De eer van de natie?

Door Wouter Hillaert, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Geen Vlaming of Nederlander die de grens oversteekt, of hij komt terug met de indruk dat het theater aan weerskanten uiteendrijft. Over het aantal Vlaamse voorstellingen in Nederland bestaan er cijfers, over de verschillen in cultuurbeleid is er gedegen onderzoek. Maar over de artistieke kant van dat aangevoelde verschil leven alleen clichés. Reden genoeg voor Simon van den Berg, recensent voor Het Parool, en zijn Vlaamse collega Wouter Hillaert van De Morgen om eens dieper op die kwestie door te gaan. Elke maand sturen ze elkaar naar een nieuwe Vlaamse of Nederlandse voorstelling, en kruisen ze daarover de pennen. Niet alleen in rekto:verso, maar ook in het Nederlandse theatervakblad Theatermaker. Allemaal ter eer en glorie van beide naties en vorstenhuizen...

I.

Beste Simon,

Was het aan een van die stalletjes in Amsterdam Centraal? Bestelde ik een croissant of een warme chocomelk, mijn klein geluk op aarde? Ik weet het niet meer precies. In elk geval schakelde de verkoopstante spontaan — maar lichtelijk geïrriteerd — op Engels over. 'Sorry, what do you want?' We spreken niet meer dezelfde taal. Of jullie in elk geval niet meer die van ons. Als Vlaming ben je in Amsterdam nu ook al een ordinaire toerist...

Oké, ik moet toegeven dat ik me het afgelopen seizoen — als obligate zuiderling in de jury voor jullie Theaterfestival — ook vaak echt zo gevoeld heb. Ik zit genummerd in een zaal, zie net hetzelfde als mijn buren, begrijp ook perfect wat er gezegd wordt (wij wel, ja) en toch gaat de hele zaal ineens Hollands gieren terwijl ik absoluut niks heb gehoord waarvoor zich ook maar een mondhoek zou kunnen roeren. We spelen blijkbaar ook niet meer in dezelfde taal.

Over dat verschil tussen theater in Vlaanderen en Nederland is al veel gezegd, maar ook vaak hetzelfde. Zelden raakt het verder dan de eigenlijke vaststelling 'dat het uit elkaar drijft'. Over tanende tournees, verschillende uitkoopsommen, wisselende beleidsopties en andere randgegevens zijn er intussen cijfers en grafieken bij hopen, dat wel. Maar over de artistieke kern van de zaak? Over het mogelijke verschil op scène? Wat dat precies is, zo het er is? Laat dat de inzet van onze gedachtenwissels zijn. Onze naties dienen gered. Vooral die van jou...

Proefondervindelijk ben ik beginnen inzien dat die makkelijke lach in Nederland (meestal in de grotere schouwburgen) er een is over de oppervlakte van de dingen. Iemand komt op met een raar masker van Micky Mouse: hahaha! Een scheve grimas: hihihi! Toont zich iets visueel onverwachts of onpassends, dan is dat meteen lollig.

In Vlaanderen, denk ik, moeten we eerst weten waar dat rare masker voor staat. Zo gebeurde het me ook wel eens dat ik alleen lachte tussen verder sippe Nederlanders (bij Rococo van Hotel Modern bijvoorbeeld), en dan had dat vaak te maken met een spitse dubbelzinnigheid, een eigengereide ironie of gewoon een burlesk (soms macaber) doorgaan in de dingen. Op momenten dus dat er iets anders bedoeld wordt dan wat je ziet, onder de oppervlakte. In Nederland lijkt vooral die basisdefinitie van theater in gevaar.

Ook op scène, om tot mijn punt te komen. Het is mij pas laat in het seizoen beginnen te dagen, maar er verschijnen ontzettend veel huiskamerdecors of andere realistische settings in Nederlandse maaksels. En dan heb ik het niet enkel over meer publieksgerichte producties als Ik ben weg (Toneel Speelt) of Nachtwake (de Paardenkathedraal), waarvan je nog kunt snappen dat ze omwille van hun brede tournee wat toegankelijker denken.

