'Artistieke samenwerking tussen Congo en België is een utopie'

Door Wouter Hillaert, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Het was de cultuursector die dit voorjaar de Congo-karavaan op gang trok. Met talrijke artistieke projecten speelde het veld zijn favoriete rol: die van vrije en open voorganger, hier in de bekoelde Belgisch-Congolese betrekkingen. Alleen, is die culturele uitwisseling wel zo onschuldig als ze zich voordoet? Niet volgens André Lye Mudaba Yoka, prof en cultuurexpert in Kinshasa: ‘Ook op cultureel vlak zie je nog vele Kuifjes in Congo.’

Yoka weet waarover hij praat. Hij haalde een doctorstitel in de letteren aan de Sorbonne, schreef essays en theaterstukken, doceert aan l’Institut National des Arts (INA) in Kinshasa, werkt als raadgever voor de Unesco en het Congolese cultuurministerie en zetelde mee in de Commissie voor de Cinquantenaire. Zijn grootste werk heet echter Yambi: het culturele uitwisselingsprogramma tussen de Franse Gemeenschap en Congo, dat in de herfst van 2007 honderdvijftig Congolese kunstenaars naar België haalde om hun werk te presenteren op dik driehonderd evenementen. Als we dit jaar het gevoel hebben dat er in België nog nooit zoveel culturele aandacht was voor Congo, is dat dus vooral een Vlaamse indruk.

Hoewel Yoka vaak in België is, heeft hij de recente vloedgolf van initiatieven en debatten enkel vanop afstand gevolgd. Hij kan er zich wel iets bij voorstellen. ‘Er zijn er bij jullie veel die zich Congo-expert noemen, niet? Het gevaarlijkst zijn zij die hier een paar jaar gewoond hebben. Zelfs na drie maanden achten ze zich Congo-expert. Maar ze kennen Congo niet, Congo aat zich nooit genoeg kennen. Dit Congo is erg complex, zelfs voor ons. Voor een goed debat is het dus van belang Congolese experts te identificeren. Vaak vergeet men dat. In elk geval: Congo is iets anders dan wat men denkt.

Voor alles komt de professionalisering van culturele loopbanen

We zitten op een terrasje op de Académie des Beaux-Arts in Kinshasa, de campus waar Congo’s toekomstige beeldende kunstenaars worden klaargestoomd. Het voelt belangrijk te vertrekken van de cultuursituatie in Congo zelf, een kader dat vaak onderbelicht blijft bij presentaties van Congolese kunst in België. Cruciaal voor een goed begrip van die situatie is volgens Yoka het gemis aan een nationaal cultuurbeleid, waar de Unesco een speerpunt van heeft gemaakt: ‘We hebben nood aan een cultuurvisie, strategieën, een systeem van informatie- en administratief beheer, met statistieken en gekwalificeerd personeel. Een echte basisstructuur, dus. Een cultuurminister houdt het hier drie, vier maanden vol en wordt dan weer ingewisseld. En de kabinetsmedewerkers blijven zitten in hun bureaus, zij notuleren maar. Nee! Ze moeten gaan informeren bij de kunstenaars zelf. Ze denken dat Kinshasa het hele land is.’

Wat zouden de prioritaire punten van zo’n nationaal cultuurbeleid moeten zijn?

‘Voor alles komt de professionalisering van culturele loopbanen. Er beweegt veel in Congo: in de schilderkunst wordt de traditie vernieuwd, dans wordt eclectischer, de buitenlandse aandacht neemt toe. Er zijn vijftig tv-stations, ik weet niet hoeveel theatergroepen en bands. En al die activiteit hier op de Académie! Alleen is het allemaal nog te veel plantrekkerij, buiten elk officieel verband. Er is nood aan methodieken. Theater is een kunst, muziek is een kunst. Het is niet enkel amusement om het amusement. Tegelijk is er ook de economische kant van cultuur: hoe kan je haar rendabel maken? Informatica, communicatietechnologie: hoe maken we ons dat eigen? Dat soort vragen.

Een andere prioriteit is de bescherming van immaterieel erfgoed, van de orale tradities. Dat staat allemaal op het punt te verdwijnen. Hoe bewaar je die tradities, met welke moderne digitaliseringssystemen? In het Nationaal Museum bevinden zich bijna duizend audiovisuele opnamen, maar in slechte omstandigheden. Tegelijk is er de vervalste geschiedenis van dit land. Eerst de Belgen, dan Mobutu en nu Kabila: allemaal maakten ze er hun eigen versie van, ter glorie van zichzelf. De Unesco wil de objectieve geschiedenis achterhalen. Wat is er echt gebeurd? Ten slotte is er nood aan een regelgeving rond auteursrechten. Er wordt veel muziek gemaakt, maar muzikanten worden niet beschermd. Ze weten niet wat dat is, auteursrechten. Enkele sluwe krokodillen weten het wel, en leggen ze aan iedereen op. Dat is wat hier gebeurt.’

Maar hoe kun je zo’n beleid ontwikkelen zonder cultuurbudget?

