Dansen in donker tegenlicht

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Over de laatste Belgische passage van Bob Dylan waren de meningen niet lichtjes verdeeld. De recensent van De Morgen had het over versteende paardenkeutels, in De Standaard heette het dat Dylan een verpletterende indruk nagelaten had. Maarten Van Dyck en Jan van Reusel gaan op zoek naar de manier om over het icoon Bob Dylan te oordelen. Ondertussen schetsen ze zijn verleden.

"people perhaps like a soft brazilian singer…i have given up at making any attempt at perfection" 1965

"Wanneer parels versteende paardenkeutels worden" kopte De Morgen na het optreden van Bob Dylan in november. Journalisten moeten natuurlijk elke dag een nieuwe krant gevuld krijgen, en ondertussen er liefst ook af en toe tussenuit springen. Een jaar en een half geleden verliet Dirk Steenhaut Vorst Nationaal nog een stuk betergemutst. Neen, dan had Peter Mestach voor De Standaard schijnbaar een ander optreden gezien wanneer hij het had over een perfect draaiende dieselmotor die eenmaal op gang niet meer stuk te krijgen is, en dan ook een verpletterende indruk naliet. Net zoals in 2002 trouwens.

Natuurlijk zingt niemand Dylan zoals Dylan. Maar daarmee is weinig gezegd. Gaan we even terug naar 's mans optreden uit 2002. Dirk Steenhaut bracht er toen in De Morgen een positief verslag over uit: sterke songs, goed geluid, een Dylan in topvorm, met (slechts) twee tegenvallende songs — "uitstekende nummers; alleen de zang was er teveel aan." Wat lezen we nu net over één van die twee nummers bij de collega van De Standaard: "Vorst lag aan Dylans voeten. Nooit haalde de bard zo sterk uit, nooit eerder zong hij zo intens en zuiver." Hoe komt het dan toch dat de man dergelijke hevige en tegengestelde reacties weet op te roepen?

"In person Bob Dylan and his band" — Vorst Nationaal, 12 november 2003

"Well I'm drivin' in the flats in a Cadillac car / The girls all say, 'You're a worn out star'" Summer Days

Rock 'n' roll: een zanger die duckwalk danspasjes uitvoert, met zijn handen in de lucht als een chassidische jood. De slanke, tweeënzestigjarige man houdt zich op aan de linkerkant van het podium, het gezicht naar zijn muzikanten, en speelt het hele optreden enkel piano (en de onvermijdelijke mondharmonica). Geen vleugelpiano, maar staand  en naar de microfoon toe gebogen aan sobere keyboards. Een verzorgd, donker country kostuum, als een heer van stand.

Moet Bob Dylan nog worden voorgesteld? Kan hij worden voorgesteld? Robert Allen Zimmerman komt ter wereld in Duluth, Minnesota op 24 mei 1941. Dat is de vermoedelijke datum. Nevel en mist hangen over het levensverhaal van Bob Dylan, blijkbaar tot en met zijn recente optredens in Brussel. De Zimmermans zijn joodse middenstanders van Russische afkomst. De jongen groeit op in Hibbing, een streek vol trage stilte in het noorden van de Verenigde Staten. Als teenager houdt hij zich warm door te luisteren naar zwarte rythm & blues. Anno 1957 staat Robert Zimmerman als pianist met een plaatselijke band voor het eerst op de planken van een schoolfeest.

Wanneer hij af en toe naar het midden van het podium schuifelt, is het met een grijns, het gezicht naar de drummer. "Ah, I was so much older then, I'm younger than that now" zong de man al in 1964. Hij dirigeert de band, maar vooral geniet hij. Met reden, de voortreffelijke muzikanten voelen zich duidelijk thuis in het muzikale universum waarin Bobby Zimmerman die dagen leeft. Een universum dat het makkelijkste als Americana omschreven kan worden. Een hoogstpersoonlijke synthese van decennia Amerikaanse muziek, van Leadbelly en Hank Williams tot Chuck Berry en Jimi Hendrix.