Twan Van Braght. The Bob Fresky Show.

Ik zag die realistische inrichtingen afgelopen seizoen ook bij veelbelovende (jongere) groepen als Opium voor het volk (Overwinteren), Mugmetdegoudentand (Inside out) of Norfolk (Uptijd). Die voorstellingen zouden voor de wissel van de macht moeten zorgen , maar allemaal vertrekken ze met hun (binnenhuis)decor van dezelfde, in het Nederlandse theater alomtegenwoordige categorie van de onmiddellijke herkenbaarheid.

En zeker vervreemden ze die af en toe in de rest van hun (ook niet noodzakelijk slechte) voorstelling, maar in essentie blijven ze mee getuigen van de opvallende één-op-één-tendens in Nederland: what you see is what you get. Je ziet in Inside Out een hotelkamer: het speelt zich af in een hotelkamer. Je ziet in Overwinteren een soort rommelige loft: je krijgt een (zoveelste) analyse van de zingevingscrisis van de urbane twenty-somethings van vandaag. Er wordt iets getoond wat op het eerste gezicht — dus visueel — lachwekkend is: het publiek lacht. Wat je zaait, is wat je oogst.

Het gaat me natuurlijk niet om die decors alleen. Door mijn buitenstaandersbril gezien, passen zij in een veel breder verschijnsel: het Nederlandse theater lijkt gevangen in een negentiende-eeuws naturalisme. Het vangt de tijdsgeest zoals we die allen aanvoelen (een gerichtheid op de wereld die ik soms mis in Vlaanderen), maar doet dat meteen ook nogal letterlijk, als een loutere kopieermachine. Nee, nog erger. Het kopieert die realiteit in begrijpelijke schema's: vaste rollen, veelal duidelijke psychologische ontwikkelingen en een verhalend verloop van a tot z. Dat is een visie op theater die sinds de latere Strindberg, nu honderd jaar geleden, tot de historie is gaan horen.

Dat valt mij allemaal op omdat ik in Vlaanderen vrijwel géén (jonge) makers zulke stukken zie kiezen of pennen. Hier schrijven ze partituren — vaak veel te snel, maar da's een ander probleem. De gemiddelde Vlaamse voorstelling is eigenlijk een performance: makers roepen een toestand op in plaats van een verhaal, acteurs staan er bijna vaker in als spelers dan als personages en de scenografie bestaat uit een sober mentaal of symbolisch ontwerp dat op zich weinig te maken heeft met de uitgebeelde toestand.

Drie dingen wil ik daaraan verdedigen, los van de vraag of die gemiddelde voorstellingen dan slagen of niet. 1) Ze laten veel meer denkwerk aan de kijker, die zelf betekenissen bijeen moet gaan puzzelen. 2) Hun vorm gaat uit van de chaotische complexiteit van de wereld, en niet van haar eendimensionale herkenbaarheid. 3) Ze hebben begrepen dat films en tv-soaps al lang de functie van het negentiende-eeuwse naturalistische theater hebben overgenomen, en proberen daar net een alternatief voor te bieden. Ze denken het livekarakter van spelen voor een publiek door en gaan uit van wat theater tot autonoom medium maakt: zijn performativiteit en de dubbelheid van zijn mededeling. Kortom, ze vervreemden de werkelijkheid in plaats van die te kopiëren. Dat is voor mij — heerlijk veralgemeend — het grote verschil op scène tussen mijn en jouw natie.

Die van jou lijkt (met wekker Pim?) wakker geschoten te zijn in een nieuwe werkelijkheid die het met elke voorstelling moet her- en herkauwen om er een eerste begrip van te krijgen. Die van mij beseft misschien al beter dat er aan gordiaanse knopen als Brussel-Halle-Vilvoorde toch niets te begrijpen valt en je maar beter je eigen werkelijkheid kunt vormgeven. De Rode Duivels winnen toch nooit het EK. Oranje ook niet, maar jullie hebben dat nog niet ingezien.

