De relevante B-cinema van cultfilmer Jack Hill

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Wie ook maar een beetje cinemagevoel bezit, kan niet anders dan kijkplezier beleven aan al die zelfverklaarde B-films die de laatste jaren enigszins contradictoir met fikse A-budgetten worden ingeblikt. Zowel het mainstream- als het arthousepubliek lusten er kennelijk pap van, en waarom ook niet? Ze zijn vaak gemaakt door rasfilmers, met visuele flair, vormelijke verbeelding, knapbezette casts en veel, veel humor. En ze hebben het oeuvre van een paar vergeten broodfilmers weer onder de aandacht gebracht, type Jack Hill. Maar bekijk een paar films van diezelfde Jack Hill, en je weet wat deze recentere films missen: inhoud, betrokkenheid en een kritische blik.

Het nieuwe alternatieve filmfestival Off­screen pakte voor zijn opgemerkte eerste editie uit met een eerbetoon aan Jack Hill. De grote belangstelling, tot en met godbetert een gastoptreden in De Laatste Show toe, was niet eens zo verwonderlijk. Jack Hill (°1933) ligt immers zowel bij de echte filmbuffs als bij wannabe-filmbuffs in de bovenste lade. Waarbij de tweede categorie vooral warm werd gemaakt voor de herontdekking van Hill door toedoen van een paar beroemde vertegenwoordigers van de eerste categorie, genre Quentin Tarantino en Robert Rodriguez. Zijn mateloze zelf getrouw, gaat Tarantino hier het verst in. Meer dan zomaar wat verwijzingen en knipogen rond te strooien, vatte Tarantino ganse films op als eerbetoon aan Hills oeuvre, met Jackie Brown (1997) en Death Proof (2007) als de ultieme consecraties van 's mans tomeloze adoratie. Maar ook regisseurs als Peter Medak (Romeo is Bleeding,1993), Christopher McQuarrie (The Way of the Gun, 2000) en Rob Zombie (The Devil's Rejects, 2005) dragen hun geclaimde stamvader al een dik decennium lang hoog in het vaandel. Maar nagenoeg allemaal gaan ze toch wel vlotjes voorbij aan een aantal cruciale aspecten die het werk van hun voorganger kenmerken, en die er de rijkdom en kracht van uitmaken. Daardoor kunnen we een paar opvallende verschillen opmerken die de huidige B-film revival en diens oppervlakkigheid schril doet afsteken bij het oeuvre van Hill. Zijn doortocht in Brussel vormde een mooie aanleiding om een aantal van die verschilpunten eens op een rijtje te zetten, en er de regisseur zelf ook over aan het woord te laten.

ENGAGEMENT

Hill kiest in zijn films veeleer voor humor dan voor ironie en zeker nooit voor parodie of pastiche, voor sociale en politieke kritiek in plaats van cynisme, voor maatschappelijke betrokkenheid tegenover hoogstpersoonlijke queesten of escapisme, en voor een breed cultureel referentiekader dat de genregebonden microkosmos overstijgt. Niet toevallig studeerde hij muziek voor hij in de filmwereld belandde en stopte hij al na tien jaar met films maken, om samen met zijn echtgenote te gaan mediteren en een nog niet uitgebrachte trilogie te schrijven. Maar in zijn tien jaar als filmmaker schreef Hill wel een aantal opmerkelijke culthits op zijn naam, en werd hij algemeen erkend als peetvader van maar liefst twee veelbesproken subgenres: blackploitation en vrouwengevangenisfilms. Maar zelfs in dat soort films als Foxy Brown (1974) en The Big Doll House (1971) kruipen Hills politiek-sociale rebellie en rechtvaardigheidsgevoel waar ze niet gaan kunnen. Ook wanneer zijn personages in vigilante-stijl het recht in eigen handen nemen, heeft Hill oog voor de bredere sociale context waarin ze zich bewegen. Die niet mis te verstane maatschappelijke kritiek en engagement maken zeker mee de kracht uit van Pit Stop (1969) en Switchblade Sisters (1975), twee van zijn meest geroemde genrefilms. Naast een grimmige karakterstudie van een paar losgeslagen racepiloten toont Pit Stop zich vooral een onverholen kritiek op de American Dream en de bijhorende verknipte winnersmentaliteit. Switchblade Sisters brengt het verhaal van de opkomst en teloorgang van een meisjesgang aan de hand van rake observaties over machismo, hypocrisie, seksuele en raciale rolpatronen. Van dat politieke en sociaal-kritische engagement ziet men tegenwoordig niet zo gauw meer iets terug in een beetje B-film. De rebellen uit de films van Tarantino en co vechten enkel voor zichzelf.