In 1959 trekt hij naar de universiteit van Minneapolis, maar hij voelt zich het best thuis in de artiestenbuurt rónd de campus. Hier heersen Frans existentialisme en radicaal anarchisme, gepredikt door beat-schrijvers zoals Jack Kerouac. Lege wijnflessen, volle asbakken en linkse folk bepalen de sfeer. Popmuziek is voor dit intellectuele kringetje flauwekul. Hij omsnoert de gitaar, stelt zichzelf voor als Bob Dylan (waarom? nevel en mist hangen ook hier…) en gaat als troubadour langs bars en kroegen flirten met het werk van Woody Guthrie: cultfiguur, auteur van klassieke folksongs en voorvechter van arbeiders- en boerenrechten. In de winter van 1960 lift Dylan naar New York. Om zijn imago wat aan te dikken dist hij verhaaltjes op die hem de allure van een zwerver geven. Op het podium combineert hij serieuze voordracht met zelfspot, droeve anekdotes met sociale grappenmakerij. Dit alles verweven in een eigen stijl van maatschappijkritische talkin' blues. Zijn optredens worden door steeds meer mensen als charismatisch en opwindend ervaren. De teksten zijn doorweven met protest tegen rassenhaat en tegen een dreigende atoomoorlog van de jaren zestig in volle Cuba-crisis.

Ondertussen is de zanger veertig jaar ouder. Over de historische betekenis van Dylan in deze tijdsspanne werden al honderden biografieën en boekdelen volgeschreven. Samengevat houden al die documenten zowat het midden tussen complete nonsens enerzijds en bijzonder interessante vorm van kunst- en cultuuranalyse anderzijds. We komen er nog op terug. Maar de man op het podium heeft die geschiedenis alleszins niet nodig om groot te zijn. Bob Dylan staat hier niet in de schaduw van zijn eigen verleden. Hij heeft genoeg aan zijn muziek en stem om zichzelf te zijn (ook wel: "zichzelf uit te vinden", voor wie verwacht dat een mens identiek aan zijn jeugdige ik zou blijven). Nope voor diegenen die entertainment met hoog Stones-gehalte zochten, nada voor wie greatest hits en oldies verwachtte. Feestvreugde voor al wie zich bij deze gelegenheid wou laten raken door een stem waarmee de ziel van een leven vol liefde en lijden wordt afgetast. De kracht van Bob Dylan schuilt in de combinatie van tijdloze poëzie met een eigenzinnige frasering, een gelaagdheid aan ideeën, emoties en fantasieën, en een eigengereid muzikaal idioom waarmee hij uitdrukking geeft aan zowel maatschappelijke verhoudingen als persoonlijke gevoelens. Klinkt misschien complex maar de man was dan ook nooit een tieneridool.

Dylan speelt nooit op veilig, etaleert geen geruststellend met Vittel ouder worden à la Bowie. Hij neemt ons mee langs de barsten van een zoekend bestaan. En hij toont, krakend van het vallen en opstaan, de schoonheid van een soort donker tegenlicht dat schemert doorheen die barsten. Schoonheid die, voor wie dat toelaat, ook afgelopen herfst in Brussel de tijd even doet stilstaan.

De pers dacht er blijkbaar anders over: "een kwajongen die met moddervoeten over moeders nieuwe tapijt slenterde,""een aaneenschakeling van tenenkrullende momenten," welja, "versteende paardenkeutels," en als uitsmijter "de man die zich woensdag als Bob Dylan voordeed, was slechts een malicieuze imitator." Wat wij schrijven, dat menen we (of wat dacht u?) — maar zoeken we misschien niet onbewust naar excuses om een man die zijn eigen grootste vijand is (dixit Steenhaut), niet tegen zichzelf, maar tegen een objectief oordeel in bescherming te nemen… Wij mogen dan wel beweren dat Bob Dylan daar niet in de schaduw van zijn verleden staat, maar dat is natuurlijk onmogelijk. Bob Dylan is immers een icoon van onze tijden. En hoe evalueer je in godsnaam een icoon?