Die Vlaamse performativiteit waarover ik hier zo chauvinistisch oreer, kun je de komende weken nog meepikken in Zoals de dingen gaan van Peter De Graef, Soeur Sourire van Compagnie Cecilia, Revue van de KVS of Les in hysterie van Eric De Volder. Make your choice and enjoy! En spreek mij tegen!

Grote groeten,

Wouter

II.

Beste Wouter,

Vrijwel tegelijk met jouw brief uit Vlaanderen aan mij verscheen in jouw krant De Morgen een brief uit Nederland: Geert Wilders' oproep tot vereniging van onze twee vaderlanden. Het was het startpunt van een nieuwe ronde in het eeuwigdurende Nederlands-Vlaamse gezelschapsspel: 'Waarom zijn ze zo anders?'. Ik waarschuw maar alvast: ook wij zullen onvermijdelijk in ronkende grootspraak, blaartrekkende clichés en onverbloemd chauvinisme vervallen. Jij hebt enige voorsprong. Het jaar in de TF-jury heeft je al in de afgelegen streken van het Nederlandse theaterlandschap gebracht. Voor mij zal het komende jaar (en misschien wel langer) een vergelijkbare reis in België opleveren. Maar omdat ik me nog niet zeker genoeg voel om stevige uitspraken te doen over Het Vlaamse Theater excuseer ik me alvast voor mijn in eerste instantie nogal reactieve houding.

Alors, tot de kern. Vooral mijn natie dient gered, schreef je. Door de Nederlandse zucht naar onmiddellijke herkenbaarheid is er een basisdefinitie van theater in gevaar: dat in het theater iets anders wordt bedoeld dan er wordt getoond.

Daar heb ik even over moeten nadenken. Basisdefinities in de kunst maken me sowieso nogal huiverig, maar het idee dat theater gebaat is bij afstand tussen beeld en bedoeling lijkt me helemaal aanvechtbaar, juist omdat in de werkelijkheid die afstand zo enorm groot is. Politici aan weerskanten van het politieke spectrum lijken in twee verschillende wereld te leven; nieuwsfoto's worden gephotoshopt; kunstinstellingen organiseren nep-events met photo opportunities om redactionele content in de media te krijgen. Wij kennen onze wereld niet anders dan gemediatiseerd.

Misschien is het juist wel een andere 'basisdefinitie' van het theater die nu aandacht verdient: het feit dat theater hier en nu plaatsvindt, als ontmoeting tussen echte mensen. Ik zie dat als oorzaak voor het aandachtige theater van jonge Nederlandse makers als Dries Verhoeven, Jetse Batelaan, Lotte van den Berg en Boukje Schweigman. Ze dwingen je als toeschouwer om preciezer te kijken. Niet door te ontmaskeren, maar door te concentreren, niet door vervreemding, maar door naïviteit.

Toegegeven, hun voorstellingen zijn nou net niet diegene met seminaturalistische huiskamerdecors, maar de achterliggende waarden van Opium voor het volk, Mugmetdegoudentand of Norfolk zijn niet wezenlijk anders. Nederlands theater is emo. Het zoekt in het algemeen geen intellectuele uitdagingen, preekt niet en vraagt van de toeschouwer weinig gepuzzel, maar zoekt compassie, begrip en medemenselijkheid. Het biedt geen inzicht, eerder troost.

Ik zie dat het duidelijkst bij voorstellingen als Gerucht van Lotte van den Berg, waarin ik word uitgenodigd om een uur lang in alle rust naar een druk stadsplein te kijken, of in U bevindt zich hier van Dries Verhoeven, waarin een speler mij in bed stopt terwijl ik die handeling via een grote spiegel vertwintigvoudigd zie gebeuren in de kamertjes naast mij. Maar ik zie het ook in de voorstelling Inside Out van Mugmetdegoudentand waarin het Tweede Kamerdebat met Minister Verdonk over het Nederlanderschap van Ayaan Hirsi Ali leidt tot existentiële spanningen in een lesbische relatie. Bij actrice Lineke Rijxman slaan de stoppen door bij een (in Nederland beroemde) emotionele uitbarsting van Verdonk: 'Denkt u dat ik dit een fijne situatie vind? Denkt u dat ik mij hierdoor als mens niet aangesproken voel?'. Rijxman playbackt het moment, vergroot het uit, vertraagt het, verhevigt het. En maakt op die manier iets essentieels duidelijk over het gebrek aan compassie in het publieke debat. Nederlands politiek theater op z'n best.

