Boeketje Vlaanderen, bottom up

Door Wouter Hillaert, op Thu Jun 16 2016 09:26:35 GMT+0000

Jarenlang was theater de vaste bakvorm van de sociaal-artistieke praktijk, naast wat beeldende kunst. Maar nu laat Somer van Victoria Deluxe ineens zien dat film misschien wel een veel waardiger medium is om gewone ongewone mensen zichtbaar mee te maken. De film schetst een camping aan zee als een maatschappelijke biotoop, en bevraagt niet alleen de sociaal-artistieke traditie, maar ook de filmindustrie zelf.

Elke film heeft zijn scène waarin de hele creatie mooi samenvalt. In Somer situeert die scène zich rond het stukje braakland dat de gefrustreerde Vera (Marijke Pinoy) ’s nachts in één furie heeft vrij gespit uit het frisgroene gazon van camping Somer. ‘Heb je daar wel de toestemming voor gevraagd? Die grond is niet van ons, he!’ Wijdbeens zit norse Jacques van op zijn waterbidon toe te kijken naar hoe zijn vrouw nu plat op haar buik zaadjes ligt te planten, alsof ze haar pasgeboren baby voedert. Te midden van alle goedkope caravans en krappe tentjes wijdt Vera zich aan haar nieuwe groentetuintje, omdat er in haar verdorde huwelijk nog nauwelijks iets te verbouwen valt. ‘De grond is hier van iedereen’, kaatst ze naar haar man terug. Hier zal ze eindelijk haar eigen project vormgeven: terug leven doen groeien. Bemoedigend spreekt ze haar venkel en haar salades toe met namen als Mustafa of Katrientje, en verbindt ze hun hangende blaadjes of afgebroken stengels met moederlijke zorgzaamheid. ‘Als je lieve woordjes zegt tegen je plantjes, gaan ze rapper groeien.’

72_hillaert_somer5.jpgZo stel je je voor dat ook Somer is gemaakt: als een licht anarchistische creatie in het proper verkavelde land van de Belgische cinema, zonder veel middelen, op braakliggend terrein. In de aftiteling passeren bijvoorbeeld meerdere ‘onbevoegden’ die zich het filmmedium toegeëigend hebben als iets van iedereen – te beginnen met regisseur en scenarist Dominique Willaert, artistiek leider van sociaal-artistieke werkplek Victoria Deluxe in Gent. Het zaaigoed voor de langspeler werd bijeengeschraapt via crowdfunding, uit de eigen subsidies van Deluxe, en met een taxshelter-regeling via productiehuis Potemkino. De vruchten zijn de mensen die meedoen: naast professioneel actrice Marijke Pinoy ook een 25-tal totaal verschillende Gentenaars met meer levens- dan acteerervaring. Zeker de helft onder hen heeft een migratieachtergrond: van de Congolese positivo die zich voor de spiegel van het washok bekwaamt tot stand-upcomedian, tot zijn al even gemotiveerde neef die zijn dagen vult met solliciteren, of de wijze sportcoach die elke morgen de collectieve fitness-sessies leidt. ‘Misschien wel voor het eerst in de Vlaamse cinema zetten ze niet de bekende stereotypen neer’, zo afficheert Somer zichzelf.

Mensen als patchwork

Dat klopt niet helemaal. De film spéélt met die stereotypen, husselt ze door elkaar als een boek kaarten. De Marokkaanse drarries op de camping zijn niet enkel hangjongeren of vrome moslims of lawaaimakers of schapenslachters. Ze zijn het allemaal tegelijk. Ze komen aan het strand lekkere grietjes en tietjes scoren én laten zich een moskee bouwen op de camping én gekscheren met de licht racistische gedragingen van blanke flamand Jacques. Ook die past niet in de mal van dé racist, maar zal na veel vijven en zessen spontaan een job aanbieden aan de eeuwig solliciterende Pau. Somer structureert zich rond clichés om ze bij te kleuren. En om ze met een knipoog feestelijk te laten clashen, ook onder de Afrikanen, ook tussen de moslims op de camping. Het resultaat heet ‘karakters’: onderscheiden persoonlijkheden, soms ook binnen één personage. Dat is de grote oefening van de montage geweest: hoe maak je op amper 70 minuten van 25 figuren ook 25 mensen? Eén antwoord ligt in de weigering om hoofdrollen af te lijnen van bijrollen. In Somer is iedereen nevenpersonage, iedereen hoofdpersonage.