(Een icoon is een vlakke en gestileerde afbeelding van het heilige en is dus per definitie tweedimensionaal; het kan enkel de functie vervullen die de toeschouwer erin projecteert. Wanneer de man op het podium niet geeft wat je van hem verwacht, wanneer hij niet het verleden incarneert dat je aan hem toekent, dan moet het wel een imitator betreffen… Wanneer de man op het podium eigenlijk staat te neuzelen, dan horen wij dat niet omdat we slechts het icoon zien staan…)

You don't need a weatherman to know which way the wind blows

"In the early '90s, the media lost track of me, and that was the best thing that could happen. It was crucial, because you can't achieve greatness under media scrutiny. You're never allowed to be less than your legend. When the media picked up on me again five or six years later, I'd fully developed into the performer I needed to be and was in a position to go any which way I wanted. The media will never catch up again. Once they let you go, they cannot get you back. It's metaphysical. And it's not good enough to retreat. You have to be considered irrelevant." (Interview met USA today, 09/10/2001)

Bob Dylan, icoon van onze tijden — wat dat ook moge betekenen. Een verhaal dat begint in zwart/wit en mono, ergens temidden van oproer om burgerrechten in de USA, aan de zijde van Martin Luther King. De opkomst en inkapseling van een zanger in de nieuwe, links-progressieve folkbeweging, bijna onmiddellijk gevolgd door diens verraad. Behalve die ene keer bij de mars op Washington in 1963, en een korte periode in 1961-62, waarin hij als een soort bard langs zwarte nederzettingen trok om deze gemeenschap aan te moedigen hun stemrecht op te eisen, zou Dylan zelf de grote afwezige zijn op zowat alle grote en kleine betogingen of meetings. Maar het echte verraad lag daar niet. Dat kwam van de duivel, en die duivel heette rock 'n roll. Bob Dylan was een kind van al zijn tijden, en Little Richard maakte daar evenveel deel vanuit als Pete Seeger.

Het machtige orgel uit de intro, de stuwende drums en elektrische gitaren, de uithalen van de zanger. Zes minuten explosieve rockgeschiedenis uit 1965: 'Like a Rolling Stone.' Een overdonderende aanklacht tegen burgerlijkheid, in surrealistische en complexe visioenen verpakt. Een transformatie van de mythische Highway 61: de artistieke avant-garde lag aan zijn voeten. In twee jaar tijd, 1965 en 1966, verschijnen drie fabuleuze platen (waarvan een  dubbel-lp, Blonde On Blonde). Blues, rock, folk? Dylan! Cryptische, gelaagde teksten, vol poëtische, culturele, en nonsensikale verwijzingen (fragmenten Rimbaud, William Blake, Baudelaire en James Joyce duiken op in zijn werk), maar ook bloedstollende net-niet-liefdesliedjes. Als de sixties ooit écht psychedelisch waren, dan was het op die platen, en niet in de oppervlakkige schijn die nog zou volgen. De magistrale live-opname uit 1966 die als vierde deel van de zogenaamde bootleg-series door zijn platenfirma werd uitgebracht toont een jonge Dylan op de top van zijn kunnen, zowel in het akoestische solo-gedeelte als in de hallucinant harde, bittere en tegelijk elegante elektrische set met begeleidingsgroep The Band. Andy Warhol brengt hem in beeld. Marlon Brando en Alan Ginsberg worden vast gezelschap. Zijn invloed op al wie van ver of dichtbij bezig is met de maakbaarheid van de maatschappij is op dat ogenblik niet te onderschatten.

