De hedendaagse Belgische fotografie in the picture (5)

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

De vierde, geweigerde tekst in deze reeks was een machistische, wat ziekelijke omweg om een paar dingen te zeggen die allicht alleen wegens van hun trivialiteit of tegenstrijdigheid belangwekkend zijn. Niko Hafkenscheid somt ze even op.

  • ik weet niet  of  'schrijven over kunst/fotografie' voor mij persoonlijk enige zin heeft en ik heb er een heel dubbelzinnige houding tegenover. Ik heb het gevoel dat  beschouwelijke teksten (in het algemeen en ook de mijne) het over een andere werkelijkheid hebben dan diegene die ik ervaar. Alleszins vallen ze er veel te weinig mee samen. Ik neig ertoe om mij voortdurend de vraag te stellen of ik goed moet zijn in het schrijven ervan, en of iets mij in die context zo erg kan interesseren dat ik er enthousiast een pen voor opneem en mijn mening geef. Vaak denk ik van niet. Ik merkte het bij deze reeks des te sterker omdat mijn houding ten opzichte van de fotografen er een was van solidariteit en nieuwsgierigheid, eerder dan van diepe bewondering voor hun kunst. Dat zorgde voor een dubbel persoonlijk identificatieprobleem, met enerzijds het journalistieke medium en anderzijds het gegeven fotografie. Geen van beide bezitten naar mijn gevoel de lichamelijke vrijheid en radicaliteit die ik voor mijn gezonde geluk wil nastreven. Iemand vragen stellen over zijn 'werk' doe ik alleszins nooit meer in zo'n context. Ik heb dat gegeven als behoorlijk vervelend ervaren. Mijn vierde tekst was allicht een tegenstrijdige wanhoopspoging om mijn dubbelzinnigheid ten opzichte van de twee media uit te wissen door haar extreem uit te vergroten. Hij trok de grenzen van de kunstkritiek op een zo radicale manier open dat het uiteindelijk zinloos was om hem in dit kader te willen schrijven. Hij toonde zijn eigen onmogelijkheid en ongepastheid aan.

-Door het opiniërende kader van dit initiatief was het mij in se moeilijk om de (aan de fotografie inherente) naiëve welwillendheid van mijn 'onderbelichte' fotografen te moeten bezweren met die huiveringwekkende 'interessante' vragen en competenties uit de beschouwelijke wereld. Net zoals je een kind niet met opzet lastig valt met vragen die voor volwassenen bestemd zijn, leek je een zachte, bereidwillige fotograaf niet ongedwongen structurele of vergelijkende vragen te kunnen stellen over zijn werk of medium (iets dat ook voor een deel eigen is aan de beleefdheidsregels van de interviewstructuur op zich): het leek nogal drammerig en ongepast over  te komen om de intellectueel te gaan uithangen ten opzichte van een antipode van het intellectualisme. Ik wou de wereld van de fotografie daarom in eerste instantie documentair benaderen. Zo kon gewoon een beeld gegeven worden van de habitus van de verschillende fotografen. Ik kreeg in de context van dit project echter jammer genoeg al snel het gevoel dat documentaire geen kritiek is zoals rekto:verso die wil opvatten: de loutere presentatie van een 'case-study' ontbrak de voor de legitieme kunstkritiek zo noodzakelijke 'deskundige' omkadering.

Ik voelde mij, ik zei het al, niet op mijn plaats in zo'n kader.  Ik vond het journalistieke medium in niet al te grote mate een creatieve uitdaging en ik vertrouwde het niet (het verbaasde mij ook hoe slecht ik de combinatie van mijn tekst en de foto's verdroeg; ik kon er niet tegen om 'geïllustreerd' te worden). Maar dat wou nog niet zeggen dat mijn deelname op een geheel zinloze motivatie gesteund was. Mijn weigering om mij te verhouden ten opzichte van een thematisch geheel moest naar een grotere context gaan verwijzen. Ik had maar één basisstelling:  naïef geloven in de inherente kritische functie van het egoïstische individu dat zichzelf radicaal in vraag stelt. Daardoor stelt het immers, geloof ik, meteen ook de dingen in vraag waartegen het zich sowieso in de bestaande format al verhoudt.

