Calvaire of de beproeving van de belgische cinema

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

In 1992 zag het er goed uit voor de Belgische film. C'est arrivé près de chez vous van Rémy Belvaux verscheen in onze bioscopen en kende onder de Engelse titel Man bites dog wereldwijd succes. Als klap op de vuurpijl werd deze mockumentary over een sympathieke serial killer enkele jaren geleden opgenomen in de Criterion Collection, de prestigieuze dvd-collectie van een tot nu toe driehonderdtal all time-klassiekers uit de internationale filmgeschiedenis.

Een rijk scenario met flink wat twists, de onwaarschijnlijk Belgische 'koppen' van zowat iedereen die voor de lens opduikt en de meesterlijke regie van Belvaux maakten C'est arrivé tot een instant cultklassieker. De pellicule met zijn ruwe en grote korrel, het contrastrijke zwart-wit en de onwaarschijnlijk mooie cameravoering gaven de film bovendien een bijna hyperrealistische look, die alleen maar versterkt werd door de gekozen locaties: de Belgische flats, huizen en villa's die op zijn zachtst gezegd allesbehalve cinematografische glamour uitstraalden. Op eenzelfde alchemie zou de Belgische filmliefhebber echter jammer genoeg dertien magere jaren moeten wachten.
Het rijtje Belgische films dat ons het laatste decennium bereikte, had en heeft vreselijk weinig met cinema te maken. Regisseurs denken 'het Vlaamse karakter' te moeten accentueren door het te verkneuteren — zie Lieven Debrauwer — of ze verschijten pellicule aan films die moeten doorgaan voor blitse policiers of actiefilms die in al hun grootheidswaanzin Hollywoodiaans pretenderen te zijn. Het was en is dan ook huilen met de pet op. Na het slaapverwekkend poëtische Any way the wind blows, de tv-film De zaak alzheimer, het lachwekkende Blue Belgium, het kneuterige Confituur, de onwaarschijnlijke B-film Alias, het delirante Ellektra, het holle Steve+Sky en de draken Close en S — om nog maar te zwijgen over de in- en intrieste films Licht en Verder dan de maan (verdomme toch) — blijken voorlopig alleen Julien Vrebos, Dorothée Van Den Berghe en de Dardenne's iets te vertellen hebben over vorm, inhoud, mensen en film.

Te vaak krijg ik dan ook de indruk dat de bioscoopbezoeker zich heeft neergelegd bij bovenstaande vaderlandse shit en zich tevreden stelt met allerhande excuses als 'allez dat is toch een goei poging' en 'dat is eens iets anders dan nen boerenfilm'. Zeldzaam zijn de pogingen om een zeer persoonlijke visie te verfilmen, om iets te maken dat én uit het hoofd én uit het hart én uit de buik komt. Zeldzaam zijn de films die gemaakt worden met liefde en vakkennis en die de Belgische cinema daadwerkelijk opwaarderen.

tussen lachbui en verstomming

Ik was dan ook wat blij toen ik twee keer op drie dagen tijd naar de film Calvaire kon gaan kijken. Calvaire is het ronduit schitterende debuut van Fabrice Du Welz. Na een korte theaterstudie aan het conservatorium van Luik voltooide Du Welz zijn opleiding aan het INSAS in Brussel. Voor hij zijn even geliefde als gehate langspeler maakte, draaide hij twee kortfilms: Folles aventures de Thierry Van Hoost (1997) en Quand on est amoureux c'est merveilleux (1999).

Calvaire opent met de amateur-charmezanger Marc Stevens (Laurent Lucas) die op tournee is langs bejaardenhuizen in de Ardennen. Na een optreden neemt hij een verkeerde afslag op weg naar een kerst-happening. Daar begint de lijdensweg van de onfortuinlijke zanger. Op een slijkbaantje in bijzonder bar weer begeeft zijn artiesten-bestelwagentje het en is Marc genoodzaakt onderdak te zoeken in een herberg die gerund wordt door de wel heel joviale Paul Bartel (Jackie Berroyer). De herbergier lijkt in Stevens zijn verloren vrouw te herkennen en deelt die overtuiging met de lokale bevolking, die overigens louter uit mannen bestaat. Leader of the pack is de immer fascinerende Philippe Nahon, de vader van een onwaarschijnlijke inteeltstam.