En dan: het motorongeluk. Een zanger valt, en een mythe wordt geboren. Dylan trekt zich terug in de bossen van Woodstock (nog voor daar honderduizenden hippies zouden neerstrijken) en zal zich de komende jaren ver van alle aandacht houden. (Het ongeval is een zoveelste opgeklopt verhaal, dat zijn mythe enkel aanzwengelt — motorongeluk). Af en toe sijpelt er nog muziek naar buiten. Een plaat met akoestische nummers vol mythische verhalen die uit een ander tijdperk lijken te komen, een tijdperk waarop religie en niet LSD haar stempel drukte. Een countryplaat vol archaïsche niemendalletjes over liefde en huiselijk geluk, waaronder een duet met de dan nog niet zo hippe Johnny Cash. De legendarische Basement Tapes, die het begrip "bootleg" een andere culturele betekenis gaven, tot ze in 1975 alsnog officieel werden uitgebracht.

Dylan wordt alsmaar meer benaderd door mensen die hem als een "ziener" beschouwen. Voor sommigen suggereert hij met zijn songs immers dat hij een Antwoord heeft. In de rol van Messias voelt hij zich echter niet thuis. "It's always lonely where I am" vertelt hij in een berucht Playboy-interview. Marxistische splintergroeperingen spannen hem voor hun kar, de linkse terreurgroep The Weathermen citeert Dylan bij bomaanslagen, president Carter verwijst naar Dylan in zijn "State of The Union", de Universiteit van Princeton huldigt hem met een eredoctoraat in de muziekwetenschap. Hij geeft hen allen lik op stuk door vooral raadselachtig te zwijgen met een onthutsend schamele plaat vol naïeve instrumentaaltjes en belegen covers. Het gouden decennium van de tegencultuur dooft met een sisser uit, en de jaren zeventig lijken het zonder Dylan te moeten stellen.

In 1974 staat hij er plots terug, de rockgod. Samen met The Band verovert hij de Amerikaanse stadions met luide gitaren en galmende drums. Om daarna de studio in te duiken voor het ontroerende, in st1:personnametim</st1:personname>istisch verhalende Blood On The Tracks, een nieuw creatief hoogtepunt. Om daarna op Desire plaats te maken voor occulte mystiek, heerlijk met tequila overgoten, en gedragen door de zeer aanwezige backing vocals van Emmylou Harris. Dylans stem verstrengelt zich met de viool van Scarlett Riviera en brengt filmische, hedonistische verhalen zoals hij die nog niet eerder vertelde. Dylan trekt de 'Rolling Thunder Revue' op gang, een happening die hem letterlijk en figuurlijk in alle staten brengt maar ten onder gaat aan decadentie en tumult. De zanger geraakt in een impasse en wordt op datzelfde moment in de media overgoten met bakken gif. Bent u nog mee? Goed, want na jaren bijna onafgebroken on the road en een pijnlijke echtscheiding wordt hij eind jaren zeventig opnieuw geboren. Letterlijk dan.

Begin 1979 wordt Bob Dylan door de hand Gods geslagen. Hij heeft zich altijd al verwant geweten met zijn joods-christelijke erfenis. Thema's als schuld en boete, zonde en verlossing vormen van oudsher een rode draad. Wat echter de persoonlijke motieven ook geweest mogen zijn — bij een werkelijk icoon kan je daar natuurlijk enkel naar gissen — zijn bekering tot het christendom betekent voor Dylan: soul. Ook letterlijk. Bard? Rockgod? Vanaf nu nemen zwarte dames in glitterjurken een prominente rol in op het podium tijdens solide en stevig swingende optredens die bol staan van dampende en stomende gospel, maar neergesabeld worden omwille van de expliciet christelijke boodschappen, gebracht zonder nuance of humor. De constante kwaliteit van zijn jonge jaren haalt hij niet meer maar ook in het begin van de jaren tachtig brengt hij nog een paar sterke platen uit. Gaandeweg verdwijnt religie naar de achtergrond, maar spijtig genoeg ook de pit, al is Infidels(uit 1983) nog een bijzonder album, met een heel eigen klank en politieke thematiek. De rest van de jaren tachtig lijken het zonder de "echte" Dylan te moeten stellen. Zijn bijdrage op Live Aid is een tenenkrullend fiasco, een debacle waarna hij een hele poos droog blijft staan. Er volgt onder andere nog een tournee met Tom Petty, waarin "Dylan" uiteindelijk tot een rock-gimmick lijkt te verworden. Schijnbaar uit het niets verschijnt in 1989 nog het fascinerende album Oh Mercy, geproduced door Daniel Lanois. Maar dat kan en mag het tij niet keren: het grote publiek is op z'n hoede voor de wispelturige zanger en in 1990 speelt Dylan zich op Torhout/Werchter definitief in de vernieling. Hij klinkt als een verkouden schaap, ratelt als een jukebox wat gerecycleerde nummers af en verdwijnt dan totaal ongeïnteresseerd weer achter de coulissen.

