De kracht van ritueel theater

Door op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Shakespeare een hedendaags pak aanmeten is een uitdaging die al ontelbare theatermakers met wisselend succes zijn aangegaan. Onder hen ook Piet Arfeuille. Eerder maakte hij bij HETPALEIS al eigenzinnige bewerkingen van de klassiekers Hamlet en Romeo en Julia. Nu gebruikte Arfeuille De storm als ruw materiaal voor een opvallend sterke voorstelling die gedragen wordt door de kracht van rituelen. Zo moest er meer theater zijn.

The Tempest van Shakespeare (1611) heeft veel weg van een avonturenverhaal, maar dan doorspekt met sprookjesachtige elementen: een woeste storm ontketend door een oude magiër, een schipbreuk op een onbekend eiland, koboldachtige eilandbewoners, kwaadaardige samenzweringen en geesten die door boze toverkollen worden opgesloten in bomen. Je kunt het zo Lord of the Rings niet bedenken of er is wel iets van terug te vinden in De storm. Arfeuilles rigoureuze bewerking van Shakespeares tekst maakt met dit magisch avontuurlijke aspect resoluut komaf. De storm waarop Arfeuille ons een blik biedt, raast niet langer over de kolkende wateren, maar door het hoofd van de magiër Prospero.

We zijn getuige van de innerlijke tweestrijd van een vader die heen en weer geslingerd wordt tussen ratio en instinct, tussen een ongehoorde aantrekkingskracht tot zijn dochter en zijn eigen afkeer van die neigingen. Met grote inventiviteit vertaalt Arfeuille deze polariteit in de personages Ariël en Caliban, die hij interpreteert als Freudiaanse afsplitsingen van Prospero. Caliban is voor Arfeuille niet langer een koboldachtig monstertje, maar staat veeleer symbool voor Prospero's driftleven. Op dezelfde manier is Ariël het symbool van Prospero's geweten en beheersing, eerder dan een etherische watergeest.

Ook de omzwervingen van de schipbreukelingen over het eiland veegt Arfeuille grotendeels van de scène. Van dat hele kluwen avonturen bewaart hij alleen het liefdesverhaal tussen de op het eiland aangespoelde Ferdinand en Prospero's dochter Miranda. Deze verhaallijn van ontluikende seksualiteit en emancipatie tegenover een al te beschermende ouderfiguur is overigens een van de weinige elementen uit Arfeuilles bewerking die echt op maat van het jeugdtheater gemaakt lijkt.

RITUEEL EN MYTHE

In zijn vormgeving is De storm beslist veel minder gesneden koek voor een tienerpubliek.

Zo koos Arfeuille voor twee ijzersterke rituele scènes als begin- en eindbeeld van De storm. De opening toont drie mannen die een jonge vrouw vanuit de diepte van de scène naar voren dragen. In het midden zetten ze haar neer, haar voeten in een tobbe met water. Elk gebaar van de mannen is nauwkeurig afgemeten: het meisje wordt bejegend met de grootst mogelijke omzichtigheid. Maar zo plechtig en beheerst deze openingsscène, zo extatisch is het einde. Daar staat Miranda, helemaal ingewikkeld met bloemen en besmeurd met groene verf, de armen en benen gespreid, in de gutsende regen. Terwijl op de achtergrond een dreunende cadans steeds verder aanzwelt, spreidt zij haar volwassenheid tentoon in een soort heidens vruchtbaarheidsritueel, een zinnelijk en primitief oerbeeld.

In de originele tekst van De storm zijn dergelijke rituelen niet meteen terug te vinden. Ze maken deel uit van de geheel eigen inbreng van Arfeuille. Door de magische elementen waar Shakespeares'storm' bol van staat eruit te filteren, creëert hij ruimte voor een expressie die het publiek veel dieper kan aanspreken. Opmerkelijk genoeg geven de bevreemdende beelden van beide rituele scènes immers blijk van een zeer sterke en onmiddellijke zeggingskracht. Hoe abstract en weinig vertrouwd ze ook mogen lijken, het zijn precies deze rituele scènes waarvan ook de inhoud het meest beklijft. Ze lijken Arfeuilles succesvolle antwoord op zijn eigen uitdaging: voorbij de anekdotiek van het verhaal iets wezenlijks meegeven rond grote thema's als Eros en Thanatos.