Samen de film maken is de feel van de film zelf geworden: onderhandeling boven confrontatie, oplossingen boven problemen, vele verhalen boven één plot.

Een ander antwoord ligt in de plot: geef iedereen één motief mee – van een kind willen maken tot je overleden man komen uitstrooien op zee – en weef die motieven tot een narratief patchwork, in plaats van een strakke verhaallijn die sommigen noodgedwongen insluit en anderen uitsluit. Somer is een soort Short Cuts, maar dan op één locatie: de camping aan zee als spiegel-biotoop voor de samenleving als geheel, waar nabuurschap een bijna fysieke realiteit wordt, en de zee de open horizon van één toekomst. Binnen dat maatschappelijke micro-panorama rollen de scènes af en aan, op de golfslag van de gestage verzoening. Uiteindelijk doet iedereen wat water in de wijn om alle losse eindjes toch aan elkaar te knopen, in een begrafenis op zee en een vrije zangavond op de camping. Dat slot toont de overwinning van alle verschillen, maar ook de grote zwakte van de niet-hiërarchische plot: ineens schiet de uitgebalanceerde opbouw in een stroomversnelling en wordt de finale nogal klef afgehaspeld, zoals met Jacques en Pau die arm in arm het beeld uitwandelen. Om echt te treffen, vergt feel good ritme en geloofwaardigheid. Het einde van Somer heeft meer iets van fail good, net omdat het tot zo’n coherent maatschappelijk besluit wil komen.

Dat bewijst alleen nog sterker hoe alles in deze film niet bedacht is vanuit één artistiek meesterbrein, maar vanuit een collectief proces met menselijkheid als basisprincipe. Feel good wordt hier veeleer begrepen als een methodiek dan als een genre met dwingende wetten. En daarbij is het welbevinden van de spelers minstens zo cruciaal als dat van de kijker. Een jaar lang hebben zij doorgepraat en hun rollen ontwikkeld, omgegooid en ingespeeld. Een maand lang hebben ze tijdens de zomer van 2015 in Lombardsijde bij Nieuwpoort samen gekampeerd in hun decor, op de set van hun leven. Dat maakt de grens tussen fictie en documentaire bijzonder vloeibaar. Aan alles voel je dat de personages subtiele verdichtingen zijn van de spelers zelf: het resultaat van gesprekken van mens tot mens, binnen een filosofie van individuele emancipatie en collectieve groepsdynamiek. Samen de film maken is de feel van de film zelf geworden: onderhandeling boven confrontatie, oplossingen boven problemen, vele verhalen boven één plot. Somer voelt als een vorm van tuinieren met mensen. Verbinden, laten groeien, doen bloeien. En net zoals het tuintje van Vera opschiet als kool, is een happy end van zo’n intensief proces niets anders dan de natuurlijke slotsom.

72_hillaert_somer.jpg

Een wereld van verschil

Op die emancipatie mikt in wezen elk sociaal-artistiek project, maar het medium waarin dat gebeurt, legt heel andere accenten. In theater gaat het om je stem leren verheffen, om jezelf durven prononceren: alleen zo raakt je verhaal tot achterin de zaal. De bühne is de plek voor een ontwikkelingsproces van binnen naar buiten, een bekentenis tot de wereld op zo’n manier dat de wereld je ook opmerkt. Film daarentegen gaat veel minder om veruitwendigen, maar om jezelf zijn, door jezelf te aanvaarden. Een hoge borst, te brede gebaren, een aangedikte stem: het werkt juist meestal tegen. Dat heeft alles te maken met het alziende oog van de camera, en hoe dicht die op de huid komt zitten. Al houdt de blik van director of photography Brecht Vanhoenacker zich doorgaans op middellange afstand (hij stelt veeleer scherp op intermenselijke dialogen dan op intieme close-ups), toch blijft inzoomen de natuurlijke beweging van het filmmedium. Filmen draait om de stille verkenning van wat er is, in plaats van om de manifestatie van wat er allemaal kan zijn. Het richt zich van buiten naar binnen.