Zoals je terecht constateert, gaan veel Nederlandse makers uit van de werkelijkheid. Ze hebben vaak de pretentie een uitspraak te doen over de hele wereld en omstreken. De meeste theatermakers in Nederland hebben sterk het idee dat hun werk enige 'maatschappelijke relevantie' moet hebben. Zowel de onmiddellijke herkenbaarheid die je verfoeit, als de gerichtheid op de wereld die je in België zegt te missen, zijn daarop terug te voeren. Dat leidt vaak tot schematische wereldbeelden, maar dat is bepaald geen typisch Nederlandse ziekte. Ik zag in de 'politieke trilogie' van Guy Cassiers bij Het Toneelhuis (Mefisto Forever, Wolfskers, Atropa) eenzelfde soort moralistisch simplisme, dat blijk geeft van een zorgelijk vertrouwen in goed/foutschema's uit de Tweede Wereldoorlog om hedendaagse problemen op te lossen.

Ik ben het met je eens dat Vlaams theater vaker autonome kunst durft te zijn en ook mag zijn. Ik als toeschouwer mag er als het ware omheen lopen en mijn standpunt bepalen, ik hoef niet per se 'mee'. Dat is plezierig, maar lijkt me ook moeilijk voor niet-ingevoerde kijkers.

Uit je suggesties voor voorstellingen koos ik Soeur Sourire van Compagnie Cecilia en De Werf over de 'Zingende Non' Jeanine Deckers, een onderwerp waar ik niets vanaf weet. Metgezel F. probeerde het nog door in de trein naar Gent luidkeels Dominique te zingen, maar het mocht niet baten. Veel wijzer over het onderwerp ben ik door de voorstelling niet geworden, maar toch was ik danig onder de indruk. Van performer Marijke Pinoy vooral, die schaamteloos de voorstelling commandeert. Maar ook van de lekker smerige rock-'n-roll die deze vrouw van bijna vijftig, haar eigen puberzoon en een hoogzwangere Afrikaanse uit hun instrumenten weten te knallen. En van de levende kip, die rustig op het toneel rondscharrelt.

Ik herken je observatie over het performancekarakter van Vlaamse voorstellingen, maar ik kan ook wel Nederlandse equivalenten noemen, zoals twee voorstellingen die Gillis Biesheuvel afgelopen jaar bij Dood Paard maakte: Bazel en Deconstructie. Of het mede door jou geselecteerde Rococo van Hotel Modern. Maar vooral moest ik denken aan de voorstellingen van (alweer) Mugmetdegoudentand uit de tijd dat je hun naam nog in vijf woorden schreef. Hetzelfde exhibitionisme, en de vergelijkbare focus op volkse helden.

Een groot verschil is echter het weldadige gebrek aan ironie bij Soeur Sourire. In Nederland zouden acteurs een dergelijk onderwerp niet zo ernstig acterend aanpakken, er komt altijd camp bij kijken. Over die Hollandse distantie zullen we later zeker te spreken komen.

Kun je daar eens op letten bij je volgende theaterbezoeken in Nederland? Bijvoorbeeld bij performances als Schmiere van Deuten en De Goeij of De ongelooflijke Bob Fresky Show van Twan van Bragt.

Groet!

Simon

P.S.: Ik laat je 'beschuldiging' dat Nederlands theater negentiende-eeuws is even voor wat ze is; vooral omdat je alternatief het vooroorlogse 'vervreemding' is.

III.