Rituelen zijn uiteraard niet de enige manier waarop men aan die uitdaging tegemoet kan komen. Ook mythen bouwen op die thematische grondlaag. Niet toevallig ontlenen Eros en Thanatos hun naam aan figuren uit de Griekse mythologie. En ook daaruit put Arfeuille inspiratie. Herhaaldelijk wordt in De storm verwezen naar het verhaal van de ongelukkige jager Actaeon die de godin Diana bespiedt tijdens haar bad. Als straf verandert Diana hem in een hert, waarop Actaeon door zijn eigen jachthonden verscheurd wordt. In de betekeniswereld van Miranda staat Actaeon symbool voor de verboden blik. 'Zorg maar dat er geen vingers uit je hoofd groeien', grapt ze wanneer ze de ogen van haar minnaar op zich voelt rusten. Als je kijkt, krijg je een gewei.

Hoe ritueel en mythe hun inhoud overbrengen, verschilt erg. Terwijl het ritueel met zijn directe zeggingskracht onmiddellijk de intuïtie van de toeschouwer aanspreekt, neemt de mythe de omweg van de metafoor. Dat beiden niettemin op dezelfde betekenislaag geënt zijn, komt duidelijk uit Arfeuilles regie naar voren. Door het mythische verhaal treffend beeldend te vertalen, slaagt hij erin de mythe te transformeren tot een ritueel aandoend gebeuren. Een scène waarin Ferdinand met niet aflatende concentratie onophoudelijk een ijzeren vat over de scène heen en weer rolt, roept associaties op met de zinloze arbeid van Sisyphus, die door Zeus veroordeeld werd om een zwaar rotsblok eeuwig een helling op te rollen. Telkens wanneer hij bijna de top bereikt, rolt het rotsblok weer naar beneden. Arfeuille comprimeert dit verhaal in één enkel beeld, dat zijn referent niet langer nodig heeft om te spreken. Ook wie Sisyphus' verhaal niet kent, herkent welke ervaring in de opgevoerde handeling vervat ligt.

Kurt Van der Elst

MEDIATISERING ALS MOTOR

Arfeuille staat met zijn interesse in mythisch-ritueel geïnspireerd theater zeker niet alleen. Het hedendaagse podiumlandschap wordt gekleurd door makers die deze belangstelling met hem delen. Ook figuren als Sidi Larbi Cherkaoui of Wayn Traub zijn in hun werk op zoek naar een hedendaagse vorm van ritueel theater, en grijpen terug naar mythes om te spreken over wat fundamenteel menselijk is. Met enige zin voor veralgemening kan men spreken van een tendens naar ritualisering in de podiumkunsten. Het lijkt op zijn minst een interessante vraag wat de motor van deze beweging zou kunnen zijn.

Een mogelijke achtergrond vormt onze gemediatiseerde samenleving. Overal zien we een wildgroei van communicatiemiddelen. Eén boodschap kan op dertig verschillende manieren verpakt worden. Binnen die context werpt zich de vraag op naar de legitimatie van een verpakking als theater. Wat is de eigenheid en bestaansreden van dit medium tegenover alle andere? Als je ziet hoe die mediatisering gepaard gaat met een nivellering en degradering van de cultuur, hoe alle toegankelijke informatie ook voor iedereen begrijpelijk moet zijn, roept dat het theater, dat meer en meer de naam gekregen heeft een 'moeilijk' medium te zijn, nog extra ter verantwoording. Ritualisering kan voor het theater een overtuigende manier zijn om zich tot zulke vragen te verhouden.