Omgekeerd kon dat m.i. niet gegarandeerd worden. Als iemand iets kritisch of intelligents zegt over kunst, maakt hem dat nog geen kritisch of boeiend persoon. Hij stelt daarmee naar mijn gevoel een te weinig universele daad. Maar als iemand niet eens meer goede redenen kan bedenken om kritisch te zijn en dus vervreemd is van het begrip 'kritiek' zelf, impliceert dat volgens mij dat hij zichzelf telkens weer moet gaan identificeren met de culturele context waarvan hij gedesintegreerd is en hem dus, als hij die kracht heeft, vast beter en minder voor de hand liggend zal kennen, aanvoelen en benaderen. Die laatste zal niet zo snel te vangen zijn voor de verleiding van een rage, een enthousiasme, een richting of een opwinding. Bij hem staat in eerste instantie de ambitie centraal om de aan het medium inherente trivialiteit en tegenstrijdigheid op te zoeken en om daarin authenticiteit te vinden. Het gaat om verschillende, conflicterende, heel dynamische niveaus en sferen die buiten het logische, beschouwelijke en talige gaan: ethische, intellectuele, persoonlijke, existentiële én esthetische factoren botsen er met mekaar. Het gaat om beweging, stilstand, verandering en regressie, om vooruit gaan en terugwijken,twijfelen en geloven, wachten en uitbouwen, kalmte en nervositeit,...Het lijkt mij een inherente en onfeilbare kritische norm dat de aandacht voor die ontembare spanningen een behoedzaamheid oproept, ook al is het een gekke anarchie die haar draagt. In dat opzicht dringt het onmiskenbare psychologische effect zich op dat 'ongepaste combinaties' binnen het format frisheid, verrassing en hoop opleveren. Zo komt alles even in een groter, totaal kader te staan (er eventjes met een groepje beschouwelijke woorden of 'via' de concrete verhouding met een kunstwerk naar verwijzen lijkt mij een valse, veilige en laffe tactiek) en dat is wat een mens voeling geeft met de kracht en de relativiteit van de dingen die hem omringen. Dàt, gecombineerd met het geloof in de loutere impact van een persoonlijke originaliteit, kan in mijn naïeve geloof bijdragen tot een kritische waardigheid in het maatschappelijke leven. Pas als men de persoonlijke moed vindt om zijn tegenstrijdigheden en vooronderstellingen bloot te leggen én aan anderen aan te bieden, zullen zich kansen voordoen om toenadering te zoeken tot mekaar en tot de dingen. In die 'existentialistische' context heb ik deze reeks gemaakt en vind ik het allicht vaak zo banaal en voor de hand liggend wat ik in de vele persbeschouwingen lees; ik heb er meestal bitter weinig aan omdat ik het zelf al eens gedacht lijk te (kunnen) hebben en de presentatie vaak al van op een afstand herken. Niet dat ik er iets tegen heb, maar toch: een herkenbare mentaliteit is een middelmatige en ongevaarlijke mentaliteit.

Het enige dat mij aan dit journalistieke project geïnteresseerd heeft, zijn daarom de ogenblikken dat ik kon hopen op een sfeer van verrassing met een ongepaste combinatie, een verwijdering van de aan het medium inherente 'esprit de sérieux' of een uitvergroting van een bepaalde rol of mentaliteit. De anarchie van die momenten moest breken met de rechtlijnigheid van het project en op die manier een vreemdsoortige autonomie, dynamiek en tragiek verwerven. Het enige dat mij daarnaast aan het 'beschouwelijke' in se ooit geïnteresseerd heeft, is het ogenblik dat de analyse of het 'perspectief' haar eigen impasse bereikt (mijn vierde tekst). Als het niet zo ver komt heb je, geloof ik, niet ver genoeg gedacht...