‘Ja, het ministerie heeft geen geld. Maar ook zonder stevig budget zijn er dingen mogelijk. In de traditie van dit land hebben artiesten nooit willen bedelen bij de overheid. Alle muziek die je hier hoort is niet van staatswege, hé. Dat is zelforganisatie. Sinds de jaren 1940, zelfs in de tijd van de Belgen met de orkesten van Ok Jazz en African Jazz, is de muziek in privéhanden. Het waren ook niet de Belgen die hier kunstscholen en studio’s opgericht hebben, maar de Grieken, de Portugezen en de Israëli’s. Op dat vlak hebben de Belgen bijna niets gedaan. De mensen hebben zich dus altijd zelf uit de slag getrokken, maar nu is de tijd gekomen om professionele structuren op te richten en in te zetten op capacity building. Dat kost niet handenvol geld. Natuurlijk zijn er domeinen die vragen om een forse investering, zoals de uitbouw van theaterzalen en opname- en filmstudio’s. Maar de ontwikkeling van een cultuurbeleid? Er bestaat al een gedecentraliseerde structuur van professionele cultuurdiensten, alleen zenden die geen informatie door. Zonder die communicatie is het moeilijk werken. Ik weet niet wat er vijfhonderd kilometer verderop in Kikwit gebeurt. Zo kan je geen beleid voeren.’

Bij gebrek aan subsidies draaien de meeste kunstenaars en cultuurorganisaties louter op buitenlandse steun. Is dat een gezonde situatie?

‘Je kan Frankrijk en België moeilijk verwijten dat dé cultuurplekken in Congo het Centre Wallonie-Bruxelles en het Centre Culturel Français in Kinshasa zijn, plus het Centre Francophone in Lubumbashi en l’Espace Ongoma in Kisangani, dat Belgisch-Congolees is. Die centra stallen de Franse en Belgische cultuur uit, maar dat is ook hun opdracht. Af en toe zie je er kruisbestuivingen met Congolese kunst, zoals in het kader van Yambi. En dat is goed. Maar daarnaast moeten wij Congolezen onszelf emanciperen. Het grote gevaar is immers dat die buitenlandse culturele centra gaan doen wat ons eigen cultuurministerie zou moeten doen. Het maakt van de Congolezen afhankelijke schooiers, en je krijgt een compleet scheefgetrokken visie op culturele identiteit en artistiek patrimonium. Zo is de francophonie de mode geworden: je moet Frans praten om mee te zijn. Maar is dat een prioriteit in een land waar, gok ik, zeventig procent van de bevolking geen Frans praat?’

Zie je nog zulke problemen aan de culturele uitwisseling tussen Congo en Europa?

‘Ja, ik zie nog veel Kuifjes. Al die grote Belgische cineasten die hier neerstrijken voor reportages en straffe cinema die bij jullie veel succes heeft: ze plukken de rijpe vruchten en vertrekken weer zonder iets achter te laten. Zelfs geen camera! Van de filmrechten zien hun lokale medewerkers geen cent. Wat is het verschil met buitenlandse bedrijven die Congo leegpompen? Net die bedrijven worden door die cineasten op de korrel genomen, maar eigenlijk doen ze precies hetzelfde. Ik klink streng, maar zo is het. Dat kan je bezwaarlijk culturele samenwerking noemen. Dat is zich verrijken met de grondstoffen van een arm land.’

België en Congo, dat is een moeilijk huwelijk dat toch niet verbroken wordt

En herken je je dan in het beeld dat die Belgische films van Congo geven?

‘Neen. Ze zijn gemaakt voor een Belgisch publiek, en vaak choqueren ze me. Onlangs, en ik zeg dit in alle vriendschap, kwam een Belgische vriend hier een documentaire maken op de kerkhoven (Filip De Boeck, voor ‘Cementary State’). Ik heb zijn film gezien, maar ik heb hem gezegd dat ik er niet van hield, omdat hij een miserabilistisch beeld schetst: inzoomend op de ellendige, larmoyante kant van het leven. Is dat onze cultuur? Mensen vechten hier ook, overleven met de middelen die ze hebben, bouwen aan de weg, plukken het mooie van de dag! Maar in België wil men blijkbaar vooral aids, oorlog, muggen, prostitutie zien. Dus wordt er steeds geselecteerd in functie van die Europese blik. Als die Belgische films hier dan terugkeren, blijft soms meer dan de helft van de Congolese kijkers ontevreden achter. Ze herkennen er zich niet in.

Zelf heb ik twee films gemaakt met Thierry Michel, die ik erg apprecieer. Voor Mobutu, roi du Zaïre hebben we samen de tekst geschreven. Ik word er zelfs in geïnterviewd. En voor Congo River verzorgde ik de geschreven tekst. Thierry maakte de mooie foto’s, we werkten goed samen. Maar over de journalistieke, voyeuristische en sensationele kant van zijn films hebben we altijd discussie. Zag je zijn laatste, Katanga Business? Als je mensen filmt, als je over leven en dood praat, dan behoor je dat te doen met respect! Soms slagen Belgische cineasten daar in, maar soms ook niet. Omdat hun journalistieke kant zich wel eens vermengt met hun Belgische kant. Dan zijn ze verwonderd als ik zeg dat ik niet hou van het miserabilisme in hun films. “Hoezo, het is toch waar wat ik toon?” “Oké,” repliceer ik dan, “maar het is niet de enige waarheid.” Er zijn meerdere facetten.’