Dit was geen icoon meer; dit was een oude knar — The Rolling Stones, maar dan onprofessioneel. Al wat na het einde van de jaren tachtig nog overbleef, was de legende Bob Dylan. Een man die ooit samen met The Beatles en nog een handjevol artiesten de deuren openzette waarlangs de hele wereld van hedendaagse muziek nog steeds haar gangetje gaat. De artiest die door zijn nadruk op de mogelijkheid van sociale, politieke en persoonlijke expressie, mee de populaire muziek ontrok aan oppervlakkigheid. De liedjesschrijver die ooit de gave had om de dingen zo te verwoorden dat ze blijvend vleugels gaven aan gedachten en gevoelens. Een icoon van opstandige, maar ook verleden tijden. Een legende die voor dat verleden geëerd wordt, die zich "Commandeur des arts et lettres" mag noemen, en voor de Nobelprijs Literatuur voorgedragen wordt. Sinds de tweede wereldoorlog werd onze samenleving in grote mate, zowel sociologisch als psychologisch en politiek, door populaire muziek in kaart gebracht en belichaamd. En het is de perceptie van die westerse muziek, en vooral van haar mogelijkheden, die door Dylan definitief werd veranderd. Wat hij zegt past niet zomaar in één discours, het behoort niet aan één groep; maar net in zijn flexibiliteit, in de bewuste poging om "politiek" te overstijgen, wordt het des te politieker — zó dat het steeds opnieuw, van Vietnam tot Irak, een stem kan geven aan onmacht, uitzicht kan bieden temidden van wanhoop, en strijdlust kan wekken bij onrecht. Zowel in oorlogstijd als in het woelen van de liefde, wat zowat hetzelfde is.

De roerige dagen dat Bob Dylan als innoverend, hypnotiserend fenomeen een soort magnetisch epicentrum was, liggen echter ver achter ons. Wat heeft de man dan vandaag nog over zich dat sommigen nog altijd het neuzelende schaap in hem zien terwijl anderen — wijzelf inbegrepen — daar zoveel meer in menen te horen…

A thing of the past

"I can write you poems, make a strong man loose his mind." High Water (For Charley Patton)

Niet gehinderd door een bijna fatale hartaandoening en een pauselijke audiëntie trekt Bob Dylan tot vandaag in een zogenaamde never ending tour van stad naar stad. Sinds de jaren negentig verschijnt hij daarbij als een soort tijdloze caballero in de meest vreemdsoortige, maar bijzonder verzorgde kostuums op het podium, waar hij zich hult in een onverbiddelijke zwijgzaamheid. Inmiddels kent iedereen en niemand Bob Dylan. Hij heeft het griezelige talent om zichzelf te verhullen als altijd afwezige aanwezige. De legende voorbij werd Dylan de ultieme legende. De definitieve icoon. De song & dance man.

Wanneer Bob Dylan voor de 9e keer sinds 1987 in Vorst Nationaal passeert is het met een klassieke setlist. Die herfst kiest hij uit een vijftigtal nummers, waaronder een aantal die elke avond opdraven. Het oudste is een nummer uit 1963, er is een flink handvol uit zijn "klassieke" periode halverwege de jaren zestig, en toch komen alle decennia uit zijn oeuvre aan bod, tot en met de eenentwintigste eeuw.

