De onzichtbare stad

Door op Sat Nov 10 2012 16:09:45 GMT+0000

Er is het beeld van een stad en er is haar werkelijkheid. Neem Gent: ‘stad van de drie torens’. De toeristische versie daarvan is genoegzaam bekend: pal in het centrum, in het brandpunt van gewiekste city marketing en Japanse digitale camera’s. Maar er is ook het Gent van de drie sociale woontorens aan het Rabot. Drie keer zeventien etages sociale neergang. Hun reputatie is slecht, hun vonnis getekend. In 2013 gaat de eerste toren neer, in 2018 de laatste. Wat rest, zijn de verhalen. De onzichtbare keerzijde van elke stad.

Op het gelijkvloers van de eerste toren, in een van de vele ontruimde appartementen, richtte theatermaker Simon Allemeersch maandenlang zijn atelier in. Een plan had hij niet: dat zou wel komen. Bewoners liepen er in en uit, een paar verwante kunstenaars sloten zich aan, er groeide de behoefte aan een gedeelde artistieke verwerking: om het doembeeld van de drie torens bij te stellen, om hun binnenwereld te vertalen voor de buitenwereld. Twee werelden, één atelier. Er is gepraat, materiaal gestolen en samen gedocumenteerd. Er komt nu een boek. En zelfs een film. Om het onzichtbare zichtbaar te maken: de segregatie, de gentrificatie, de alternatieve economie in ‘de blokken’, de mentale armoede die in geen enkele statistiek te vatten is, de trots ook van de bewoners op hun plek. Het andere verhaal van elke stad.

Simon Allemeersch is niet de enige. Meer en meer kunstenaars komen op straat, al dan niet uitgestuurd door grote cultuurhuizen als KVS, Kaaitheater, S.M.A.K., Vooruit – vuurtorens van de centrumcultuur – die zich aangezogen voelen door de ongrijpbare openbaarheid van hun stad. Niet toevallig trekken ze vooral naar de rand, naar de historische arbeiderswijken: naar waar de Japanners niet komen, maar heel veel andere nationaliteiten niet meer weg geraken. Voelt de werkelijkheid er ‘authentieker’, ‘relevanter’ dan tussen hun veilige muren? Zoeken ze er extra maatschappelijk draagvlak? En wat met mogelijk voyeurisme?

Het is de stad zelf die kunstenaars triggert: ooit de stralende kernreactor van het modernistische vooruitgangsgeloof, vandaag het schrikbeeld van landelijk en suburbaan Vlaanderen, want een magneet voor alle wereldproblemen van de eenentwintigste eeuw: stremmende mobiliteit, ecologische doem, migratie en overbevolking, het spook van de onveiligheid, de clash tussen de haves en de have-nots, tussen de voor- en de achterkant van het kapitalisme. De stad is het hele wereldtoneel geworden, gewoon om de hoek.

Niet zelden worden er immense billboards met toeristische ansichtkaarten voor gezet. Maar dat doet de zwarte gaten van elke stad niet verdwijnen: de stadskankers, de stortplekken, de sociale gevangenissen zonder tralies. Daar is het waar vandaag zowel de uitzichtloosheid als de creativiteit het grootst is. Dat is waar het wel en niet gebeurt, vaak rond hetzelfde betonplein.

DE STAD, EEN STRIJDPERK

Je kan er als artiest, cultuurhuis of kunstenfestival veel verkeerd doen. De romantische esthetisering van de verloedering: je ziet haar in veel stadsfotografie. De tijdelijke kolonisatie door een burgerlijk kunstenpubliek: iedereen heeft er zichzelf ooit op betrapt. De feestelijke negatie van de sociale uitbuiting: hoe vaak gebeurt het niet dat het artistieke opvrolijken van een volksbuurt, haar vooral depolitiseert? Zo doen kunstenaars niet zelden dienst als de grondtroepen, het kanonnenvlees voor het grote geld van de hippe stadsontwikkeling die na hen komt, en die de oorspronkelijke bewoners nog verder wegborstelt uit het centrum.

Dit nummer zoekt het gat in de stad: die onzichtbare stedelijke werkelijkheid onder de stad, waar van alles broeit en groeit

Dat maakt kunst met de stad juist zo boeiend. Kunst met de stad is – zoals Laura Herman opmerkt over de stedelijke festivals Electrified en Festival Kanal – het zichtbaarste strijdperk van het onderhuidse belangenconflict waar onze hele kunstproductie nu mee kampt: het conflict tussen aloude ‘artistieke kwaliteit’ en nieuwe maatschappelijke uitdagingen. Op stedelijke drukpunten als de Rabottorens voldoen de klassieke vormen niet meer, blijken de vaste artistieke idealen al te star. Daar ontstaan andere expressies: graffiti bijvoorbeeld, of de kortfilms en de stand-upcomedy die Joachim Ben Yakoub in beeld brengt in zijn artikel over het nieuwe artistieke talent in Brussel, onder de radar van de instituten.

Dit nummer zoekt het gat in de stad: die onzichtbare stedelijke werkelijkheid onder de stad, waar van alles broeit en groeit. Hoe ga je daar in pakweg Brussel als kunstenaar mee om? We vroegen het aan een paar artiesten. Wat heeft kunst toe te voegen? Filosoof Henk Oosterling onderscheidt in zijn interview drie mogelijke benaderingen: kunst ín de openbare ruimte, kunst ván de openbare ruimte en kunst áls openbare ruimte. Die laatste benadering vergt van kunstenaars het volle besef dat de hele werkelijkheid toneel is geworden. Het klassieke ideaal van ‘artistieke autonomie’ is hopeloos achterhaald: de stad zit niet langer te wachten op het genie van de kunstenaar. Hij kan zich maar beter profileren op twee nieuwe idealen: ‘intercreativiteit’ en ‘vakmanschap’.

En verbeelding, toch? Zoals de lopende tentoonstelling Ville magique in Lille de modernistische fantasie van de twintigste-eeuwse stad in herinnering brengt, zo kunnen de artiesten van vandaag de stad van morgen bedenken of voorspellen. Veerle Devreese ging hun voorstellen bekijken op expo’s in Rotterdam en Eindhoven. Doen ze er echt toe? Eén ding is zeker: voor de magnetische stad van de komende eeuw zal heel wat verbeelding nodig zijn, wil ze überhaupt bewoonbaar blijven. Drie vervallen torens neerhalen, is makkelijk. Wat zetten we ervoor in de plaats?