De crisis als passe-partout

Door Tom Van Imschoot, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Het werd een zonnige Pasen, dit jaar. Terwijl Tom Boonen voor de derde keer Paris-Roubaix won, hoorde ik de klokken luiden in een Limburg vol bloesems - een streek die graag op het beeld wil gelijken dat tv-series als Katarakt of De Smaak van De Keyser ervan hebben gemaakt. Vlaanderen vakantieland, de hervonden idylle, met de televisie als producent en de kijker als consument. Terug van nooit weg geweest, ook. In wezen ziet Vlaanderen zichzelf nog altijd het liefst als een schilderij van Emile Claus, zondagsschilder par excellence en nu in al zijn lichtheid te zien in het Museum voor Schone Kunsten in Gent: een land in de ochtend, met bedauwde velden, wanneer alles herbegint. Of liever nog bij valavond, wanneer de hitte bekoeld is en in de verte alleen nog een klokje klepelt dat vertelt hoe alles na een dag vol zindering en gewemel zijn plaats terug gevonden heeft, en rust.

Maar voor wie luidt de klok? Het helse geklingel dat Boonen toejuicht wanneer hij de Vélodrôme van Roubaix binnenrijdt, wordt in mijn licht van streekbier tollende hoofd overstemd door het eresaluut waarmee Vlaams minister van Jeugd en Cultuur Bert Anciaux zichzelf uitwuift, in een fraai boekje dat zijn beleid van de voorbije tien jaar in de verf zet. Een florissante stoet van opgetogen artiesten en jeugdwerkers belijden er het evangelie dat Jeugd en Cultuur er 'onder Anciaux' sterk op vooruit zijn gegaan. En dat is ook onmiskenbaar zo. Voor cultuur, om ons daar even toe te beperken, zijn de middelen de voorbije tien jaar meer dan verdubbeld, onder andere door een bredere benadering te hanteren en dus populaire cultuur meer te ondersteunen (van sociaal-cultureel werk over erfgoed tot popbeleid). Tegelijk werd de kunstensector dankzij het Kunstendecreet geprofessionaliseerd én onder impuls van het Participatiedecreet ook gestimuleerd om meer inspanningen te leveren in de richting van het publiek dat ze nog niet of niet meer kan bereiken. Baanbrekende beleidsdaden.

Al durft de appreciatie ervan uiteraard nogal te verschillen, naargelang de klok die men hoort luiden. Er valt immers ook af te dingen op de krachtlijnen en de concrete invulling van het voorbije beleid, zoals vaak uitgebreid is gebeurd, in het bijzonder wanneer Anciaux zijn budget eigengereid en dan meestal ook buitenproportioneel besteedde. Herinner u (waarvoor excuus) de ondersteuning van Kate Ryan op het Songfestival (vanuit een obsessie met hoe Vlaanderen scoort in het buitenland?) of, recenter, de ongezien hoge projectsubsidiëring van de 'Geert Allaert Producten' (tegen adviescommissie en eigen administratie in). Maar de geschiedenis zal over de periode-Anciaux oordelen. Voor een uitgebalanceerd oordeel is het nog te vroeg, o.a. omdat veel effecten nog onvoldoende in kaart zijn gebracht, bv. inzake het Kunstendecreet. Uitstekend aan het boekje waarmee Anciaux het oordeel alvast in zijn voordeel tracht te doen kantelen, is echter dat het als rijk panorama van het bestaande culturele leven het querulantisme dat in Vlaanderen zo welig tiert, de wacht aanzegt.

De eeuwige verongelijktheid en het aanhoudend gezeur van mensen (jongeren en studenten incluis) die zich nooit aangesproken voelen omdat ze simpelweg niet aanspreekbaar zijn. Die steen en been klagen omdat er 'nooit' iets naar hun gading is, maar die eerder hun grote tekort koesteren dan dat ze een boek zouden lezen, een voorstelling bijwonen of een tentoonstelling ook echt binnengaan. Elke mening mag, maar het moet maar eens gedaan zijn met te veel naar die stemmen te luisteren. De grote schrik van de culturele sector in verband met het Participatiedecreet is altijd geweest dat men zich uiteindelijk vooral tegen dat soort querulantisme zou moeten verdedigen, een vrees die bij de recente discussie over 'het repertoiredebat' even bewaarheid dreigde te worden. Daarop is Anciaux' boekje nu echter een doeltreffend antwoord: er is veel, en er is van alles, voor iedereen. Wil dat ook zeggen dat het culturele leven amper te verbeteren is en op zijn lauweren mag rusten? Absoluut niet, wel integendeel. Maar het betekent wel dat de culturele sector van zijn criticasters mag verwachten dat hun opmerkingen constructief zijn, of over inhoud gaan en hoe die beter kan, terwijl van die sector mag worden verwacht dat hij zich telkens inhoudelijk relevant weet te maken.

