De oogstappel

Door Leen Huet, op Tue May 08 2012 19:25:18 GMT+0000

Leen Huet haalt de weerbarstige geest van Tegen de keer (Joris-Karl Huysmans, 1884) uit de fles. Ze fulmineert tegen de manier waarop men vandaag de kunsten ten dienste wil stellen van de smaak van de massa, van het voorspelbare.

‘Wat ik het naturalisme verwijt, is niet het zware witsel van zijn plompe stijl, het is de smoezeligheid van zijn ideeën; wat ik het naturalisme verwijt, is dat dit het materialisme in de literatuur heeft geïncarneerd, de democratie van de kunst heeft verheerlijkt! En zie je Durtal, het naturalisme is niet alleen onervaren en dommig, het is smerig, want het heeft dit afgrijselijke moderne leven geprezen, het nieuwe amerikanisme van de zeden bezongen, het is uitgemond in de lofzang op de brute kracht, op de apotheose van de geldkoffer. Door een wonder van nederigheid heeft het de belabberde smaak van de massa vereerd, en daardoor de stijl afgewezen, elke trotse gedachte verworpen …’ (J.-K. Huysmans, Là-Bas, 1999)

Toen ik onlangs deze woorden herlas op de eerste bladzijden van Joris-Karl Huysmans’ roman Là-Bas, kreeg ik de indruk dat ze geen honderdtwintig jaar oud waren maar net erg fris klonken. Huysmans keerde zich in 1891 tegen Zola’s populaire naturalisme, maar zijn kritiek zou evengoed kunnen slaan op een zeer hedendaagse manier om kunst te begrijpen en te bevorderen. ‘Het is Vlaams, rauw en hard’, hoorde ik recent in een radioprogramma over een Vlaamse film verkondigen, en die uitspraak wekte een acute verveling in me op. Je hoort haar immers te vaak. In de Vlaamse film en tv-programma’s lacht de middenklasse op laffe wijze om de lagere klassen. En de iconen van de Vlaamse literatuur, verheerlijkt in de literaire bijdragen van onze kranten als uithangborden van een clubje waartoe men kan behoren? Ach, die ene, met zijn smakeloze gelebber en gesnuffel aan blote vrouwen, almaar prentjes uitknippend; die andere, wiens nep-naïeve vertelstijl bewijst dat hij in elk geval een goede pastoor zou zijn geweest; die derde, met al zijn vitalistisch-racistische genietingen in de speeltuin van de kolonie; die vierde, dol op schelden, maar na één procesje in zijn schulp gekropen; die vijfde, glorieuze exponent van het amateurtheater; die zesde, verhuisd van een dorp naar een stad en daar helemaal ondersteboven van. Ja hoor, Vlaams, rauw en hard. Ik snak naar het trio ‘Vlaams, verfijnd en subtiel’.

Zo denk ik in ogenblikken van acute verveling, nog meer geërgerd door de belabberde staat van het literaire debat in de toegankelijke media dan door de schrijvers zelf. Wie dan rondtast op zoek naar iets nieuws, naar een origineel standpunt, doet er vaak goed aan een boek uit het verleden te nemen. De toekomst kunnen wij ons doorgaans enkel voorstellen als een verlengstuk van het vervelende heden. In het verleden daarentegen dachten mensen veelvuldig en verrassend anders. De bewijzen liggen in alle bibliotheken en boekhandels, het verleden is een rijk reservoir voor wie het heden eens vanuit een ongewoon gezichtspunt wil bekijken. Bovendien hebben al die dode schrijvers geen belangen meer in het heden; wat ze zeggen, is onbaatzuchtig.

Huysmans' kritiek zou evengoed kunnen slaan op een zeer hedendaagse manier om kunst te begrijpen en te bevorderen