Geweldig zeg, die Fabrice Du Welz. Zijn werkstuk is werkelijk een verademing in een filmlandschap waar armoe en kleurloosheid troef zijn. Du Welz slaagt erin om in de Ardennen, of all places, een heuse film te maken met een look die ongezien is voor de Belgische cinema en sowieso zeldzaam op het internationale witte doek. De pellicule ziet er geweldig gritty uit en op het niveau van de belichting kan je je niet ontdoen van het gevoel dat de crew 'het gedaan heeft met wat er was'. Je weet vanaf de rood-en-zwarte credits, naar analogie met de affiche, dat je iets bijzonders te zien gaat krijgen. Vanaf de eerste minuut laat Fabrice het beeld zijn werk doen. Het rijke pallet aan vale en troebele kleuren is tegelijk mooi en lelijk om naar te kijken. Het camerawerk is dan ook van Benoît Debie, die eerder cinematograaf was voor Irréversible en Innocence. De score en het verhaal zijn onwaarschijnlijk grimmig, de Ardennen even herkenbaar als fantastisch. In hun heerlijk royale en theatrale spel balanceren de acteurs tussen realisme en camp, waardoor je als toeschouwer vaak niet weet of je nu lachen of huiveren moet. Du Welz stelt zijn kijker voor keuzes, voortdurend wordt je heen en weer geslingerd tussen verstomming en lachbuien. Calvaire laat zich voor de Engelse markt dan ook als The ordeal vertalen. Beide titels betekenen beproeving, waarbij zich de vraag aandient of het hoofdpersonage, het publiek of misschien Du Welz zelf worden beproefd? Bij mijn eerste screening werd ik in elk geval meermaals lelijk aangestaard wanneer ik aan het giechelen sloeg bij de wel zeer morbide humor. Bij de tweede vertoning lachte zo goed als de hele zaal gezapig mee en werd het bij wijlen pijnlijk stil wanneer het nihilisme een hoogtepunt bereikte.

cinematografisch patchwork

Calvaire is een intelligente film die echter niet hopeloos hoogdravend is. Du Welz koos voor een simpel rechtlijnig verhaal dat duidelijk is ontstaan vanuit de buik en de goesting, maar tegelijk heel slim geschreven is. Een onwaarschijnlijke stortvloed aan verwijzingen passeren de grandguignolesque revue op een niet-parodiërende of opdringerige manier; alle referenties worden fijn gesampled door een persoonlijke zeef en stroppen nooit de flow van de film. Calvaire is een soort van best of van Amerikaanse genreklassiekers die nooit een pastiche wordt, maar eerder een eerlijk heruitvinden van de eigen voedingsbodems. De film is een ingenieus lappendeken van referenties en knipogen dat echter nooit verveelt.

Voor Calvaire ging Du Welz duidelijk back to basics. Zo verwijzen de algemene feel van de film, de waanzin bij de kerstdrank en de close-up van het nerveuze oog zonder meer naar The Texas chainsaw massacre. Eén van de hoofdpersonages, heerlijk vet gespeeld door Jackie Berroyer, is in look en naam dan weer gestyled naar een verwaarloosde Paul Bartel, de Amerikaanse camp-regisseur die verantwoordelijk was voor de kannibalistische cult-hit Eating Raoul. Van achter glas, in een houten sierlijstje kijkt een foto van serial killer en necrofiel Ed Gein toe hoe hoofdpersonage Marc Stevens een vreselijke haarknipbeurt krijgt. Wanneer Marc Stevens een kleerkast opent en enkele aftandse jurken ziet hangen, herkennen we The tenant van Polanski. Wanneer de held in een rode regenjas door het ven loopt, identificeren we hem met het kleine meisje uit Nicolas Roegs klassieker Don't look now. In de locale bevolking en hun daden zien we Boormans film Deliverance en in de shoot-out op het einde van de film vinden we Sam Peckinpahs Straw dogs terug.

De onbeholpen en vergeilde dans van de degénerés in de kroeg is nooit gezien en zonder meer geniaal. Tot op het einde van mijn leven zal die scène op mijn netvlies gebrand zijn, net zoals het zwijnegekrijs dat in de film niet alleen door varkens maar evengoed door mensen wordt geuit. Lachen, huilen, kermen en een doodsreutel; het is allemaal zwijnegekrijs. Iedereen in deze film is beer of zeug.