Misschien leent film zich voor de emancipatie van minder extraverte participanten wel veel beter dan theater?

Vanuit sociaal-artistiek oogpunt geeft dat een wereld van verschil, letterlijk. Is het ultieme doel van sociaal-artistieke processen het ontsluiten van menselijke waardigheid, dan is dat in theater het resultaat van een eigen prestatie, een ‘boven jezelf uitstijgen’. In cinema is die waardigheid veeleer het resultaat van een aandachtige portrettering van een persoonlijkheid, in al haar nuances. Natuurlijk is ook acteren voor de camera een spelprestatie, maar ze draait – zeker in deze film – meer om ‘in jezelf stijgen’. Niet toevallig zijn de meest sprekende personages in Somer ook de meest zwijgzame, zoals het meisje (zonder papieren?) dat haar eten uit de vuilbakken plukt, of de vrouw die nooit in beeld komt zonder de tas die ze krampachtig in haar armen sluit: de as van haar man die ze niet kan loslaten. Zouden zij op het podium even sterk tot hun recht komen? In handen van een zorgzaam regisseur misschien wel, maar film maakt het zoveel eenvoudiger om voor hun weinig opvallende présence toch respect af te dwingen. Noem het de kunst van onderscheiding. Op de scène lijkt die kunst neer te komen op het zo goed mogelijk kunnen lijken op een geoefend acteur. Op het witte doek draait ze om een precieuze observatie van de menselijke bijzonderheid van elk individu. Misschien leent film zich voor de emancipatie van minder extraverte participanten wel veel beter dan theater?

72_hillaert_somer3.jpg

Dat de sociaal-artistieke praktijk nog weinig gebruik maakt van (fictie)film als medium – enkele vroegere voorbeelden zijn Grinta van de Unie der Zorgelozen of Flatscreen en Hondstucht van Jan Geers en Dominique Van Malder – heeft natuurlijk veel te maken met de hoge productiekosten. Er zijn ook vormelijke manco’s. Net door zijn veel nabijere perspectief leent film zich bijvoorbeeld veel minder om de collectieve kracht van een groep als groep in beeld te brengen. Juist die brede aanwezigheid is echter een onvervreemdbare karaktertrek van vele sociaal-artistieke creaties. Onder meer de theaterproducties van Tutti Fratelli of de vroegere koorprojecten van Rocsa (nu Manoeuvre) bouwen er al hun overtuigingskracht op. Theater kan daarvoor ook bogen op het natuurlijk breedbeeld van de scène. Wil film een massa op dezelfde manier menselijk maken, dan moet dat gebeuren als met een loep voor een panorama. Logisch dat Somer geen enkele moeite doet om een bijzonder symbool te maken van de grote groep campingbewoners die elke ochtend present tekent voor de fitness-scènes in openlucht. De regie zoekt dat groepsportret veeleer in het scenario en in de montage: ze splitst het collectief op en rolt het uit in de lengte, als één grote nevenplaatsing.

Film als co-creatie

Verder ligt die kloof tussen de sociaal-artistieke praktijk en het medium film natuurlijk ook aan de filmindustrie op zich. Zelfs binnen het documentaire genre wordt er nog weinig geëxperimenteerd met bijvoorbeeld autonome beeldvorming (betrek mensen om zelf footage te leveren, door hun eigen leefwereld in beeld te brengen), ook al is dat technisch makkelijker dan ooit. Is er bij vele theaterhuizen en musea intussen sprake van een zekere participatieve turn, in de vaderlandse cinema lijkt die nog ver weg. Schellebelle 1919 van Johan Heldenbergh en Kenneth Taylor (2011) was dan wel een mooi voorbeeld van hoe je met een heel dorp een professionele film kan inblikken, maar het verhaal zelf was natuurlijk wel al op voorhand uitgeschreven. Ook wanneer sociaal bewogen cineasten zoals de broers Dardenne anonieme spelers van straat plukken om de authenticiteit van hun films te verhogen, blijft hun inbreng beperkt tot een uitvoerende rol. Film als co-creatie, kan het? Blijkbaar wel, zo bewijst Somer.

