Beste Usamaibn Murshid ibn 'Ali ibn Muqallaibn Nasr ibn Mundidh al-Shayzari al-Kniani,

Door Leen Huet, op Thu May 25 2017 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week richt Leen Huet zich tot een Syrische prins uit de twaalfde eeuw: westerse vrouw van vandaag zoekt contact met islamitische man van lang geleden, om het - onder schrijvers - eens te hebben over wat er allemaal wel en niet veranderd is.

Een westerse vrouw groet u, een westerse vrouw uit de traditie van het christendom in Europa. U zou mij een Frankische noemen, zoals u de kruisvaarders Franken noemde. En dat zou mijn voorvaders dan weer verheugen, want tot in de negentiende eeuw is hier in Europa min of meer geloofd dat de Franken de voorvaders waren van de elite, terwijl de Galliërs het gewone volk leverden.

Toen ik studeerde, nam ik deel aan een literaire wedstrijd. Het is een mededeling die in uw smaak zou kunnen vallen, want u schreef tijdens uw negentigjarige leven (1095-1188) veel en graag: gedichten, een boek over ‘de resten van de woonsteden van geliefden’, beschouwingen met titels als De innovatie op het gebied van poëziekritiek of De kern op het gebied van goede omgangsvormen en een interessant Boek van de stok, dat ik graag ook in het Nederlands vertaald zou zien. Drie jaar nadat u ter wereld kwam, werd ver weg in Bermersheim Hildegard van Bingen geboren, die een van de belangrijkste schrijfsters van de westerse middeleeuwen zou worden. Of moslimvrouwen schreven in uw tijd, weet ik niet; men verneemt daar niet veel over. Althans, niet uit de pennen van moslimwoordvoerders die vandaag columns schrijven voor onze media.

Hoe dan ook, ik won de derde prijs in de literaire wedstrijd en kreeg een boekenbon. Die vormde een welkome aanvulling op mijn krappe studentenbudget en ik wist precies welk boek ik mij met die bon zou aanschaffen: het uwe, dat ik al geruime tijd in de boekhandel had bewonderd. Usama ibn Munqidh, Wat anders dan vechten en jagen? Memoires van een Syrisch edelman, vertaald uit het Arabisch door J.J. Witkam, uitgegeven in Amsterdam in 1986. Op 21 april 1987 verwierf ik uw boek, ik noteerde de datum zorgvuldig op de eerste bladzijde enbegon te lezen.

Wat trok mij aan? Ik studeerde geen arabistiek, wist weinig van het Midden-Oosten (niet veel later zou ik een cursus Joodse kunst volgen) maar ik hield wel van geschiedenis. Omar Sharif was eigenlijk de enige moslim die wij als beroemdheid kenden, al wisten we niet dat hij oorspronkelijk een christen was en zich uit liefde voor een moslima tot de islam had bekeerd. We missen die stijlvolle romanticus uit Egypte. Iets zeer eenvoudigs trok mij aan: de vrolijke strijdlustige titel die de vertaler aan uw boek heeft gegeven. Wat anders dan vechten en jagen?

Het is weer opnieuw oorlog in Syrië. Voor u is de wereld dus misschien minder veranderd dan voor mij.

Ik groeide op als introvert kind in een familie van extraverten die van jagen hielden, niet zozeer van vechten. Ik hield van de verhalen over koning Arthur en zijn ridders van de Ronde tafel, de driehoeksverhouding tussen Lancelot, Guinevere en Arthur. Mijn lievelingsschrijver over Arthur, T.H. White, had ook een boek geschreven over een jachthavik. Voorts ontmoette ik enkel jongemannen die voorbestemd leken om levenslang papier over een bureau heen en weer te schuiven en die op hun negentiende al nadachten over een mooi pensioen. Geeuw. Ik wilde lezen wat u schreef over de jacht. ‘Drijfjachten op leeuwen en zwijnen, of op kleiner wild met behulp van afgerichte roofvogels, fretten, honden of jachtluipaarden’, beloofde de achterflap. Hij beloofde niets te veel.