  • De vreemde botsing van het half parodiërende (O draaibaar België, Brussel Vlaams, Waalse literatuurreeks in De Standaard,...en vele anderen achterna) en half sociale (eerherstel aan de fotografie!) opzet van de reeks was daarnaast omwille van zichzelf moeilijk vol te houden. Je kan een project moeilijk tegelijk afwijzen en verdedigen, zeker niet als het geworteld is in een inhoudelijke traditie van veredelde marginaliteit. Het was sowieso een tegenstrijdig uitgangspunt om een uitgebreid, beschouwelijk forum op te richten voor een artistiek medium dat niet op die schaal op de historische goedkeuring van de intellectuele kritiek kan rekenen, ook al was die moeilijkheid precies nog het zinvolste aspect van de onderneming,  Een uitgebreide thematische reeks over fotografie 'paste' op voorhand naar mijn gevoel alleen op een dubbelzinnige manier in de ambities van rekto:verso (het was anders geweest als het om één bijdrage zou gegaan zijn. Nu ging het om een nogal 'vulgair' en veel te groot concept voor de aangekondigde inhoud). Precies die moeilijkheid verplichtte mij telkens weer te zoeken naar een andere manier om het 'kritische project' goedschiks te saboteren (het werd in zijn vulgariteit aanvaard maar er werd tegelijk in de grote ruimte die ik had opgeëist 'waardig intellectualisme' verwacht! Een schizofrene uitgangspositie). De reeks kon op die manier, zo werd al snel duidelijk, alleen een zin hebben doordat ze een bastaardfunctie kon vervullen. Zo kon er een noodzakelijk spel met het medium begonnen worden dat tegelijk ironisch stond ten opzichte van het 'exotisme', eigen aan de fotografiekritiek (de 'eigenlijke' artistieke en subversieve inhouden die voor rekto:verso op het spel stonden waren impliciet beslist elders, traditioneler gefundeerd dan in de exotische fotografie) en twijfelachtig ten opzichte van een kunstkritisch project dat autonomie claimt maar impliciet onderhevig is aan een effect dat het doet schipperen tussen academisch idealisme (met een dubbelzinnige tolerantie ten opzichte van dat vulgaire en een hang naar een soort ideële, aristocratische subversiviteit) en dynamische, jeugdige smaakpreferenties (een toenadering tot het brede journalistieke veld met de paradoxale neiging om het academische en het traditioneel 'kwalitatieve' in het transmediale te projecteren). In die context leek ik niet anders te kunnen dan de inherente ongepastheid van de te ambitieuze reeksopzet onder verschillende vormen als gepast aan rekto:verso te verkopen om een persoonlijk spel te kunnen spelen met de 'kritische' idee die hun project draagt (zo kon ik ontsnappen aan de vreselijke cliché's van de democratische kunstfilosofische benadering of de misleidende pedanterie van de 'uitgebreide recensie' —een tijdverspillende uitvergroting van recensies uit de actualiteitsbladen- zoals vakfilosofen die elegant in vaktijdschriften spuien en waarmee journalisten de tussenzone bezweren). Ik moest mij daarom inderdaad iedere keer de facto min of meer buiten de relatie kunst-kunstkritiek opstellen. Niet om de kunst een uitzonderingsstatuut te verlenen, maar precies om het haar te ontnemen door haar thematische centralisme boudweg te negeren. Rekto:verso geeft de kunst immers ongewild (in de traditie van andere gemoedelijke cultuurprogramma's) al een uitzonderingspositie, louter en alleen door een tijdschrift voor 'kunst'kritiek op te richten.

-Iedereen is op zoek naar een zekere dosis geloofwaardigheid. Die menselijke hunkering is/was voor mij de enige reden om af en toe eens in de huid van de criticus te kruipen. Het is (althans voor mij) behelpen om de tijd zinvol en zonder al te veel ergernis door te komen. Een recensie schrijven (of ze opblazen) kan daar een heel, heel klein beetje bij helpen en je kan er soms relatief makkelijk wat geld mee verdienen. Onze tijd draait op ergere dingen. Maar uiteindelijk werd ik leeggezogen door het rekto:verso-project, al stimuleerde ik het sterk. Ik had er op de duur gewoon geen enkele affiniteit meer mee, te meer omdat ik constant het vervelende gevoel kreeg dat ik niet aan de 'normen' voldeed (paranoia?), dat ten dele ook omdat ik voor mezelf metterdaad die normen trachtte uit te wissen  Ik moest me dus aanpassen om te overleven in zo'n dubbelzinnig project, wou mijn onwennigheid tegelijk niet wegsteken, kwam bij onverwachte betekeniscombinaties en —sferen terecht om het mezelf draaglijk te maken, haalde even de grove intellectuele middelen boven (waaw!), moest vastraken in de absurditeit daarvan (míjn geschifte case-study),...