Hoi Simon,

Met klassieke vertraging op het spoor Amsterdam-Antwerpen (daar beginnen onze falende betrekkingen al) ben ik net thuisgekomen van vier dagen Theaterfestival in Amsterdam. Het was als in de goeie oude dagen: Vlaamse en Nederlandse gevallen luchtig door elkaar geprogrammeerd, hier en daar zelfs samen op scène of aan de toog in de Smoeshaan. Ook zonder bier (of wat jullie bier noemen) leken we elkaar plots moeiteloos te verstaan. Missie van de KVS, door zijn katholiek-koloniale lading bijna autistisch Vlaams, sloeg bij jullie net zo hard in als hier. Waar maken we ons druk over?

Zo zag ik op jouw aanstichten ook De ongelooflijke Bob Fresky Show van Twan van Bragt in het Ostadetheater. En waarlijk: ik kwam blij verrast buiten. De titel deed het ergste van jullie Angelsaksische hang naar lacherig entertainment vermoeden, maar Bob Fresky bleek een wat zielige ontdekkingsreiziger die in dit era waarin niks meer te ontdekken valt, dan maar in zijn fantasie vlucht. Rare verhaaltjes vertelt hij: over de vlucht voor een schorpioen in de woestijn, over de verstening van de hele aardkloot, over een Chinees besje dat zich met krakende gewrichten in zee stort. Absurd, maar ook poëtisch. Het countrybandje naast hem zorgde voor een nostalgie naar de Amerikaanse pioniersgeest, terwijl de directe presentatie wel duidelijk wortelt in (wat ik ken van) de Nederlandse cabarettraditie. Is deze show een concert? De tragikomedie van een eenzame mythomaan? Stand-up rond the American Dream? Van Bragt liet in mijn interpretatie de noodzakelijke kieren open, en dat zie ik niet altijd in Nederland. Zijn performance viel tussen alle krullerige stoeltjes op scène door.

Dat is iets wat we delen in Nederland en Vlaanderen, denk ik. Theater evolueert — meer dan in Frankrijk of Duitsland of Oost-Europa — zienderogen weg van theater. Met de hippe term 'hybridisering' denken we dan steeds aan vermenging met installatie, klassieke muziek, technologie, performance of dans (zie de selectie van het Vlaamse Theaterfestival), maar veel opmerkelijker vind ik tegenwoordig de drift naar lagere cultuurvormen als tv-show, concert, stand-up, circus, komedie, soap, cabaret, street culture, games (zie de Amsterdamse fringe). Het is één groot appel aan de onbemiddelde beleving. De ongelooflijke Bob Fresky Show onderscheidt zich door binnen dat populaire kader toch alle ruimte te laten voor verbeelding. Dat is volgens mij dé uitdaging voor het theater van de eenentwintigste eeuw: communicatie op een dubbel plan, met voor de leken een directe toegang in de beleving en voor de meer geoefende kijkers tegelijk voldoende denksport of vormverwarring.

Dat is precies wat Wuivend graan, toch een van jullie toppers van vorig seizoen, net volkomen miste. Men ging zo fout doen dat het in mijn ogen debiel werd. Het ontbrak aan een ernstige inzet, of toch van zodra de (slecht geacteerde) nevenpersonages de boel kwamen verstoren vanuit de zaal. Er stak een ergerlijke, onuitgesproken afspraak tussen makers en publiek onder. 'Dit heeft niks met onszelf te maken, we zijn hier alleen samen voor 't amusement'. Amusement? Wuivend graan was de openlijke viering van het anti-intellectualisme.

Weet je, Simon, er is vandaag maar een vraag die echt telt, denk ik. Wat met het publiek? Je ziet bijna elke voorstelling ermee worstelen, nieuwe benaderingen zoeken in de aanspreking. Ik heb het gevoel dat we voor een keuze staan: meegaan of tegenstrijken. Het ideaal lijkt me proberen te zoeken naar een combinatie: een heldere instap in bijvoorbeeld een populaire vorm (zoals 'show'), en daarbinnen creatief en autonoom gaan huishouden tegen bepaalde vertrouwde verwachtingen. De beste kunst levert nog steeds die voorstellingen op waarin je de dwingende noodzaak van de performer voelt, zijn ernst in zelfs de lol. Ik blijf die dubbelheid en wrijving graag verdedigen, los van of dat dan vervreemding heet. Voor totaal behapbare dingen als Schmiere hebben we de microgolf, excuseer: de magnetron.