Soms voelden onze voorgangers overigens ook acute verveling – vooral in de negentiende eeuw, toen het stof van de Franse Revolutie was gaan liggen. Wat deden ze dan? Huysmans maakte ennui tot een artistieke drijfveer. Hij begon als aanhanger van Zola’s naturalisme. Na een tijd sloeg de uitzichtloosheid toe en zocht hij instinctief naar andere wegen, geleid door zijn afkeer van de heersende clichés. Dat tastende zoeken lijkt me het wezen van de kunst zelf – wie op voorhand weet wat het eindpunt behoort te zijn, kleurt genummerde vakjes in. De eerste vrucht van Huysmans ontdekkingsreis was in 1884 À Rebours, vertaald als Tegen de keer. Oppervlakkig gezien een roman over edelstenen, over orchideeën, over parfums en over neurose. Hoofdstukken over het smaakvermogen, gregoriaanse muziek of Latijn uit de zilveren periode verruimden als tiener mijn leefwereld, zetten deuren op een kier, lieten zomerlucht binnen. Laatst vond ik in de boekhandel een nieuwe uitgave, en ik nam haar als een gelukkig mens mee naar huis. Herlees, herleef. Wat doet hoofdpersoon Des Esseintes immers anders dan (trachten te) ontsnappen aan banaliteit, de stellingenoorlog van vier of vijf maatschappelijke argumenten, het geraas van altijd-hetzelfde? ‘Het kwam zelfs zo ver, dat hij al huiverde als hij de patriottische en politieke nonsens las, die iedere morgen in de kranten verkondigd werd, of van de sterk overdreven bewondering hoorde die de grote massa altijd en ondanks alles weer koestert voor idee- en stijlloos geschrijf.’ Kijk eens aan. Misschien zou je patriottisch vandaag moeten vervangen door ‘globalistisch’, dat is alles. En Des Esseintes gaat op zoek naar bijzondere gewaarwordingen, zelfkennis, gemoedsrust, nieuwe ontwikkelingen. Hij trekt zich terug uit de wereld. Terwijl ik over hem lees, besef ik dat er alternatieven zijn, of in elk geval waren. Dat gist in de geest.

Elitair, zult u zeggen? Zo nutteloos, zo numeriek verwaarloosbaar, zo asociaal, zo ondemocratisch. Met die categorieën oordeelt de publieke opinie, en dat is jammer. Want elke mens heeft hersens gekregen om zelf mee te denken, dat is bij uitstek een elitair gegeven – het meest elitaire en tegelijkertijd het meest democratische. (Zo stelde ik me vroeger ook het onderwijs voor: met wijd open deuren, om zoveel mogelijk kinderen het best mogelijke onderwijs te geven.) Wat elitair is, toont andere mogelijkheden dan degene die ons voortdurend worden voorgehouden. Zout der aarde.

Mensen die van de kunst een loopbaan maken, wantrouw ik steeds meer

Maar Des Esseintes, is dat geen rentenierende edelman? Iemand die rijk aan kansen geboren is? Laten we ophouden elitarisme op naïeve wijze met sociale klasse te verbinden. Elke sociale klasse is een hinderpaal voor haar leden die daadwerkelijk hun hersens willen gebruiken. Schrijvers die luidkeels beweren dat ze het opnemen voor een of andere onderdrukte bevolkingsgroep, moeten zich af en toe eens afvragen of ze niet gewoon bezig zijn hun brood te verdienen met andermans ellende. Ik heb steeds meer bewondering voor de enkeling die tijd en moeite neemt om ons een onverwacht kunstwerk te schenken, en voor de burger die vindingrijk genoeg is om een fatsoenlijk en eerlijk leven te leiden. Mensen die van de kunst een loopbaan maken, wellicht politiek te verzilveren, wellicht zonder zelf kunst na te laten,wantrouw ik steeds meer. Het gaat hen om andere dingen dan de integriteit, de inspanning en de schoonheid waarvoor de beste werken van oude meesters en meesteressen de standaard hebben bepaald.

‘De immense, onpeilbare, onmetelijke lompheid van de bankier en de nouveau riche straalde als een verwerpelijke zon over de heidense stad die op haar buik onreine lofzangen uitstootte voor het goddeloze tabernakel van de banken!’

Laat ik vanuit mijn rijwoninkje een bescheiden elitair geloof uitspreken. Om kunst, om fatsoen en zelfs goedheid te waarderen, moeten we onderscheid maken. Onderscheid is niet democratisch, maakt komaf met de vage overtuiging dat alles ‘niet gelijk, maar wel ongeveer gelijkwaardig’ is. Onderscheidingsvermogen ontdekt soms dat de laatsten de eersten behoren te zijn, dan weer dat enkele eersten de eersten blijven en sommige laatsten er waarschijnlijk nog lange tijd een knoeiboel van zullen maken. Het is goed om te weten dat men de boom kent aan zijn vruchten. De vrucht van Huysmans smaakt in elk geval zoet, fris en wrang, als een oogstappel uit een oude, wat verwaarloosde boomgaard met onbespoten hoogstammen.

Joris-Karl Huysmans, Là-Bas, in: Le Roman de Durtal, Parijs: Bartillat, 1999, 23- 24. Vertaald door Leen Huet.

Joris-Karl Huysmans, Tegen de keer, Amsterdam: De Bezige Bij, 2011. Vertaald door Jan Siebelink.

Leen Huet is auteur van romans, literaire non-fictie en essays.