Ik wil mij nog even richten tot de ijverige Arne Schoenvuur, getrouw lezer en criticus van deze reeks:

Het is me uit alles wat je mij schrijft, beste, niet duidelijk wat je eigenlijk precies 'interessant' vindt maar het is in deze context alleszins initieel iets anders dan hetgeen mij boeit. Paradoxaal genoeg liggen onze beide visies op 'kunst' op een ander vlak evenwel verbazend dicht bij mekaar  (valt er te twisten over die algemeenheden?). Alleen leek het je nog niet triviaal genoeg als ik het terloops eens formuleerde. Je moest het serieus nog eens herhalen en je zonodig ergeren aan een zijdelings, geheel functioneel aspect van mijn (ik verzeker je: ironische!) tweede tekst (over mijn derde tekst zeg je merkwaardig genoeg niets rechtstreeks, behalve een vluchtige — en toegestane — ad hominem redenering). Je formuleerde zo'n leuke theorie over de kunst en het leven in een tweede lezersbrief. Het is spannend om terug te lezen wat ik zelf in het door jou gehekelde stuk (weliswaar met een zekere tegenzin) geschreven heb en een vijandige (maar, ik vermoed, verwante) ziel daarachter te vermoeden...

Laten we het nog eens op een rijtje zetten:

Ik schrijf een tekst-annex-interview voor rekto:verso over Annelies de Mey en Annemie Augustijns. Jij vindt hem totaal oninteressant en wijst mij op mijn journalistieke tekortkomingen. Je verwijst naar het feit dat ik voor de Tijd schrijf — doet helemaal niet terzake, rekto:verso is precies een project dat wil breken met de dagbladpers — en verwijt mij een gebrek aan alertheid bij het interview; een — overigens nogal pover — voorbeeld luistert je mening op.

Ik schrijf voor het volgende nummer een analyse van de sociologische habitus van de fotograaf waarvan jij het nodig vindt dat ik hem verdedig. Het stuk toont aan dat het niet zo simpel is om een fotograaf (wegens een impliciete, tegenstrijdige interesse ten opzichte van de aard van het medium en een welbepaalde sociale positie van het type fotografen dat ik hier wilde samenbrengen — Jacobs en de beloofde Trivier niet inbegrepen! Zij vielen, als 'grands', buiten de reeks. Het was een handige illustratie van de sociale opsplitsingen van het medium) op een publiek forum te betrekken. Mocht het, zoals zovele bijdrages in het blad, met theater te maken gehad hebben, zouden de reacties beslist niet zo uitblijven als nu. De 'makers' hebben daar een actievere rol. (q.e.d.) [ik weet het, voor jou geldt dat niet. Jij toont je als nauw betrokken bij de 'onderbelichte' fotografie. Precies een lezer als jij heeft die informatie nu net niet nodig — je toont  dat je eigenlijk toch al op voorhand weet wat er interessant is en voor het overige kijk je wellicht beter gewoon eens in je directe omgeving rond als je de juiste sfeer en inzichten wil detecteren. Ik kom dadelijk nog eens op dat aspect terug. Je schrijft immers iets over de abstracte 'rest' van de vooronderstelde lezerscategorie.]