Graag vertelt de man/de mythe in de bijzonder schaarse interviews die hij nog geeft hoe hij in 1989, en meerbepaald in Locarno in Zwitserland, het licht zag. Wat er van het verhaal van de Epifanie ook waar moge zijn, vanaf de jaren negentig is Dylan inderdaad begonnen met het opnieuw  verkennen van zijn eigen songmateriaal tijdens zijn optredens. Vaak geeft hij daarbij nog de indruk in zijn eigen teksten rond te dolen, te tasten naar houvast, maar een zoektocht is zonder twijfel aangevat. In het begin van het siliconen decennium neemt de oude man (leeftijd: vijftiger) twee platen/cd's op met enkel stokoude bluessongs en traditionals. Zijn eigen creativiteit lijkt uitgebloeid maar deze muziek lééft. De zanger lijkt de grenzen van zijn eigen stem te herverkennen, maakt er opnieuw een instrument van. Zijn schijnbaar eindeloze reeks optredens werden vanaf het midden van de jaren '90 steeds sterker, al blijft hij tot vandaag briljante concerten afwisselen met ongeïnspireerde momenten.

Opnieuw met Daniel Lanois als producer levert Bob Dylan in 1997 met Time Out of Mind onverwacht een nieuw, donker en betoverend album af. Een trage spooktrein rammelt doorheen het niemandsland dat eenzaamheid heet. Om uiteindelijk in de laatste regel van het laatste nummer, na meer dan zestien minuten, onverwacht een eindstation te bereiken. De verbeelding is uiteindelijk sterk genoeg, al is het dan maar voorlopig. Maar voor hem die verlossing gegund wordt, moet de luisteraar eerst door een somber landschap, geschilderd in een geraffineerd muzikaal tapijt.

Op het eerste gehoor: liefdesverdriet. Op het tweede gehoor: teleurstelling. We zouden hier bijvoorbeeld de tweede strofe van "Not Dark Yet" kunnen afdrukken, maar dan mis je de helft van de poëzie. Luister ernaar! Een magistraal zingende Dylan tilt teksten die op het eerste zicht persoonlijk lijken naar een ander betekenisniveau. Hij zingt niet over pijn, hij zingt pijn. Met de onverwachte pauzes, uitgerekte lettergrepen, grommen en uithalen, met de zachte, bijna tedere momenten, en dan weer gebeten en cynisch, maakt hij van zijn stem het ultieme poëtische instrument. Magistraal zingen? Dylan? De man die zijn neus wel eens zou mogen snuiten? Dáár zijn we het mee eens: Bob Dylan kan niet zingen. Gelukkig maar. Want zingen wordt hier zoveel méér dan melodie reproduceren, het gaat om communiceren, evoceren, leven. Bob Dylan, dat is de man die al meer dan veertig jaar toont dat song & dance meer kan zijn dan mooi zingen, dat ook zogezegde populaire muziek een hogere inzet kan hebben.

Teleurstelling, maar tegelijk een bittere soort aanvaarding. De dood lijkt om de hoek te loeren — maar wiens dood? Die van de zanger, of die van de luisteraar... Bij de zoveelste beluistering helpen woorden niet meer om het te benoemen. Dylan lijkt in zijn muziek en teksten een stadium van onthechting bereikt te hebben. Wat blijft is ongrijpbaar, maar precies daardoor universeel.

En dan krijg je een niemendalletje als Tweedle Dee & Tweedle Dum op je bord. We zijn weer vier jaar later, vliegtuigen storten zich in torens, en op dezelfde dag wordt Love and Theft, nummer 43 uit de officiële Bob Dylan discografie, uitgebracht. Het openingsnummer, een variatie op een kinderrijmpje, zet de muzikale toon. Rockabilly, blues (soms behoorlijk rechttoe rechtaan), country, romantische ballades, het hele spectrum Amerikaanse muziek van-vóór-Dylan-zelf zal aan bod komen. De titel van het album is geleend van een boek dat een oeramerikaans fenomeen behandelt: de minstrel shows, waarin blanken zwarten imiteerden; liefde of diefstal? of allebei… "The future for me is already a thing of the past" croont Dylan in één van de nummers. Dylan verbaast andermaal door de variatie en het vakmanschap waarmee hij de tijd naar zijn hand weet te zetten. Zonder omzien graaft hij zich tot ver terug in Americana.

