Bezoeker gebruikt museum

Door op Fri Apr 10 2015 07:51:08 GMT+0000

Musea kennen hun publiek te weinig. Willen ze bij de tijd blijven, dan moeten ze het veel meer gaan benaderen als actieve gebruikers, in plaats van als passieve bezoekers. Dat stelt sociologe Zahava D. Doering, verbonden aan het Smithsonianmuseum in Washington, na tientallen jaren onderzoek naar musea en hun publiekswerking. Ook voor Vlaamse musea zijn haar inzichten best inspirerend.

Hebben musea dan een publieksprobleem? Eerder het tegendeel lijkt waar. Musea zijn booming, niet het minst hier te lande, met spraakmakende tentoonstellingen en indrukwekkende collectiestukken. Bezoekersaantallen gaan in stijgende lijn. Zo is het in Middelheim, Mu.ZEE of Museum M niet uitzonderlijk dat je op zondag moet aanschuiven, al dan niet met kortingsbonnen in de aanslag. Er is weer persaandacht voor kunst, met heel wat opiniestukken die verhitte discussies ontketenen op de sociale media. Ook de expertise van de publieksgerichte diensten is sterk gegroeid, dankzij jarenlange ervaring, symposia, studiedagen en collegagroepen. Het resultaat van die nieuwe inzichten merk je niet alleen aan het toegenomen comfort van de museale instelling – van de zitbanken in de tentoonstellingszalen tot de gezellige museumcafés met wifi. Je voelt het ook aan de grotere zorg voor tekstbemiddeling, van eenvoudige identificatielabels naast de kunstwerken tot QR-codes of heuse documentatieplekken. Overal merk je dat musea – en met succes – de beleving van de bezoeker serieuzer zijn gaan nemen.

Het is een internationale trend. Wereldwijd functioneren musea als brands die – van in Saadiyat tot in Shanghai – toparchitecten engageren om als nieuwe landmarks van de toekomst het stedelijke landschap mee te bepalen. Sommige sturen niet alleen hun tentoonstellingen op wereldtournee, maar doen zelf ook aan kolonisatie: het Centre Pompidou breidde van Parijs uit naar Metz, het Tate van Londen naar Liverpool, en het Louvre van Parijs naar Lens. Het zijn allemaal ontwikkelingen die erop gericht zijn meer publiek aan te spreken, ook in minder welvarende omgevingen.

Bart de Baere van M HKA en Philippe Van Cauteren van S.M.A.K. schreven het begin december al in De Morgen: groot is het besef dat musea historisch geheugenverlies bekampen. We zijn met z’n allen fier op ons erfgoed. Dat enthousiasme van het publiek hoeft nauwelijks te verrassen, gezien de grote inspanningen die musea leveren: creatieve marketingstrategieën, een internationale toeristische focus en ambitieuze, publieksgerichte educatieve inspanningen. Tussen musea en publiek gaat het beter dan ooit.

Een feilloze publiekswerking?

Toch stelt Zahava D. Doering die positieve adrenaline in vraag, zo leerde het gesprek dat ik met haar had. Want hoezeer we ons ook verheugen over de grote aandacht voor musea, toch verliezen bezoekers van musea er volgens haar nog vaak de weg. Doering bekijkt bezoekers nu eenmaal niet als een abstract fenomeen, niet als ‘dé bezoeker’. Ze benadert hen on the floor, wanneer zij zich bij een doordeweeks museumbezoek rond de werken bewegen. Er lopen opgewonden kinderen rond, tieners lijken eerder verveeld, en (groot)ouders en koppeltjes schuifelen door de gangen langs de wanden en de muren. Soms verdringen grote groepen toeristen elkaar bij blockbustertentoonstellingen, soms kan iemand er juist tot reflectie en contemplatie komen, terwijl anderen via vernissages of lidmaatschappen in de eerste plaats andere mensen hopen te ontmoeten. Voor Doering zijn er evenveel soorten bezoekers als er bezoekers zijn, zou je kunnen zeggen. Allemaal hebben ze hun eigen motieven om het museum binnen te stappen.

Voor Doering is elke museumgebruiker een expert, met de wens om bevestigd te worden, maar ook met de hoop op verrassing en verandering

Maar wat weten we daar eigenlijk over? Waaróm komt een modale bezoeker langs, wat drijft hem? En in hoeverre bepalen die intenties mee het beleid van het museum? Zijn de keuzes van curatoren of wetenschappelijke medewerkers niet veeleer geijkt op smaakvoorkeuren van collega’s en peers dan op die van de toevallige passant? Speelt bij de samenstelling van het programma het eigen curriculum vitae binnen de internationale (kunst)wereld niet een grotere rol dan voor wie dat programma bedoeld is?