Grote kus,

Wouter

P.S.: Waar ik wel eens nieuwsgierig naar ben, is naar jouw blik op ons Vlaams katholicisme. Jullie herkennen dat heel vaak waar mij dat verwondert, het lijkt bijna een vast interpretatiekader. Tenzij het wel degelijk aan ons theater ligt? Ik stuur je graag naar Venizke van Campo (ex-Victoria). Misschien wordt het camp, maar vrijwel zeker iets 'katholieks'. Ik hoor je, maat!

IV.

Broeder Wouter,

Ai, je hebt het k-woord genoemd. Ik wist dat het ging komen, maar niet dat het zo snel zou gaan. Ik moet je alvast waarschuwen: in het Hollands woordenboek staan achter 'katholiek' de steekwoorden huichelachtig, onbetrouwbaar en hypocriet. O ja, en achterlijk. Dit onderwerp moeten we echter nog even uitstellen. Rustig kan ik zeggen dat Venizke géén katholieke voorstelling is.

Drie dansers en drie toneelspelers staan op het toneel, er wordt Frans, Engels en Vlaams gesproken. Achterop het toneel staan zes make-uptafels en rechts een foeilelijke bordkartonnen Eiffeltoren. Er worden 'foute' liedjes geplaybackt — Britney komt voorbij, maar ook Paris s'éveille, Nirvana en Amy Whinehouse. Ze dansen af en toe op die kenmerkend Vlaamse Alain Platel-manier en ze hebben allemaal blablaverhalen die ze op semi-authentieke toon vertellen, als een soort bekentenistoneel. Slechts op twee momenten bewegen ze een paar tellen in een synchrone choreografie, maar verder blijven het afzonderlijke individuen.

Benny Claessens, de enige acteur die ik kende (uit Lieve Kitty), doet een divamonoloog over wat er allemaal mis is met de productie. Hem was beloofd dat hij op de poster mocht. De voorstelling zelf neemt hij scherp op de hak. "Zo lekker Alain Platel-achtig. Lekker Marthaler meets Forced Entertainment." Hij doet dat helemaal aan het begin, en dan vind ik het nog geestig. Maar als hij het helemaal aan het eind gedaan had, dan was het zozeer van toepassing geweest op Venizke zelf dat het pijnlijk zou zijn.

Ik ontdek er pas laat een lijn in, maar het lijkt allemaal te gaan over hedonisme, roem, idols, diva's, liederlijke feesten, eenzaamheid en zelfhaat. Ik moest heel erg lachen om een jonge actrice die de hele avond al heel onzeker aan het doen was en die plotseling aan een monoloog begon. 'Ik ben als kind mishandeld. En daarna moest ik naar het concentratiekamp. En daarna ben ik mijn organen kwijtgeraakt. Ik heb drie abortussen gehad.' Enzovoort. Een catalogus van slachtofferschap. Het was een klein moment van prettige ironie.

De rest van de avond miste ik vooral een samenbindende vorm (die Soeur Sourire bijvoorbeeld wél had). Ik begrijp heus wel dat je vindt dat je van Nederlandse voorstellingen te weinig ruimte krijgt om zelf betekenis te geven, maar is dit voor jou een geslaagd voorbeeld van open dramaturgie? Ik voelde me nogal het bos in gestuurd. Daarbij werd ik totaal niet geholpen door de informatie die ik van tevoren kreeg. Een titel die niks betekent, een generiek surrealistische affiche en een publiciteitstekst waar geen touw aan vast te knopen is. (Hoewel, dat kan natuurlijk de taal geweest zijn.)