De spooktrein is ingeruild voor een Cadillac, al durft de motor daarvan het ook wel eens begeven. De song man zet een stapje opzij voor de dance man. Zo eenvoudig ligt het niet, natuurlijk niet. Hier geen producer die het album een coherente klank en stemming gegeven heeft, maar de verschillende verhalen die verteld worden verraden een ander soort eenheid. Doorheen al de maskers die de zanger hier opzet toont hij een even persoonlijke blik op de wereld als in de schijnbare emotionele eenheid die zijn vorige album kenmerkte. Het is de coherentie van de blik, eerder dan die van de emotie. En die blik is op z'n minst even duister. Variatie op een kinderrijmpje, maar schijnbaar achteloos — en nooit expliciet uitgesproken — worden Tweedle Dee en Tweedle Dum (twee kibbelende personages uit "Through the Looking Glass" van Lewis Carroll) Cain en Abel. Een kijk op menselijke relaties die rond macht draait, en tegelijk rond het streven naar individuele vrijheid, zoals uitgedrukt in het muzikale idioom dat hier gebruikt wordt. Zingt de crooner een verleidelijke melodie, probeert hij liefde in zoete woorden te verpakken, toch eindigt hij waar Dean Martin nooit gegaan zou zijn: "I'm gonna baptize you in fire so you can sin no more / I'm gonna establish my rule through civil war / Gonna make you see just how loyal and true a man can be." Denk hier weer Dylans grom bij.

Zelf noemt Bob Dylan dit het meest autobiografische album dat hij ooit maakte. Niet aan ons om daarover te oordelen, maar op een paradoxale manier zal het wel waar zijn. The Great Gatsby van Scott F. Fitzgerald, Huckleburry Finn van Mark Twain, Confessions of a Yakuza van ene Junichi Saga (die bekendheid verwierf door de media die zich gretig op een mogelijk plagiaatverhaal stortten), Ernest Hemingway, en de Aeneas van Vergilius — met gretigheid geeft Dylan allerhande literair materiaal opnieuw gestalte in zijn songs. Niet te tellen zijn de verwijzingen, tekstueel en muzikaal, naar oude bluesnummers en zelfs naar Frank Sinatra. Flarden uit films, een parafrasering van Marx (Groucho), Shakespeare, sprookjes, nog meer kinderliedjes … Een loutere weerspiegeling van indrukken opgedaan door één man zou op zich hoogstens documentaire waarde hebben maar Dylan doet meer: hij geeft er vorm aan door zijn blik, door het naast elkaar plaatsen van beelden en sferen. En door zijn muziek, traditioneel, maar net daardoor gedeeld (en bij momenten behoorlijk opzwepend). We worden met een heel persoonlijke kijk geconfronteerd, maar die is meer dan enkel subjectief, net omdat we er door de vorm toegang toe krijgen. En op dat moment is het aan de luisteraar om er iets mee te doen, om zich eventueel te laten raken.

Net diezelfde spanning tussen louter persoonlijke expressie en het overstijgen daarvan maken Dylan-optredens tot precieuze evenwichtsoefeningen, voor zanger zowel als voor toeschouwer. Het is balanceren op het slappe koord tussen idiosyncrasie en authentieke communicatie.

Song & Dance Man

"I don't call myself a poet because I don't like the word. I'm a trapeze artist." 1965

Wanneer Dylan in Vorst ten dans speelt is dat enkel een tussenstop op een reis met een onvermijdelijk einde. Een dans doorheen zijn eigen werk, soms hortend en stotend — zoals in "It's all over baby blue" — maar soms ook van een ongekende elegantie — zoals in "Stuck Inside of Mobile with the Memphis Blues Again." Hij vindt er merkbaar plezier in om bij momenten luide en opwindende rock 'n roll te doen galmen in de bunker, zoals in afsluiter "Summer Days," één van de nummers van zijn meest recente album. Daarbij roept hij soms zelfs Little Richard in het geheugen. Niet omdat hij zo fabuleus piano zou spelen — daar ligt zijn talent alvast níet — maar omdat je af en toe een glimp Bobby Zimmerman kunt ontwaren, de tiener wiens eerste optreden op het schoolfeest werd stilgelegd omdat hij zich zo afschuwelijk aanstelde aan zijn piano.