Volgens Doering moeten musea veel meer uitgaan van de bezoeker als ‘gebruiker’. Gebruikers zijn groepen mensen met uiteenlopende verwachtingen, die in een museum ervaren dat gebouw, collectie en personeel hun de hand reiken. Waar het woord ‘bezoeker’ iets passiefs in zich draagt, staat de ‘gebruiker’ voor een actievere relatie tussen publiek en musea. Voor Doering is elke museumgebruiker immers een expert, met persoonlijke herinneringen aan vorige bezoeken (al dan niet vanuit de verplichte schooltijd), met de wens om bevestigd te worden, maar ook met de hoop op verrassing en verandering. Dat is waar de werking van musea én de voorkeur van de gebruiker elkaar kunnen vinden.

Weten, horen, zien en ervaren

Vele musea hebben nog de neiging om hun publiek te benaderen als eenduidige wezens. Een museum dat zijn bezoeker ziet als een ‘vreemde’, heeft vooral oog voor de ontsluiting van de eigen collectie, de eigen curatoriële projecten en het tentoonstellingsprogramma, en niet of minder voor de eventuele verwachtingen van een publiek. Ziet het museum de bezoeker als een‘gast’, dan wil het graag ‘goed doen’, en werkt het vooral vanuit een missie van gastvrijheid: het wil zijn bezoekers iets bijleren via educatieve of participatieve projecten, workshops en ateliers, en het staat als het ware boven de gemeenschap. Of musea zien hun bezoeker als een‘klant’, en gaan zich aanpassen aan diens noden of smaken, of stellen alles in het werk voor een handige vestiaire of een interessante bookshop. Welke dialoog willen musea nu precies met hun publiek? Vaak krijgt de identiteit van een tentoonstellingsplek vorm via zijn geschiedenis en wordt ze geformuleerd in mission statements of strategische doelstellingen. Jammer genoeg worden die vaak wollig verpakt in arty taalgebruik, zijn ze moeilijk online te vinden, en zijn de actiepunten weinig concreet, laat staan kritisch onder de loep te nemen. Vaak is het artistieke profiel van een museum veel meer uitgesproken dan waar het juist op inzet bij wie het daarmee wil aanspreken.

Doering bepleit een veel bewustere omgang met de uiteenlopende doelstellingen waarmee mensen gebruik maken van instellingen, voorwerpen en onderzoek. Het zijn geen blanco doorslagjes van elkaar. Ze vertrekken vanuit eigen ervaringen en met een eigen agenda, en anticiperen op wat ze zoeken binnen hun afgebakende (vrije) tijd. Mensen kunnen op zoek zijn naar ideeën, of naar verbinding met andere mensen, of naar contact met fysieke objecten, of naar interactie. Een museumgebruiker met een voorkeur voor ‘het cognitieve’ zoekt naar ideeën, feiten, betekenissen, perspectieven en/of statistieken. Hij stelt zich de vraag: ‘Did you know?’ Mensen met een voorkeur voor ‘het sociale’ gaan op zoek naar verhalen, biografieën, emoties, verbeeldingen en mensen, en vragen zich af: ‘Did you hear?’ Iemand met een ‘object’_-_gerichte focus heeft juist nood aan introspectie en vergelijkt kunstvoorwerpen met verschillende stijlen, oorsprong, esthetiek, details – met andere woorden: ‘Did you see?’ En bezoekers met een voorkeur voor ‘fysieke aspecten’ gaan in interactie en zijn geïnteresseerd in vorm, ambacht, beweging en sfeer: ‘Did you try?’ Doering focust primair op die vier groepen gebruikers. Zij stappen het museum in met hun eigen bagage aan ervaring en kennis, met een specifieke blik op de wereld en een concreet verwachtingspatroon.