Met het oog op een beleidsperiode waarin de 'crisis' als een passe-partout dreigt te worden ingezet om welke maatregel dan ook te legitimeren, lijkt die wederzijdse verwachting mij de beste garantie om een duurzaam, divers en kwalitatief cultuurbeleid te garanderen. Daarom vroegen wij in aanloop naar de verkiezingen alvast aan alle (9) Vlaamse politieke partijen welke constructieve maatregelen inzake cultuur zij willen nemen om de samenleving die hen voor ogen staat, tijdens de komende legislatuur te proberen realiseren. Hun antwoorden, die u op de middenpagina vindt, zijn stuk voor stuk revelerend, in het bijzonder omdat men ze zelden zo uitgefilterd ziet: van ontstellend eenzijdig tot regelrecht verrassend. Maar één ding is wel zeker: de nadruk op participatie is blijvend, net zoals het belang dat wordt gehecht aan de mogelijkheden van privaat-publieke samenwerking. Is dat ook gevaarlijk? Ja, zeer zeker. Of wat zou dat anders betekenen wanneer de overheid meer op private middelen wil gaan rekenen, net op het moment dat de private sector onder een crisis gebukt gaat?

Maar dat is niet het enige antwoord. De culturele sector moet de positieve potentie van de vragen  naar participatie en publiek-private samenwerking aanvaarden — er is geen tijd meer voor geneuzel in de marge. Hij moet dat echter vooral doen om onze samenleving in haar geheel ertoe te bewegen waakzaam te blijven voor een 'Mattheüs-effect' in de culturele wereld, waarbij zij die al het meeste hebben (publiek of geld) ook van overheidswege het meeste krijgen. Dat kan alleen door meer op relevantie in te zetten of door van zichzelf ook meer relevantie te eisen. Plezant is niet genoeg. Relevant moet ook. Waarbij 'relevant' betekent: iets meer dan het entertainment waartoe de wereld overal elders al wordt herleid, en in zijn bestaande vorm wordt bevestigd. In dat verband doet met name Groen! een verkwikkend voorstel, zonder parti pris van onzentwege overigens: de volgende minister van Cultuur zou idealiter ook minister van Media moeten zijn. Dat past niet alleen in de discussie die woedt over de 'kwaliteit' van kwaliteitsmedia, incluis hun cultuurberichtgeving. Het maakt ook een meer integrale aanpak van het participatiedebat mogelijk, waarbij de media gestimuleerd zouden worden om het nu onbereikte publiek toch aan te spreken. In het licht van de kansen die dat biedt, is het nu zelfs al een raadsel hoe het ooit mogelijk is geweest om de maatschappelijke problematiek die participatie in wezen inhoudt op de schouders van de culturele sector te laden, zonder dat daar in onze multimediale wereld tegelijk een responsabilisering van de media tegenover heeft gestaan.Zeker de openbare omroep heeft hier een historische verantwoordelijkheid. Maar VTM evenzeer, door haar politieke ontstaansgeschiedenis én die mogelijkheid van publiek-private samenwerking. Waarom is het niet mogelijk dat de VMMa een televisieserie als Katarakt of De smaak van De Keyser produceert, in samenwerking met een lokale publieke instelling? De markt en de geneugten zijn er groter dan gedacht, weet ik uit ondervinding. De VRT zou dan omgekeerd meer ruimte krijgen om zich toe te leggen op het maken en verspreiden van cultuur (en zelfs kunst) die zich op relevante wijze verhoudt tegenover het eenkennige van zulke series, hun reductie van volksheid en couleur locale tot esthetisch uitgezuiverd en nostalgisch toerisme. Indien men weigert, beste aanstaande Minister van Cultuur én Media, dan zegt u maar dat het toch zal moeten. Het is crisis voor iedereen.