Autonomie als waarde

Door Wouter Hillaert, op Thu Feb 28 2013 19:19:58 GMT+0000

Dunne boekjes over hete hangijzers: er bestaat geen hoger goed! Autonomie als waarde, een uitgave van Valiz en de Tilburgse kunsthogeschool Fontys, is zo’n kleinood.

Autonomie als waarde bundelt vijf reflecties van academici en drie interviews met artiesten over de zin of onzin van ‘artistieke vrijheid’. Mogen of moeten kunst en kunstonderwijs (nog) vrijzones met eigen regels zijn? Dat debat is niet nieuw, maar wel prangend. De autonomie van kunstenaars is uitgegroeid tot een politieke zaak: van artiesten wordt steeds meer gevraagd dat ze ‘meedoen’ met de rest van de samenleving.

‘Autonomie is een verwijt geworden’, stelt Jeroen Boomgaard in zijn essay vast. ‘Autonomie wordt gelijkgesteld met onverstaanbaarheid, egocentrisme en navelstaarderij.’ Meteen wordt de noodzaak voor het boek duidelijk: in Wilders-land is een eigenmachtig kunstenveld geen evidentie meer, en daar wil deze bundel expliciet tegen betogen. In België liggen de kaarten beter, maar ook hier dreigt het debat over artistieke autonomie tot clichés te radicaliseren. Aan de ene pool heb je culturo’s die elke gedachte van ‘buitenstaanders’ over wat kunst anders zou moeten doen, afdoen als schandaleus. Aan de andere pool is er het soort politici dat kunst louter bekijkt in functie van sociale of economische vooruitgang.

Autonomie als waarde brengt terug nuance in het debat. Wie het boek uit heeft, beseft weer dat ‘autonomie’ vele dimensies en zelfs paradoxen kent. Zo is het hoogst ambivalent, aldus de samenstellers in de inleiding, dat ons huidige maatschappijmodel wel elke burger aanmaant tot zelfbeschikking, maar artistieke autonomie tegelijk wil inperken. Ook cultuursociologen Pascal Gielen en Rudi Laermans herinneren eraan dat autonomie geen louter voorrecht is van de kunsten, maar een fundament van onze hele moderne democratie. In wezen is autonomie immers een liberaal principe, geen dogma van een ‘linkse kerk’.

Camiel van Winkel betoogt dat de vaak gebruikte oppositie tussen artistieke autonomie en engagement op een misverstand berust. Bas Kwakman sluit zich daarbij aan: ‘Volgens mij bestaat de tegenstelling tussen maatschappelijke relevantie en autonomie alleen in West-Europa.’ Het geeft aan Autonomie als waarde één coherente basisteneur: de maatschappelijke meerwaarde van de kunsten zal enkel gevrijwaard blijven als die niet begrepen wordt in termen van ‘rendement’ en ‘snel effect’. We moeten de kunsten en het kunstonderwijs blijven koesteren als afwijkende ‘kampen’ (Van Winkel), als eigen biotopen voor de ontwikkeling van wat een samenleving nog niet kent.

Tegelijk wordt ook de illusie doorprikt dat kunst absoluut autonoom zou zijn, zoals de sector vaak verdedigt. Meerdere auteurs wijzen fijntjes op haar grote afhankelijkheid van markt en overheid, met alle sturende regels van dien. Gielen vindt de ‘heteronomie’ van de kunst – haar interactie met andere velden – dan ook meer inspirerend. En Jan Masschelein en Maarten Simons vallen de (steeds ruimer verbreide) praktijk van vraaggestuurd kunstonderwijs aan. ‘Autonomie is geen eigenschap van een individu, maar van een plek.’

Het zijn dit soort preciseringen die Autonomie als waarde kruiden. Meerdere bijdragen zijn ooit al elders gepubliceerd, wat er niet echt een autonome uitgave van maakt. Ook voegen de drie kunstenaarsinterviews niet altijd zoveel toe. Maar waar deze bundel valse tegenstellingen ontmaskert, verdoken paradoxen aanduidt en ‘autonomie’ duidt binnen het bredere plaatje van kunstgeschiedenis en samenleving, biedt ze hoogst relevant en verhelderend leesvoer.

Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.

Autonomie als waarde, Marie-Josée Corsten, Christianne Niesten, Huib Fens, Pascal Gielen (red), Valiz/Fontys: Amsterdam/Tilburg, 2013, 160 blz. ISBN 978-90-78088-66-0.