Ik genoot van uw anekdotes over vechtpartijen in het uiterst ingewikkelde en verdeelde Syrië en ik las met genoegen uw verhalen over dieren om op of mee te jagen. Daarna vergat ik de inhoud van uw boek. Het bleef in mijn kast staan als herinnering aan een literaire wedstrijd en mijn blijdschap om een boekenbon.

Sinds 21 april 1987 is mijn wereld erg veranderd. Ik kende geen andere moslim dan filmster Omar Sharif. Vandaag zie je in elk dorp van België gesluierde moslima’s rondlopen. De luchthaven van Zaventem is vorig jaar opgeblazen door strijdlustige geradicaliseerde moslims en de Manchester Arena is eergisterenavond aangevallen door een strijdlustige Brits-Libische jihadi. Kunt u dat geloven? In elk geval is het nog altijd, of weer opnieuw, oorlog in Syrië. Voor u is de wereld dus misschien minder veranderd dan voor mij.

Nu ik uw boek opnieuw ter hand neem en er een en ander over opzoek, merk ik dat het in het Nederlandse taalgebied vooral bekend is gebleven om uw beschrijvingen van de Franken. De kruisvaarders hadden tweehonderd jaar lang een eigen rijkje in het Midden-Oosten, dat ze in stand hielden dankzij veldslagen en wisselende allianties met de Byzantijnse keizers en islamitische emirs. Van edelman tot edelman was u zelfs met enkele Franken bevriend, al kon u hen, als ongelovigen, nooit ernstig nemen. ‘Geprezen zij God, de schepper van alle dingen. Als de mens de eigenschappen van de Franken beschouwt, kan hij niet anders dan God prijzen en Zijn naam heiligen, want hij ziet dat zij als beesten zijn. De enige deugden die zij hebben zijn moed en vechtlust, verder niets, net zoals beesten als deugden alleen de kracht hebben en het vermogen lasten te vervoeren.’

Die Franken hadden ook vrouwen bij zich, hun echtgenotes, en u kon maar niet begrijpen hoe zij met elkaar omgingen. ‘De Franken kennen volstrekt geen eergevoel en geen jaloezie. Het is mogelijk dat wanneer een Frank met zijn vrouw loopt te wandelen en hij een andere man tegenkomt, deze de vrouw apart neemt en met haar begint te praten, terwijl haar echtgenoot terzijde staat te wachten tot zij klaar is met praten. Als het gesprek de echtgenoot te lang duurt, laat hij haar staan en vervolgt zijn weg.’ Ik zou eerlijk gezegd geen echtgenoot willen die anders handelt.

Net als u, prins Usama ibn Munqidh, voel ik me nog het allerliefst een schrijver

Beroemd is uw verhaal van de ridder in het badhuis die eerst, in navolging van de badmeester, zijn eigen schaamhaar liet afscheren en vervolgens zijn vrouw liet roepen om dezelfde cosmetische behandeling te ondergaan. Voor u een reden om te gniffelen dat die Franken geen schaamte kennen en hun vrouwen aan alle blikken prijsgeven. Volgens de vertaler J.J. Witkamp gaat het hier om een soort courante Frankenmop, geschreven op de maat van de vooroordelen van een islamitisch publiek. En toch mag ik die ridder en zijn echtgenote wel. Zij apprecieerden in elk geval een islamitisch badgebruik en ze leefden blijkbaar volgens het motto ‘Samen uit, samen thuis’. Monogamie als grondslag van de samenleving heeft dat effect.

Net als de echtgenote van de ridder hoef ik me niet te voelen als een in een kluis bewaarde kostbaarheid, want een kostbaarheid in een kluis is een ding. En net als u, prins Usama ibn Munqidh, voel ik me nog het allerliefst een schrijver. Jammer dat we het er niet samen eens over kunnen hebben.

Met genegen groet,

Leen Huet