Jack Hill hierover: 'Dat verbaast mij soms. En nochtans is onze maatschappij er niet bepaald hartelijker of rechtvaardiger op geworden. Nu, in mijn films is de politiek vaak latent of op de achtergrond aanwezig, maar ik heb mij er wel altijd voor gehoed een te expliciete of eenduidige politieke boodschap uit te dragen als filmer of artiest tout court. Mijn politieke stellingnamen beschouw ik als a private thing. Ik heb zowel tegen de oorlog in Vietnam als tegen die in Irak gemarcheerd, maar ik heb dat telkens incognito gedaan. Wat in mijn geval natuurlijk niet zo moeilijk is, niemand herkende mij toen en niemand herkent mij nu. Maar het is niet omdat je politieke visie er in je films niet vingerdik op ligt, dat ze nergens over hoeven te gaan. Daarom vond ik een film als Three Kings (1999) van David O. Russell zo goed. Het is een goed gemaakte, potige en toch ook grappige actiefilm maar indirect stelt hij best pertinente vragen over de eerste oorlog in Irak. Je kan humor en politiek best combineren zonder alles ridicuul te moeten maken. Ik laat mijn zwarte feministische stadsguerrillero's in Switchblade Sisters bij wijze van grap citaten afdreunen uit Mao's Rode boekje, maar wanneer puntje bij paaltje komt, spelen zij wel de reddende cavalerie. In Indonesië werd die film om die reden trouwens verboden. Ze hadden daar net enkele honderdduizenden mensen afgeslacht omdat ze uit het Rode boekje citeerden.'

'Niet alleen politiek, zeker in herkenbare vorm, wordt tegenwoordig vaak uit zogenaamde ontspanningsfilms geweerd. Hetzelfde gebeurt met raciale en seksuele ongelijkheid. Zelfs in de huidige beschouwing of waardering van mijn eigen films is dat aspect verloren gegaan. Rond Switchblade Sisters werd promotie gevoerd alsof het om een film rond domme babes ging en niet om girlpower. Hetzelfde met die term blackploitation. Ik maakte helemaal geen blackploitation films. Ik maakte black films, films over zwarte Amerikanen en hun realiteit. En ik maakte ze omdat er toen gewoon nog geen zwarte mensen achter de camera stonden. Zwarte acteurs waren er trouwens ook heel weinig. Maar er was wel een zwart publiek, dus leek het me logisch dat er zich onder dat publiek ook wel eens een film zou kunnen afspelen. Omdat geweld en drugs deel uitmaakten van de zwarte, steedse realiteit en dus ook van mijn films, werd daar dan later het etiket blackploitation opgeplakt. Maar een groot deel van de filmcritici nam toen niet eens de moeite om te gaan kijken, juist omdat het over zwarte personages ging.'

EMPOWERMENT

Hill had ook oog voor een steekhoudende karaktertekening van zijn personages. Zo evolueren de emotionele, psychologische en seksuele machtsverhoudingen tussen de gangleden in Switchblade Sisters voortdurend, terwijl in de hedendaagse variant tussen alle actie door zelden iets verandert aan de onderlinge set pieces binnen een karaktergroep. Of het nu gaat om pure genrefilms zoals de al eerder geciteerde voorbeelden, nieuwe kruisbestuivingen zoals zombie- en gangsterprent From Dusk till Dawn (1996) van Robert Rodriguez of zelfs een gestileerd freestyle experiment als Ghost Dog (1999) van Jim Jarmush. Straffe personages te over, maar allemaal blijven ze de hele film door vooral zichzelf, de sympathieke slechterik of heel slecht en dat tot hun laatste snik als het moet. Ze evolueren niet, ook niet in verhouding tot elkaar. Verliefdheid, wraak, familiebanden: het zijn doorgaans niet meer dan puur motorische elementen zonder de minste implicatie voor de psychologische karaktertekening van een personage.

Nog eens Jack Hill: 'Ook wanneer pure actie of heel primaire emoties zoals wraak en lust het verhaal voortstuwen, heb ik mij behoed voor eendimensionale personages. De kijkers in de zaal zijn tenslotte ook niet uit bordkarton. Hoe fantasierijk je verhaal ook is, met authentieke en dus complete en geloofwaardige personages wint het aan kracht en dynamiek. En daarnaast wou ik een positieve boodschap uitdragen. Mijn personages komen uit een relatieve underdogpositie (vrouw, zwart, sociaal achtergesteld, white trash) maar doorheen de film nemen ze hun leven in handen, winnen ze aan waardigheid of verzetten ze zich resoluut tegen wat en wie hen inperkt. En of dat nu de Amerikaanse staat is, de plaatselijke drugsmaffia of de macho om de hoek, doet er dan niet eens zo veel toe. Het gaat om empowerment van het individu, van een groep, van een gemeenschap — en niet alleen in de structureel-politieke zin; ook binnen de relatie, binnen de familie. Iedereen denkt trouwens dat mijn grootste problemen met de censuur veroorzaakt werden door de expliciete seks in mijn films. Maar ik kreeg veel meer commentaar, kritiek en tegenkanting omdat ik mijn vrouwelijke personages weerbaar, sterk en gemeen liet zijn. Alleen kan je dat niet wegknippen uit een film, want dat heeft meer te maken met een algemene toonzetting dan met een of andere scène, en dus focust de censuur zijn meer algemene onbehagen dan maar op een scène met een blote tiet of een uitgerukte oogbal. Suckers.'