Die derde tekst was tegelijk een impliciete uitvergroting van wat de gestudeerde recensent in zijn onderbewuste voorkeuren van de fotografiereeks vond. Die kon ineens opgelucht ademhalen bij een mix van een beetje theoretische analyse, een duidelijk voorbeeld en wat goedmoedig lachen met de fotografie. Overigens was het niet zo, zoals zowat iedereen meende te moeten lezen, dat Marco Jacobs het interview geweigerd heeft. Ík heb het geweigerd om de grens tussen kunst en kunstkritiek als statement eventjes utopisch uit te wissen. Ik heb een grof spel gespeeld met Marco Jacobs, hij niet met mij. [ik zal je verklappen dat ik een test heb uitgevoerd met hem: voor ik aan de derde tekst begon heb ik — bij wijze van spel — een nep-inleiding voor het derde deel geschreven. Ik sprak er in kunstwetenschappelijk cliché's en heel gericht over verschillende aspecten van zijn werk — hier en daar ook op een negatieve manier kritisch — en zou pas beslissen om die derde tekst te schrijven op voorwaarde dat hij die op zijn werk toegespitste inleiding met een zeker enthousiasme zou goedkeuren. Het zou immers betekenen dat gerichte kritiek totaal ongevaarlijk en herkenbaar is, of eventueel moest eindigen in wat gekibbel achteraan in een kunstkritisch boekje. Zo geschiedde. Hij keurde het goed — rekto:verso zou het, geloof me vrij, ook goedgekeurd hebben. Ik belde de man die avond op met de mededeling dat ik het interview niet wilde afnemen, waarop hij angstig reageerde. We spraken onmiddellijk af om mekaar erover te spreken en kwamen tot een ontroerend gesprek. Hij toonde, na een hard maar warm onderhoud, zijn bereidheid om foto's bij de tekst te plaatsen. Het was moedig van hem om te incasseren en te relativeren. Ik hield van hem. Uiteindelijk hoorde ik, tot mijn grote ontgoocheling, later niets meer. De kracht van zijn artistieke habitus was blijkbaar groter dan die van zijn persoon.]

Je reageert een tweede maal, Arne Schoenvuur. Met een behoorlijk abstract stuk, voorafgegaan door een citaat uit de inleiding van mijn vorige tekst. Je bouwt er — haast volledig los maar naar aanleiding van wat ik schreef — een theorie rondom de inhoud van mijn stuk. Ik juich je inspanning alleen maar toe, maar ik weiger de drijfveer ervan in deze context goed te begrijpen (of ik moet er mijn eigen machisme in herkennen). Je noemt mij overigens — vind ik wel leuk! — nergens expliciet in je tekst, terwijl ik wel duidelijk op de achtergrond aanwezig ben en je ergernis opwek (je vindt me een slecht kunstjournalist: ik ken er niets van! Volledig akkoord, maar dat heeft vreemd genoeg niets meer te maken met de tekst waarop je je lange betoog afstemt). Een spelletje tussen twee ambitieuze ego's, lijkt het.

Ik vraag me wel nieuwsgierig af of jij, als pleitbezorger van de 'onveilige' periferie der kunsten en ijveraar voor de (hoe idyllisch en wie is er tégen die algemeenheid?) kwalitatieve kunstjournalistiek niet eens je beeld van de toestand nóg avontuurlijker kan maken. Nièt ten opzichte van mij ditmaal (wat heb ik daar ook mee te maken?) maar ten aanzien van die stomme regeltjes waaraan je je journalistieke zinnebeeld blijft vasthaken: 'De journalist beschikt over een medium waaraan hij niet zomaar kan morrelen. De conventies van het medium liggen vast. Daar is hij zich goed van bewust.[...] Dat medium is nu eenmaal het noodzakelijk kwaad dat hij moet gebruiken omdat hij voor een publiek werkt.'

Voor iemand die weet heeft van het diepe menselijke streven naar onveiligheid kunnen journalistiek en kunst toch niet zo sterk losgekoppeld zijn? Jij moet een beetje zin voor journalistiek avontuur toch juist stimuleren in plaats van je er conservatief over op te winden? Het is precies in het journalistieke veld, met zijn grote publiek, zo troostrijk om af en toe die bevreemdende onveiligheid en dappere kwetsbaarheid te creëren die naar de essentie van het leven verwijzen. Jouw traditionele reactie (what else was new?) bewijst alleen maar dat jouw voorgespiegelde publieke opinie zichzelf en haar interesses op een al te nederige manier ernstig neemt en zich tevreden stelt met een reeks of een boekje dat perfect te lezen valt bij de gezellige achtergrondruis van de zondagavondradio. Ze ziet de kans om in al haar studentikoze ijver nog snel iets interessants op te steken over de fotografie of iets anders ('van reizen kan je leren')...