72_hillaert_Somer2.jpgDat de professionele filmpers het resultaat amper aandacht gaf, toont alleen dat de geesten er nog niet helemaal rijp voor zijn. Waarom werd er over Somer zo weinig geschreven? Eén verklaring ligt wellicht in de vrij lokale distributie van de film (vooral in Gent), maar dat is nu eenmaal een van de vaste kenmerken van sociaal-artistiek werk. Voor de theaterpers is dat gebrek aan nationale beschikbaarheid allang geen argument meer. Een andere reden zal wel de artistieke weging van de film zijn. De cameravoering leest weinig verrassend, de humor voelt wel eens te flauw of te gewild, en een paar acteurs zitten nog net te weinig ‘in hun vel’ om echt te raken. Maar dat Somer geen meesterwerk geworden is, geldt voor wel meer Vlaamse films, terwijl die doorgaans wel breed uitgesmeerd worden.

De ware verklaring lijkt veeleer dat de filmpers nog geen kritisch apparaat heeft kunnen ontwikkelen om sociaal-artistieke cinema te beoordelen, en die eigen manco verkeerdelijk lijkt te begrijpen als zouden zulke films minder belang hebben. Dat is niet onlogisch. Ook binnen het theater heeft die verwarring zeker tien jaar nodig gehad om zich te ontwikkelen tot meer genuanceerde criteria, en eigenlijk is dat proces zelfs nog in volle gang. Hoe sociaal-artistiek recenseren? Het voornaamste criterium lijkt mij precies die ‘waardigheid’ te zijn. Dwingen de ‘participanten’ bij de kijker respect en misschien zelfs bewondering af voor wie ze zijn en wat ze kunnen? Ga je ze in positieve zin ‘anders’ zien? Maw: is de regie erin geslaagd om de specifieke eigenheid van hun menselijke zijn aan te boren als een artistieke kracht, dankzij zo’n kwaliteitsvol emancipatorisch proces dat ze weten te treffen als performer en persoonlijkheid – en niet als ‘sociaal geval’, of nog erger: als een anonieme groep van hetzelfde soort ‘gevallen’? Als het gênant voelt, of je gedwongen wordt tot een beleefd applaus als voor sukkelaars, dan zit er iets fout. Als een sterk sociaal proces uitkomt bij een dramaturgie die clichés of politieke machtsverschillen net bevestigt, dan zit er iets fout. Bij Somer zit dat allemaal goed.

Feel good? Real good!

72_hillaert_Ci6Hd4PWUAITkZi.jpgMaar ook los van dat alles blijft er één goede reden waarom Somer de aandacht van de filmpers toch ten volle verdient, en waarom nog meer sociaal-artistieke cinema in Vlaanderen een boeiende piste kan zijn: onze ingebakken neiging om ons culturele zelfbeeld op het witte doek te vereenzelvigen met figuren in de marge, niet zelden aan de onderkant van de maatschappij. Van De helaasheid der dingen tot Brabançonne en D’Ardennen: veelvuldig zijn de Vlaamse films en series die het perspectief volgen van volkse figuren, vaak overgoten met wat folklore of couleur locale. Steeds worden ze belichaamd door dezelfde bekende acteurs uit de blanke middenklasse, wat in sommige films wel eens een geloofwaardigheidsprobleem wil opleveren.

Dan geeft Somer toch een veel eigentijdser beeld van de spanningen die onze realiteit anno 2016 typeren. Deze film laat met zijn 25 spelers niet alleen een mooi boeketje Vlaanderen zien, maar ruimt ook de clichés op die vele andere films opwerpen, en voedt zo het geloof in de kunst van samenleven. Dat is niet alleen een sociale verdienste. Somer ‘radicaliseert’ vooral de grote aanspraak van het filmmedium op authenticiteit en geloofwaardigheid. Niet alleen zijn spel, zijn decor of zijn mozaïekplot, maar vooral zijn beeld van Vlaanderen voelt voor één keer echt. Feel good? Real good!

Somer speelt nog tot 5 juli in Sphinx Cinema in Gent, en is ook nog te zien in Middelkerke.

Wouter Hillaert is freelance cultuurjournalist en kernredacteur van rekto:verso.