CITATENWOEDE

Een ander opvallend verschil is dat Hill en zijn tijdgenoten hun B-films uitvoerig spekten met verwijzingen naar wat we nu gemakshalve eventjes A-cultuur zullen noemen. Bovendien verwees hij, behalve naar cinema, ook naar andere kunstvormen. De destijds controversiële verkrachtingsscène uit Switchblade Sisters baseerde hij haast woordelijk op een scène uit de roman The Fountainhead van Ayn Rand. De verwijzingen naar klassieke literatuur en theater (Tennessee Williams), en naar brede mainstream­cultuur zijn talrijker dan het puur cinematografische leentjebuur. Tegenwoordig verwijzen B-films daarentegen enkel nog naar andere B-films, en lijken ze soms zelfs in de eerste plaats daartoe gemaakt.

Jack Hill: 'Ik ben bang dat die overvloed aan verwijzingen en citatenwoede op termijn genreverstikkend zal werken. Ik zie best nog mensen met heel veel talent maar ze gooien hun films zo vol met de meest obscure referenties dat je als kijker verstrikt geraakt in een claustrofobisch inteeltsfeertje. Binnenpretjes die niemand snapt zijn niet prettig meer. Je eindigt met wollige scenario's en een beeldtaal die vaak een samenraapsel is. Het wordt te veel citaat en te weinig cinema. En "citaten" is dan nog beleefd uitgedrukt. Er zitten ongetwijfeld oprechte complimentjes tussen, maar ik kan me niet van de indruk ontdoen dat er ook een stevige portie banaal gejat bijzit. Niet dat ik dat erg vind, hoor. Zelf heb ik mij bijvoorbeeld heel sterk laten inspireren door Raoul Walsh. Die heeft daar bij mijn weten ook nooit over gepiept. Maar ja, hij is altijd veel bekender en beter betaald geweest dan ik, en in mijn geval is het nu andersom, natuurlijk. Maar laten we wel wezen. Ik heb al flink voordeel uit de hype rond mijzelf gehaald, zelfs heel tastbare dingen. Zo heeft Tarantino er in hoogsteigen persoon voor gezorgd dat ik eindelijk een mastertape in handen kreeg van mijn film Spider Baby (1964). Hij heeft daar zelfs een aantal maanden lang de deur van Miramax voor platgelopen. Dat vond ik heel sympathiek van hem, want zelf was ik daar hoegenaamd niet mee moeten afkomen bij hen. En dankzij de door hem bewerkstelligde re-issue van Switchblade Sisters in de Amerikaanse bioscoopzalen vorig jaar heeft een hele nieuwe generatie filmliefhebbers die prent kunnen zien in echte cinema-omstandigheden.'

CENTEN

Nog een frappant verschil is dat Jack Hill zijn films inderdaad maakte zonder centen en in achttien draaidagen. Vandaar de vraag of het niet een beetje bitter aanvoelt wanneer hij het zoveelste verengde doorslagje ziet van een van zijn films, dat dan wel met een veelvoud aan productiemiddelen werd gemaakt.

Jack Hill: 'Ach, de centen. Ik heb altijd graag geschoten volgens een strakke planning. Ik heb dat geleerd van Roger Corman. Die had ook nooit geld en liet zijn films er toch altijd goed uitzien. Het houdt je acteurs ook vers, wanneer je een scène meteen en hooguit een paar keer schiet. En ik had nog een andere, wat meer stiekeme reden om zo weinig mogelijk draaidagen uit te trekken. In die tijd wilden de producers de regisseur nooit bij de montage hebben. Dus schoot ik zo weinig mogelijk scènes, zodat ze bijna alles moesten gebruiken en zo kwamen ze sowieso uit bij de film zoals ik hem wilde. Maar ik zal nooit beweren dat weinig en snel schieten de enige manier is om een goede film te maken. Francis Ford Coppola begon op hetzelfde moment als ik voor Corman te werken. Wel, hij is dat later toch heel anders gaan doen. Net als Jonathan Demme, die ik overigens een zeer sympathieke knul vind. Maar als filmmaker is hij zowat mijn antipode. Ik maakte films die geld opbrachten, maar moest bij de producers altijd om geld bedelen. Demme en dat soort gasten maken de ene verlieslatende film na de andere, terwijl hun budgetten alsmaar toenemen. Maar ja, dat is een kwestie van netwerken en naar feestjes gaan. En daarvoor ging ik zelf veel te graag op vakantie. Tussen twee films door was ik nooit thuis. Geloof me, jong, het leven is meer dan cinema alleen.'

En dat is inderdaad de sleutel tot de films van Jack Hill. De verhaallijnen mogen dan nog zo excentriek zijn, de actie zo overdonderend, de humor zo ruw, de vormentaal zo uitgesproken filmisch, de hoofdrol is altijd weggelegd voor reële personages met reële problemen. De tijd dat ook snedige dialogen en wisecracks nog ergens over gingen, zeg maar. Door zijn zelf- en andere relativering hield Hill zijn films lichtvoetig en vol vaart, zonder de inhoudelijke probleemstelling af te zwakken. Een geslaagde combinatie, die hopelijk snel opnieuw wordt opgenomen door de hedendaagse vrijbuiters van de B-film.