In een recente column in De Standaard (2 januari 2015) verwijst Veerle Vanden Bosch naar John Idema’s How to visit an art museum. Tips for a truly rewarding visit. Het is een actueel thema binnen het culturele veld en geeft tips die de agency van de museumgebruiker van vandaag perfect illustreren en dus aanknopen bij de activatie van het publiek waar Doering zo op hamert: ‘Waarom geen gesprekje aanknopen met de bezoeker die naar hetzelfde schilderij staat te kijken? Je kan ook je eigen dj zijn: het is heel verrijkend om naar de drippings van Jackson Pollock te kijken met een soundtrack van Charlie Parker. Of je kan een alternatief verzinnen voor de handgeschreven kaartjes waarmee boekhandelaren een boek persoonlijk aanprijzen. Musea doen dat niet, maar je kan wel aan de dame bij de ticketbalie, de suppoosten of de ober in het restaurant vragen naar hun persoonlijke favorieten. Vaak zijn dat mensen met verstand van zaken, en je krijgt er soms gratis een persoonlijk verhaal bij.’

Een echte dialoog?

Het is voor musea een basisopdracht om gebruikers de tools aan te reiken – of althans dat te proberen – die zij kunnen aanwenden in functie van hun eigen verwachtingen bij hun bezoek. Zo vroeg Doering zich in het Amsterdamse Rijksmuseum af of bezoekers er voor Rembrandts Nachtwacht genoeg perspectieven kregen om aan hun uiteenlopende wensen en verwachtingen te voldoen. Het pas gerenoveerde museum werkt goed en heeft een publieksteam met expertise in huis. In de gangen is de nationale trots voor ‘hun’ museum tastbaar, en alle nodige inspanningen voor optimaal comfort zijn geleverd, van het grondplan tot de mobiele applicatie en de toiletten. Maar wat Doering er miste, was aandacht voor de vragen die het publiek zich ter plekke stelt, zo vlak bij dat gigantische doek. Ze mengde zich tussen de bezoekers en hoorde de meest eenvoudige vragen, zoals ‘hoe groot is dit meesterwerk?’ en ‘waarom wordt dit doek zo streng bewaakt?’. Uiteraard zijn er al de toegankelijk geschreven muurtekst, de handzame infokaarten, het label op de muur. En natuurlijk valt een overkill van informatie voor alle publieksprofielen te vermijden. Maar Doering gelooft wel dat als je publieksgroepen betrekt in de tentoonstellingsopbouw of de publieksbemiddeling, zij je kunnen helpen om tot essentiële basisvragen te komen waar je als curator of educator niet zelf aan denkt. Met die respectvolle dialoog – of het nu met de ‘onwetende’ voorbijganger of de onderlegde specialist is – is de kans groot dat een project anders werkt, of een tekst zelfs beter ‘bekt’.

Een interessante casus is ook het Anacostia Community Museum, dat onder de vleugels van het Smithsonian en onder het directeurschap van John Kinard (1967-1989) een waarlijk collaboratieve culturele plek was. In een eerder arme wijk, ver van een winkelcentrum of hoofdstraat, probeerde dat museum te interageren met de omgeving. Het museumbeleid was er niet op gericht om de buurtbewoners te betrekken bij het reeds samengestelde aanbod, maar om ‘hun’ verhalen te presenteren. Buurtbewoners kregen toegang om thema’s voor projecten voor te stellen en deel te nemen aan het tentoonstellingsproces. Wanneer een expositie met de titel The Rat: Man’s Invited Affliction (1969-1970) dan een groot succes bleek, was dat omdat de aanwezigheid van die beestjes een realiteit was in het dagelijkse leven in de wijk. Centraal tussen de displays met beeldmateriaal en informatie stond een oproep tot gezamenlijke activering van de wijk om het rattenprobleem aan te gaan. De grootste kritiek die het museum echter kreeg, was dat het zijn identiteit verwaarloosde en meer als gemeenschapscentrum functioneerde, met als gevolg dat er intussen weer vanuit gecureerde parcours wordt geprogrammeerd.

Passief wachten op een diversifiëring van je publiek is zinloos

Ligt de waarheid in het midden? Doering wil de expertise van een museumstaf niet onbenut laten, maar wil die wel uitdagen tot een evenwichtiger discours. Passief wachten op een (sociale, leeftijdsgebonden, gendergerelateerde, geografische) diversifiëring van je publiek is zinloos. Een goed begin is een eerlijke en heldere verwoording van de missie, visie en identiteit van de plek. Van daaruit kan elk museum – zonder dubbele agenda – multicultureel, vip-gericht, rolstoeltoegankelijk en child-proof zijn, zolang zijn intenties maar integer worden verwoord. Een idee zou dan ook kunnen zijn om curatoriële beslissingen openbaar te maken, om zonder schroom commissieleden (die aan de centen zitten) te bevragen of om musea een ‘ethisch label’ toe te kennen.

