Vermeiren van hoogst bedenkelijke aard. Tegelijk geeft die laatste met zijn jeugdboeken concreet gestalte aan het toenmalige Vlaamse perspectief op het Midden-Oosten en op de geschiedenis van de kruistochten, waarbij schoolboeken geenszins de zedige correctie schuwden. Als bron voor historisch onderzoek kan dat tellen. Niet alleen zijn de boeken van Vermeiren ideologisch verdacht (ook de vrouwen zijn steevast hulpeloos en behulpzaam), ze zijn ook ronduit moraliserend. 'Ik weet het. Het is niet modern om opvoedkundige boeken te schrijven', vertelde Vermeiren ooit aan een journalist van De Morgen, 'maar ik heb dat altijd als mijn opdracht beschouwd.' In die woorden, maar evengoed in de avonturen van Johan en zijn kornuiten, zindert de angst voor de toekomst, voor de toenemende individualisering en het ideologische waardenverlies dat Vermeiren om zich heen meende te ontwaren. De ridderidealen, ook die van Vermeiren, werden ingehaald door de tijd. Cowboys, indianen en ridders zijn al geruime tijd niet meer van deze tijd. Daarom zijn de avonturen van De Rode Ridder ook nu nog onweerstaanbaar: ze zijn ongemeen spannend en stralen ook een ouderwets geloof in de goedheid van de mens uit. Dat die mens voor de Rode Ridder en zijn auteur noodzakelijkerwijs een blanke, mannelijke westerling is, is het probleem van de auteur, niet van de lezer. Tegelijk zijn de boeken van Vermeiren een ode aan een soort fantasie dat niet langer aan de orde lijkt te zijn in de jeugdliteratuur (met Harry Potter als belangrijkste uitzondering). Het heerlijke escapisme van De Rode Ridder lijkt aan het begin van de eenentwintigste eeuw wel taboe; in heel wat jeugdboeken worden nu de problemen en hete hangijzers uit de wereld der volwassenen gespiegeld en dunnetjes overgedaan.

'We zijn [...] op de wereld om elkaar te helpen', aldus Johan op het einde van zijn allereerste avonturenboek. In zijn mond klinkt dat geenszins klef. Wat niet gezegd kan worden van de remedie die hij aan een oude vrouw voorschrijft: 'Maak vlug de wij warm en kluts er een ei in. Dat zal moeder deugd doen.'