Berlinde De Bruyckere. Verlijden tot een streling

Door Bob Vanden Broeck, op Tue Dec 09 2014 11:05:07 GMT+0000

In S.M.A.K. vindt de eerste grote solotentoonstelling in België van Berlinde De Bruyckere plaats. Paarden hangen in de lucht, er spoelt een potvis aan, bomen groeien in kasten, bloederige geweien hangen aan de muur en torso’s zitten op krukken. Wie het verband vindt, wil het gebruiken. Maar we zijn in een museum: kijken mag, de gewonden verbinden niet.

‘Ik kende de blik die ze dan had: het was de onderdanige, droevige blik van een ziek dier dat zich een paar passen van de meute verwijdert, zijn kop op zijn poten legt en zachtjes zucht, omdat het voelt dat het verloren is en weet dat het van de kant van zijn soortgenoten volstrekt geen medelijden hoeft te verwachten.’

Michel Houellebecq, Mogelijkheid van een eiland

Een ruime zaal, maar toch krijg je het gevoel dat de muren naar elkaar toeschuiven, dat het plafond zachtjes naar beneden zakt, dat er uit alle openingen in de zaal plots raven, draken en bezemstelen zullen vliegen. Hier begint de tentoonstelling. Vier kasten staan in de_white cube_, glazen vitrinekasten, zoals je die vindt in een zoölogisch museum. Aan de muren prijken tekeningen. Onder een glazen stolp liggen gedeformeerde lichamen, gemaakt van was. Man noch vrouw noch mens. En toch al te menselijk. Hoewel van was, lijken het marmeren sculpturen, piëta’s. De Bruyckere pompt bloed in haar wassen beelden en kleurt ze met het rood van Titiaan. Hard marmer tegenover boetseerbare wax, beitels tegenover vingers.

63_vandenbroeck_Berlinde De Bruyckere in het SMAK 2_700.jpg

De torso’s liggen onder een glazen stolp, historische relieken bijna. Kronkelende restanten, even luguber als sensueel. Hompen vlees, zoals de beeldhouwster die bij haar vader – beenhouwer – in de diepvriezer aan vleeshaken moet hebben zien hangen.

En dan haar paarden. Ze galoppeerden haar oeuvre binnen in 2000, toen ze een installatie maakte voor het In Flanders Fields Museum. In de autobiografische roman Kaputt van Curzio Malaparte brengt de diplomaat in flarden verslag uit van zijn herinneringen aan WOII. Een beeld: bevroren paarden liggen in afschrikwekkende houdingen in het Ladogameer aan het Finse front. Een rauwe metafoor voor een Europa in ontbinding. Het paard, niet zo lang geleden vervoersmiddel van de mens, symbool voor het gezapige burgerlijke ancien régime, nu misvormd en aan flarden aan het Finse front. Of in S.M.A.K., opgehangen aan een poot met een touw. Hier hangt ons Europa, paleis op tandenstokers.

Blikvanger van de tentoonstelling is ongetwijfeld de monumentale installatie Kreupelhout (2012-2013), nu voor het eerst te zien op Belgische bodem. Bevreemdende verbinding van plant en dier, schrijft Coetzee, een aangespoelde potvis die wortel schoot en door bleef woekeren. In de steriele, witte ruimte van een museum is dit ‘wezen’ nog hulpelozer. We kunnen enkel toekijken.

Hulpeloosheid. De Bruyckere verzorgt in Kreupelhout het wezenloze wezen. Hier en daar bond ze doeken rond het lijdende takkendier, die nieuwe legering van plant en dier, mens en natuur, leven en dood. Ook de paarden zijn onschuldige slachtoffers, de dood ingejaagd door de ruiter die ze vervoerden. Je lijdt mee, wil helpen, een hand uitsteken. De tentoonstelling buiten lopen, voelt alsof je een zwaargewond persoon hebt aangekeken en vervolgens achterliet. Kreupelhout versplintert onder je nagels.

De toeschouwer voelt zich verleid tot een handeling; een streling, het nemen van een doek of het intrappen van een glazen deur

Kreupelhout lijkt een door de mens verziekt wezen, een verbeelding, bijna, van de aarde, na enkele millennia menselijke mismeestering. Kreupelhout smeekt om medelijden, om een streling.

Ook het werk 028 (2007) nodigt uit tot zo’n ecologische lezing: een grote vitrinekast met rechtopstaande boomstammen gemaakt van was. De kast is bovenaan opengewerkt, alsof de boomstammen nog groeimogelijkheden hebben, onderaan liggen dekens. Het lijken verzamelobjecten, kostbaar of moeilijk te vinden. Gestolde getuigen van een gestorven wereld. Dat de boomstammen zijn geplaatst in een kast gemaakt van hout, maakt het werk zeer ambigu. Het liefst zou je de deuren onderaan intrappen, een deken nemen en het rond de boomstam wikkelen.

De beelden van De Bruyckere zijn mooi en gruwelijk tegelijk. Het is de fundamentele paradox in haar oeuvre. Zelden wist een kunstenaar de spanning tussen schoonheid en lijden zo hoog op te schroeven. Nochtans laat dat lijden zich niet herleiden tot een al te makkelijk te ontsluiten narratiefje. Haar beelden zijn verre van eenduidig en nopen tot voortdurende herinterpretatie. Bovenal zijn ze bloedstollend mooi.

Maar haar werk is geen gratuite esthetisering van de horror, geen sublieme gruwel. De beelden projecteren zich in de ruimte, de toeschouwer wordt aan zijn lot overgelaten. En dat is goed, kunstwerk en publiek klampen zich vast aan elkaar. De Bruyckere zette her en der aanknopingspunten uit, punten die verleden met heden en toekomst verbinden, waardoor het werk de tijd lijkt te overstijgen. Tegelijk is het geworteld in de tijd, de kunstgeschiedenis. Voortdurend heb je het gevoel dat je beelden, referenties, herinneringen herkent, en net dan ontbreekt er weer iets. Herinnering wordt visioen. De toeschouwer voelt zich voortdurend verleid tot een handeling; een streling, het nemen van een doek of het intrappen van een glazen deur. Maar in het museum mag en kan de toeschouwer niet helpen. En zo blijft het werk altijd onvoltooid, de toeschouwer altijd in gebreke. De werken zinderen na omdat je het gevoel hebt de verzorging te hebben nagelaten. En dan op een avondje zit je thuis in de zetel, je leest een krant en drinkt een kamilletheetje. Plots, in het midden van een alinea, splijt de kreet van een stervend paard je leefruimte in twee. U weet beslist wat u dan te doen staat.

Bob Vanden Broeck studeerde Kunstwetenschappen aan de KU Leuven. Hij schrijft poëzie en laat op onregelmatige basis zijn licht schijnen op hedendaagse kunst.