Ik pleit ervoor om kunst en journalistiek minder los te koppelen. Als de journalistieke wereld iets meer de vrijheid nastreeft die de kunsten kenmerkt, zal ze volgens mij meer karakter en pit krijgen. Zo kan ze een virale functie hebben en laat ze zich niet te snel inpakken door  de herkenbare vormen van haar traditie. Ze moet een 'attitude' ten opzichte van de wereld zijn in plaats van een aangekondigd kritisch instrument binnen een veilig afgebakend perceeltje woorden. Als een criticus overigens, zoals jij beweert, eigenlijk toch alleen maar schrijft voor diegenen die ('een deel van de mensen zal wel kritisch genoeg zijn') niets weten, kan je hem toch niet kwalijk nemen dat hij, zoals ik, de boel begint te saboteren?...[het is wel even lachen: een opvoedkundige taak voor diegenen die het zelf niet kunnen uitvissen? Hoe nobel.]

Ik vraag me daarenboven af of ik je pleidooi voor de 'onveilige' kunst ernstig moet nemen als je geen enkele voeling hebt met die tweede tekst, waaraan je je zo gestoord hebt. Snap je echt niet dat het mij daar noch om de fotografie, noch om mijn interviewees, noch om zogenaamde 'degelijke' kunstkritiek te doen is? Voel je de bevreemde, documentaire sfeer van dat stuk, precies veroorzaakt doordat een aantal vanzelfsprekendheden genegeerd werden, niet aan? Het verwondert me. Alleszins merk ik dat het je wel degelijk bezighoudt, die grens tussen kunst en journalistiek, en daadoor voel ik mij gesterkt in mijn opzet om in rekto:verso daarover te beginnen nadenken. Straf wel dat jij tegelijk kan hunkeren naar de onveiligheid van de kunst en naar de veiligste en herkenbaarste kunstjournalistiek. Geef mij eens een verklaring.

Nog eens anders: inderdaad had ik bepaalde dingen niet in de hand, zoals je zegt. Ik was beslist 'onderhevig aan de problematische botsing tussen journalistiek en fotografie'. Het was zelfs mijn persoonlijke redding en uiteindelijk zelfs mijn doel in de verstikkende context van deze reeks.

Wat betekent dat: de dingen in de hand hebben? Het kan toch juist fascinerend zijn als iets het van je overneemt. Het laat je (hoe avontuurlijk) andere, onverwachte dingen zien. Waarom stoor je je toch ook zo aan die stiltes? Ik ben daar eigenlijk gewoon blij mee. Ze zijn wat ze zijn. Ze horen erbij. Ze 'zijn' een attitude die zich opdringt en die dan merkwaardig contrasteert met het geroep achteraf. En precies dat verschil is interessant. Het laat mentaliteitskritiek toe en die is altijd straffer en efficiënter dan kunstkritiek.  Bovendien vind ik stiltes, je raadt het al, minder saai dan interessante gesprekken over kunstzinnige ambities. Hetzelfde in verband met het zogenaamde 'conflict' waarnaar je verwijst. Dat was er niet op het moment dat ik daar bij die vrouwen aan tafel zat. Ik heb het precies gecreëerd door hen niet centraal te stellen, iets dat jij afkeurt. Waarom vind je dat zo erg? Ik moet de kunstenaar en de kunst bekijken en ik mag hen geen vervormende spiegel voorhouden? Ik mag de ongeschreven hiërarchische wetjes niet in vraag stellen? Ben ik niet bekend genoeg? Ik vind het precies boeiend om hen uit hun rol te doen vallen en hen, als ze het zelf niet doen, te reduceren tot stervelingen of desnoods (bij wijze van grap) idioten. En ik ben ook altijd bereid geweest om te praten met alle betrokkenen. Dat is zeker niet 'a priori' door mijn onvermogen uitgesloten, zoals je het zou willen. Zélfs niet als zij zich, zoals vooraf, tijdens of achteraf  kon blijken, impliciet 'hoger' achten dan de onderdanige, kritische journalist (daar is geen enkele reden toe; we zijn allen mensen). Maar ijdelheid en het tussenschot van een publiek medium leken die dingen precies 'a posteriori' onmogelijk te maken .