Participatie en ontmoeting

Musea zijn immers plekken voor iedereen, ze worden betaald met publiek geld (of althans grotendeels), en ze zijn tijdens de openingsuren (die evenwel nogal dicht bij de werkuren liggen) open voor iedereen. Musea voelen soms nog aan als versterkte burchten met onuitgesproken hoge drempels, maar doen al jaren inspanningen om die te slechten. Het tijdperk waarin je enkel en alleen besloten kabinetten of salons kon bezoeken, is voorbij: er is een gigantisch aanbod in vele gradaties en vanuit verschillende invalshoeken, en de participatiegraadmeter wordt langzaam maar zeker diverser. Het kost nog nauwelijks geld om als bezoeker naar een collectie te gaan kijken – ook niet in galeries, ateliers of semitoegankelijke ruimtes van privéverzamelaars. Musea vormen symbolen van ons collectief geheugen, zijn de bakens van onze gemeenschappelijke identiteit. Als plaatsen van schoonheid en rust ademen ze een gevoel van authenticiteit en inspiratie. Schrik voor een gedegen zelfreflectie is dus niet nodig, angst voor een onrustige zelfbescherming des te meer. Met andere woorden: er is slechts ‘zin tot actie’ nodig om een oprechte bezinning mogelijk te maken; het heeft geen zin om weer muren op te trekken of in een ivoren toren te belanden. Musea snijden volgens Doering dus niet in hun eigen vel als er bereidheid is tot zelfonderzoek en verandering.

De uitdaging voor musea ligt erin bezoekers écht de mogelijkheid te bieden om onvergetelijke momenten te beleven op een unieke manier. Betekent dat dan dat musea volgens Doering kunnen volstaan met het creëren van een programma in functie van één bepaald type museumgebruiker? Moeten medewerkers verworden tot ‘culturele bemiddelaars’ tussen aanbod en publieksgroepen, een ‘voor elk wat wils’-lijstje in de hand? En herleiden we musea dan maar meteen tot plekken voor beleving of entertainment? Nee dus. Museummedewerkers moeten de noden en verwachtingen van hun bezoekers leren kennen, hen trachten te begrijpen én te ontmoeten. Het museum draagt met andere woorden de maatschappelijke verantwoordelijkheid om ten dienste te staan van de gebruikers. Doering pleit ervoor dat elk museum zijn bezoekers niet alleen ‘pro forma’ consulteert, maar écht nadenkt over hun motieven. Ze wil dat die bevraging van de non-participanten niet enkel gebeurt vanuit politiek correcte redenen, noch louter om het bezoekersaantal op te krikken, maar vanuit een intrinsieke interesse.

Museummedewerkers moeten de noden en verwachtingen van hun bezoekers leren kennen, hen trachten te begrijpen én te ontmoeten

Iedereen heeft wel een herinnering aan dat eerste intense moment waarbij je kon voelen dat je verbonden kon zijn met een schilderij of een voorwerp. En dus, naast de opwinding van die eenmalige gebeurtenis, kunnen musea bevorderen dat écht kijken tijd kost en je de kans geeft om betekenis te genereren. Het is als een soort emancipatie van de museumgebruiker, waarbij hij/zij een bezoek in eigen handen kan nemen, met meer overtuiging en daadkracht.

Het is er de tijd voor. Met de lopende bezuinigingen zal een groot deel van de opgebouwde investeringen en veranderingen verdwijnen, en in aanloop naar die snoeibeurt worden kunst en cultuur sneller in een negatieve retoriek geduwd dan ons lief is. Juist in een tijdperk van twijfel en onzekerheid kunnen we als musea het best onze rol beklemtonen, wijzen op de écht grootse ideeën en mogelijkheden, tonen hoe de wereld nog zou kunnen zijn, hoe we onbekende zaken kunnen helpen ontdekken op een andere manier dan in het dagelijkse leven, via televisie of internet. Met ons publiek als primaire raadsman.

Els Wuyts is momenteel werkzaam als projectcoördinator voor Beaufort Buiten de Grenzen in 2015. In haar uitvalsbasis Oostende werkt ze aan de programmatie van off-space Salon blanc en aan de uitbouw van BILDNIS (forum voor kunst).