Ik vind die gebrekkige publieksinformatie wel een belangrijk punt als we het over publiek hebben. Jij doet twee suggesties voor artistieke strategieën om als maker naar het publiek toe te bewegen (twee lagen en meegaan/tegenstrijken), maar ik ben bang dat je gevangen zit in de valse tegenstelling tussen autonoom en populair. Natuurlijk is de noodzaak van de performer het sleutelingrediënt, maar dat geldt net zo hard voor André Rieu als voor Bruno Vanden Broecke (van Missie). Voor mij was dat de kern van Schmiere, de tragische kant van de onhoudbare noodzaak tot entertainen. Net zomin geloof ik in de automatische koppeling van noodzaak en 'dubbelheid en wrijving'. Neem voorstellingen van Boukje Schweigman: die strijkt nooit tegen haar publiek in, maar juist de veiligheid die dat oplevert, zorgt voor een speciaal soort poëtische sensitiviteit. Wrijving is een middel en geen doel.

De vraag lijkt me eerder: hoe regisseer je de verwachtingen van het publiek? Hoe geef je de toeschouwer de stille hint dat hij of zij misschien tegen de haren in wordt gestreken zonder belerend of overdreven voorzichtig te worden?

Ik zie ook niets in je pleidooi voor kunst met 'voor de leken een directe toegang in de beleving en voor de meer geoefende kijkers tegelijk voldoende denksport of vormverwarring.' Ik zou dat Pixar-theater noemen, naar de makers van Toy Story, Ratatouille en Wall-E, films met schattige knaagdieren of robots voor de kinderen en postmoderne verwijzingen voor de volwassenen in het publiek.

Mijn belangrijkste argument tegen die Pixar-kunst is dat massacultuur daar al heel goed in is. Ik geloof niet dat massacultuur de kunst nodig heeft om zich te verdiepen. Massacultuur blijft namelijk cultuur: machinerie om betekenissen te genereren.

Nu we het toch over Wuivend Graan hebben... Ik vond de voorstelling erg leuk, maar kan zeker begrip opbrengen voor mensen die het flauw, vermoeiend of voorspelbaar vonden. Maar anti-intellectualisme? Dat' doet de voorstelling te veel eer. De ernst zat hem in de lezing van Henrik van Woerdekom over 'Ethiek in het licht der evolutie', gepresenteerd als parodie, maar eigenlijk bloedserieus. Schrijver Wim T. Schippers is gefascineerd door wetenschap, omdat het zo'n fundamenteel zichzelf onderuit gravende activiteit is. Hoe meer de mensheid leert en begrijpt, hoe meer we inzien dat er niets is dan chaos. De onderbrekingen en het ontsporen van de lezing werden daarmee het bewijs van haar hypothese.

Dit spreekt Nederlanders speciaal aan omdat we zo graag willen dat alles 'goed geregeld' is. Daarom is het streven naar orde en de bedilzucht van het personage van Kees Hulst ook zo herkenbaar. Niet in onszelf natuurlijk (nou ja, een klein beetje misschien), maar bij onze buurman of de collega op het werk. Die wens van orde werkt door in onze etentjes en onze familiefeestjes, in onze publieke ruimte en in onze treinregeling (behalve die naar België natuurlijk). Het is ook terug te vinden in ons kunstbeleid. De wereld is echter niet 'goed geregeld', maar fundamenteel chaotisch. Nederlanders lachen dus om Wuivend Graan uit pure wanhoop.

Zo wordt de voorstelling de antithese van de stelling van Van Woerdekom: het menselijke intellect is nietig ten opzichte van de eeuwigheid en het universum, maar creativiteit — kunst zo je wilt, maar andere vormen mogen ook — is het enige wat de mens heeft bij te dragen. 'Scheppend nihilisme' noemde W.F. Hermans dat, en Nederlanders waarderen dat zeer. En, vergis je niet, dit is geen intellectuele exercitie die over het hoofd van het publiek heen gaat. Dit is een boodschap die naar mijn inschatting bij het grootste deel van de toeschouwers bewust of onderbewust resoneert.

Beste Wouter, na twee brieven van je valt me op dat ernst tot nu toe het centrale thema is. Er zit een strenge, ik zou bijna zeggen calvinistische ondertoon in. Daar, ik heb het c-woord gezegd. De volgende brief zal over geloof moeten gaan. Ik zal openen.

Slaap zacht,

Simon