Bijna aandoenlijk is het om te zien hoe de zanger tussen alle nummers naar zijn muzikanten loopt, houvast zoekend op de momenten dat hij niet aan zijn piano staat. Het is onmogelijk te zeggen of zijn onhandige bewegingen, onder schijnwerpers en voor bijna tienduizend man, subliem theater zijn van een geroutineerde showman of hunkering naar contact van een man die steeds alleen moet achterblijven. Als altijd afwezige aanwezige staat hij daar 'in person,' terwijl hij tegelijk aan onze blik blijft ontsnappen.

Onthechting lijkt vanaf Oh Mercy uit 1989 een steeds dominanter motief van en voor Dylans muziek geworden. Zijn nummers ademen een soort verlatenheid uit, een toestand van waaruit het moeilijk oordelen is over goed en kwaad, juist of fout. Een verlatenheid die tegelijk de vrijheid geeft om tussen woord en muziek in een eigen weg te zoeken, volgens geen andere dan de eigen wetten. Ook wanneer hij optreedt, neemt Dylan steeds het risico zich te verliezen. Zijn oude nummers blijven in een constante evolutie, soms op het onherkenbare af, maar vooral zijn zang zelf is grillig en onvoorspelbaar. Flarden van een melodie worden afgewisseld met vreemde uithalen naar lage en hoge tonen en bizarre fraseringen. Maar wanneer alles goed zit, dan blijft hij tussen dat alles in een bijzonder soort evenwicht waarin hij erin slaagt om steeds weer naar zichzelf en zijn songs terug te keren.

De nietsvermoedende toeschouwer loopt daarbij onvermijdelijk het risico om wél het voor hem of haar zo nodige Noorden te verliezen. Wat dan overblijft is niet meer dan een neuzelende oude man waaraan je geen touw kan vastknopen; een kwajongen die met moddervoeten over moeders nieuwe tapijt slentert. Om de draad niet kwijt te geraken moet je als luisteraar bereid zijn om je eigen perspectief voor even los te laten. Je moet de zanger de dans laten leiden, en hem over de dansvloer volgen. Hij zal daarbij soms struikelen, maar even vaak bijzonder elegant die val in zijn dans opnemen, totdat je niet meer weet of hij nu aan het vallen is of aan het dansen…

In 1963 schreef de piepjonge Bob Dylan de breekbare ballade "Girl from the north country," één van de hoogtepunten op zijn tweede album, The Freewheelin' Bob Dylan. Het nummer is zowel een ode aan zijn geboortestreek, als aan een voorbije liefde. In 2003, zoveel voorbije liefdes later, woont hij ondertussen ongeveer nergens meer, zingt de tweeënzestigjarige zanger opnieuw de woorden die hij ooit op zijn eenentwintigste schreef. Onherroepelijk weg is de vroegtijdige weemoed met die vleug ironische branie. Ver weg is the north country waarover hij toenzong. En toch is het nog steeds zijn lied. De stem is nu schor. Zoals het hoort bij iemand die een leven van vele levens tot uitdrukking brengt. Deze twaalfde november hoeft niet in de annalen van de popgeschiedenis bijgeschreven te worden, het concert kende ook zijn dipjes, maar in meer dan de helft van de nummers raspte die schorre stem splinters los van zijn liedjes, die zich in je hart en ziel boorden.

Voor meer over Dylan kunnen we aanbevelen:

"Down The Highway" door Howard Sounes
"Bob Dylan" door Sjoerd de Jong en Alan Rinzler
"Behind The Shades" door Clinton Heylin