Met zijn pelliculair monstertje overteft Fabrice Du Welz niet alleen zijn Belgische collega's, maar evengoed de Amerikaanse genrefilm die als geen ander leentje buur ging spelen bij allerhande films. Na een enorme output van cheap-shockers en teen-slasher films die niets nieuws te vertellen hebben, haalt Tinseltown de mosterd bij een nieuwe craze: het re-imagining, het herverzinnen van oude klassiekers en nieuwe, succesvolle buitenlandse cinema. Enkele slachtoffers van die overbodige nieuwe tendens zijn Willy Wonka and the chocolate factory, The ring 1 en 2, The planet of the apes en The Texas chainsaw massacre — allemaal saaie pogingen om in te cashen op het succes van oude kaskrakers en nieuwe, Aziatische horrorcinema.

Calvaire mag dan net zoals die makke Hollywoord-producties boordevol referenties zitten aan allerhande hoogte- en dieptepunten uit de filmgeschiedenis, een inspiratieloze herwerking is het geenszins. Eerder dan aansluiting te zoeken bij de bloedeloze re-imagening-trend, vertoont de film van Du Welz heel wat gelijkenissen met de Aziatische genrefilm die zich de voorbije jaren radicaal toelegde op het heruitvinden van klassieke Hollywood-mythos, diens archetypes, hedendaagse trends en angsten. Die films zijn steeds verassend en beschikken over een enorme eigenheid. Voorbeelden zijn A tale of two sisters, Old boy en Three extremes.

Ook Calvaire vindt de Hollywood-archetypes opnieuw uit, maar dan op zijn Belgisch. In de prachtige Dracula-verfilming van Todd Browning uit 1931 wil Dwight Frye vanuit een klein dorp in een koets verderreizen naar het kasteel van graaf Dracula. Een vrouwtje smeekt hem om niet verder te reizen. Wanneer hij toch beslist zijn lot te beproeven geeft zij hem een kruisbeeldje als talisman. In Calvaire is het Brigitte Lahaie, een pornoster uit de seventies en eighties, die hem smeekt om het dorp — hier een bejaardentehuis — niet te verlaten. De talisman die hij krijgt wanneer hij besluit de donkere bossen in te rijden is een enveloppe met blote polaroids van haarzelf. De koets neemt in Calvaire de gedaante aan van Marc Stevens' bestelwagentje. Het massacreren, afstraffen en transformeren van Marc, zijn dolen door de bossen en de klopjacht zijn dan weer duidelijk een heruitvinding van het monster en zijn biotoop uit James Whales Frankenstein (1931). De gestoorde Boris is Igor die het slachtoffer meermaals aan zijn meester overlevert. Boris is bijna heel de film door op zoek naar zijn hond Bela, niet in Transylvanië maar in de Ardennen. Lugosi en Karloff zijn nooit ver weg.

In de laatste sequentie van Calvaire refereert Du Welz naar de Italiaanse cinema van weleer: het shot waarin de held/het monster als somnambule door het moeras en kreupelhout doolt, evoceert de eindscene van Lucio Fulcis The beyond — misschien wel het mooiste shot uit de hoogdagen van het Giallo-genre. De finale beelden van het grimmig en desolate woud refereren aan Dreyers Vampyr en Sam Raimis Evil dead, van het expressionisme tot de horrorfilm begin jaren tachtig.

Calvaire beperkt zich echter niet tot kneuterig en onbenullig navelstaren. De film is meer, veel meer dan een quiz voor cinefielen. Het is een doorgedreven en eigenzinnige genre-oefening die een radicale, nieuwe invulling geeft aan het horror-genre. De film heeft het lef én de brains om ons een selectie van bijna tachtig jaar horrorcinema suggestief te laten voelen, op zo een indringende manier dat ze een zaal doet huiveren of lachen. De film is straf omdat hij niet de anekdote maar de essentie van een heel aantal films en zijn monsters vat. Nimmer de scene, wél de iconografie. Via een doolhof van sampling zijn regisseur, componist, scenarist en cameraman tot een uitgepuurde en rechtlijnige vertelling gekomen, waarvan je al de lagen niet verstandelijk hoeft te vatten, maar waar je de tekst en context voelt via buik en darmen.