RITUEEL IS ACTUEEL

Want wat het theater bijzonder maakt binnen die polyfonie van vaak luide stemmen, is zijn specifieke oorsprong. Die ligt in de klassieke oudheid. In de jonge democratische stadsstaat Athene won de politieke ruimte gestaag aan belang, maar binnen die sfeer van woord en wederwoord vonden een aantal zaken geen plaats meer. Het publieke toneel was geen plek voor de grote emoties van bijvoorbeeld rouw of schaamte. Het doelmatige en efficiënte politieke spreken had daarover niets te zeggen. Vanuit het rouwritueel of de klaagzang ontstond toen een andere ruimte, die van het theater, waarin deze emoties een onderkomen vonden.

Ook vandaag kan ritueel theater nog een plek zijn waar zulke allesoverheersende emoties aan bod komen. Zo'n plek blijft nodig, want er mag dan vandaag misschien een overaanbod aan communicatiemiddelen zijn, dit overaanbod geldt slechts in de publieke ruimte, de ruimte van het bespreekbare. De veelheid aan stemmen die daar opgaan, garandeert geenszins dat alles gezegd wordt. Er blijven zaken die groter zijn dan de woorden van één mens, zaken die buiten het bereik blijven van de zondvloed aan zinnen waarmee de verschillende media ons overspoelen, zaken die 'voorbij de anekdotiek van het verhaal' liggen. Zoals gezegd is het precies op die betekenislaag dat de mythe en het ritueel zich enten. Door terug te grijpen naar zijn oorsprong in het rouwritueel, kan het theater aan Eros en Thanatos een eigen plek in het openbare leven geven, zodat ze niet meer als geesten zonder lichaam doorheen onze hele cultuur spoken. Wat geen eigen plek heeft, dreigt immers verpletterend alomtegenwoordig te worden. De noodzaak om aan de onbeheersbare krachten in onszelf een plaats te geven, vindt ook op scène zijn weergave, namelijk in de voortdurende strijd die Prospero voert met zijn buikgevoel, in de figuur van Caliban. Het is pas door het bestaan van Caliban te erkennen dat Prospero uiteindelijk een zeker evenwicht bereikt.

Een rituele vorm van theater is bovendien een democratische vorm van theater. Ritueel theater slaagt erin tegemoet te komen aan het heersende verlangen naar begrijpelijkheid, maar dan zonder in te leveren aan diepgang. In reactie op de schrik voor moeilijke woorden die zo duidelijk in onze media aanwezig is, hoeft het niet naar simpele woorden te grijpen, maar heeft het toegang tot een woordeloosheid die intuïtief spreekt. Dat betekent niet dat ritueel theater 'makkelijker' is, maar wel dat het gebruik maakt van codes die ook zonder voorkennis leesbaar zijn, vanuit niets dan de eigen ervaring van het mens-zijn.

Arfeuille heeft van De storm een voorstelling gemaakt die door haar treffende vormgeving een soms bijna surrealistische ruimte schept, waarin — om het met de woorden van Ariël te zeggen — zinnen verbrokkelen tot woorden, taal tot kruimels van klanken, tot alleen de oneindige ruimte van het beeld overblijft. De ruim twee uur durende voorstelling maakt gebruik van slechts negentien pagina's tekst. De momenten waarop de formalisering het verst is doorgedreven, met name in de rituele scènes, maken de sterkste indruk. Jammer genoeg zakken de scènes die meer op tekst steunen wel eens in, omdat ze zowel de rake beeldtaal van Arfeuille als de virtuoze woorden van Shakespeare missen. Toch is het geheel van een diepgang en een kwaliteit die we graag vaker in theater zouden zien. Het dominante gebruik van beelden is geen leeg formalisme, maar werpt een blik op wat fundamenteel menselijk is. De nieuwe kleren van De storm zetten Shakespeare allesbehalve in zijn blootje.