[ik had beslist relatief aangename vrienden kunnen worden met al mijn interviewees, maar mijn behandeling van hun rol maakte mij jammer genoeg en onterecht een vreemd en ondoordringbaar iemand. Een zekere fascinatie voor mijn verschijning was tot op dat punt nochtans nooit afwezig. Door de plotselinge omkering der sociale rollen ging men mij uit de weg, hetgeen van weinig persoonlijk avonturisme getuigde. Het bewees vooral ook nog eens dat de ontkoppeling van journalistiek en persoonlijke identificatie in se terugging op een empathische overeenkomst. Die kon pas een actieve plaats hebben in mijn reeks omdat ze opgevat werd als de objectief genegeerde identificatie van twee verschillende werelden. Het hoorde thuis in mijn dromen om ze op hetzelfde forum ook weer samen te voegen. Omdat men mijn noodzakelijke gedaanteverwisseling vanuit een totaal andere wereld alleen als absurd kon begrijpen, konden we niet tot een verzoening komen. Dat teleurstellende maar begrijpelijke feit —vervreemding heet dat — staat volledig los van alle inspanningen die ik had kunnen doen om de boel voor jou interessanter te maken. Het illustreert alleen de respectabele keuze van de fotografen om geen toenadering te zoeken tot een gek.]

Misschien moet je dat aspect dus gewoon kalmpjes als een 'levensfeit' detecteren in plaats van je druk te maken over de normering van het lompe, hypothetische professionalisme van je 'ideële' kunstkritiek. Het is allemaal zo erg niet. Het is een 'live' illustratie van een levensfragment in plaats van, zoals jij het zou willen, een nijvere poging om de kunstenaar en zijn werk te 'doorgronden'. Wil je de dingen zo graag begrijpen?

Welke 'dialoog' had je in de plaats gewild? Éen waarbij er 'positie wordt ingenomen' ten opzichte van de kunst allicht. Kijk eens in al die tijdschriften en kranten. Het is griezelig comfortabel om dat te doen. Een luxe zelfs, onder critici, om kritisch te zijn, zelfs al zou de kritiek in gevaar zijn. Je bent gevoelig voor avontuur, maar het lijkt erop dat je de kern van het avontuurlijke niet goed begrijpt. Die ligt heus niet alleen, ik herhaal het, op het artistieke of het beschouwelijke domein. Die wordt gegarandeerd door in een zo groot mogelijke context je eigen mens-zijn aan te bieden aan een ander, buiten je zgn. 'conventies' om. Precies dat heb ik (in minimale mate) geprobeerd in deze 'journalistieke' reeks. Het is een belangrijker en indrukwekkender inzet dan hetgeen jij wil: journalistieke herkenbaarheid (je toont trouwens dat je al op voorhand weet wat interessant is en wat niet! Bovendien schrijf je het voor jezelf ook nog eens in interessante lezersbrieven uit) en een beetje informatie over fotografie die je toch al hebt en overal elders ook kunt vinden (jouw minder intelligente lezers kunnen vast op het internet terecht). Ik ben allicht in dat opzet gefaald, maar dat mag je mij niet kwalijk nemen. Ik blijf resoluut denken dat we ons niet altijd moeten laten leiden door de sfeer van het professionele die jij een uitzonderingspositie verleent. Ik geloof in een gezonde afwisseling met het persoonlijke, onbeholpene, vreemde en naakte in dit veld. Ik durf zelfs hopen dat deze reeks in al zijn radicaliteit en stunteligheid uniek is geweest in zijn opzet, uitbouw en uiteindelijke falen... Ben ik daardoor journalistiek tekortgeschoten? Moet ik nog berouw tonen omwille van begane fouten (ik geef toe dat ik een belabberd journalist bén, maar niet dat ik een genormeerd journalist wíl zijn). Of heb ik geïllustreerd wat jouw theorie ook naar voren schuift, namelijk dat er ogenblikken zijn waarop de conventionele dingen geweigerd worden en er een verrassing(kje) wacht?

Nog dit: Is de hedendaagse Belgische fotografie de dupe van deze reeks geworden? Ik denk dat het wel meevalt. Er zijn veel ergere dingen. Op een dag staat er vast een toprecensent op die niets anders te doen heeft dan gedreven en genuanceerd te spreken over die wereld. Ondertussen bladert u op uw culturele wandelwegen vooral nog eens door een fotoboek of staat u voor de zelden geopende deuren van de Belgische fotografiecentra tegen de kou of de hitte te vechten. U denkt er dan het uwe van.

(De tekst van Arne Schoenvuur wordt in dit nummer als re:spons gepubliceerd)