Wat zijn de facetten die Belgische films nooit tonen?

‘De strijdlust van de Congolezen! De oorlog waar we uitkomen is niet gewonnen door de politieke partijen, maar door het middenveld, door vrouwen, door artiesten. Kunstenaars zijn aangehouden omdat ze de waarheid vertelden, vrouwen omdat ze in protest gingen, priesters werden vermoord. Het zijn zij die voor het vaderland vochten, die geen ministerpost bezetten, die dood zijn. Net over die vredestichters praten jullie Belgen zelden. Als in Oost-Congo een ziekenhuis voor verkrachte vrouwen gefilmd wordt, krijg je steeds een Belgische zuster voor de micro, die al lang in Congo woont. Nooit zie je de Congolese verpleegster die naast haar werkt: onderbetaald, met haar blote handen, in direct gesprek met de vrouwen. En zijn er soms geen mooie vrouwen te zien in Kinshasa? Waarom hebben jullie het daar niet over? Als een Belg een oude gek een kat ziet opeten bij een vuilbak denkt hij automatisch: “Juist, dat is Congo.” Sorry, maar er is wel meer, hé!’

Is dat dan iets typisch Belgisch? Onderscheiden Belgische culturele initiatieven zich van de uitwisseling met andere landen?

‘België en Congo, dat is een moeilijk huwelijk dat toch niet verbroken wordt. We hebben nog niet alle duivels uitgedreven, in ons onderbewustzijn is nog niet alles gereinigd. Er blijven zo veel vooroordelen en bijgedachten, zowel hier als bij jullie. Maar concreet zie ik twee terugkerende, delicate kwesties in de culturele verhouding met België. Ten eerste is er jullie interne gebakkelei, dat jullie graag exporteren naar hier. Nu is er gelukkig een nieuwe generatie van jonge Vlamingen en Walen, maar het institutionele probleem blijft bestaan. Zodra jullie het over Congo hebben, beginnen jullie te bekvechten onder elkaar. Ten tweede is er de financiering van culturele projecten. Het wordt tijd dat jullie een keuze maken. Komen jullie wat geld injecteren en een paar workshops doen, zodat De Morgen en De Standaard erover schrijven, of komen jullie duurzame structuren voor ontwikkeling opzetten? Noch Vlamingen noch Franstaligen lijken daar een coherente visie op te hebben.

Een uitzondering was Yambi. Toen is er wel een toekomstvisie ontwikkeld, omdat er meer dan een jaar gedebatteerd werd rond aanpak en inzet. Wij hebben gezegd: Yambi mag niet enkel een leuk feestje worden. Twee jaar lang hebben we het land afgereisd om theaters in ere te herstellen, de boeiendste cultuurplekken te identificeren, een embryonaal virtueel netwerk op te zetten, duurzame structuren te creëren en onze steun toe te zeggen aan talenten als fotograaf Sammy Baloji, choreograaf Faustin Linyekula en beeldend kunstenaar Freddy Simba. Dat zijn veel structurelere ingrepen dan hier te ontschepen als de oude missionarissen, te genieten van de zegeningen van dit land en weer te vertrekken zonder om te kijken naar wat er achterblijft: soms blijken mensen nog ongelukkiger dan voorheen, omdat jullie ze de hand hebben gereikt, maar die weer hebben laten vallen. Dat zal altijd een discussie blijven die ik met de Belgen heb.’

Een andere terugkerende kwestie binnen de culturele uitwisseling tussen Europa en Afrika is het verschil in kunstvisie. Zie jij dat verschil ook?

‘We hebben veel gebakkeleid over de selectie voor Yambi, ja. Onze keuzes kwamen zelden overeen met die van de Belgische programmatoren. Zij hadden het steeds over het belang van “hedendaagsheid”. Maar wat is dat, hedendaagse kunst? Dat kan van alles zijn, hé? Ook al is de Congolese kunst de laatste jaren wel een stukje moderner geworden, ze staat nog steeds dichter bij traditionele kunst, wat onze Belgische vrienden dan weer “exotisch” noemden. Een makkelijk gesprek was dat niet. Zelf vind ik dat je bij kunstwerken nooit je eerste indruk mag negeren. Het is zoals wanneer je getroffen wordt door een mooie lichtstraal of een knappe vrouw. Pas daarna komen de rationele overwegingen, de regeltjes. Maar Europese organisatoren hebben het steeds over eigentijdse ontwikkelingen, over anticonformisme, over het doorbreken van grenzen en vaste vormen. Ik heb het gevoel dat men in Europa snel van voorstellingen zegt: “Wow, heel goed, heel eigentijds!”, louter omdat de critici dat zo hebben voorgezegd. Iedereen aanvaardt dat en houdt zijn mond.’

Meerdere Congolese artiesten zeggen dat Europese programmatoren zich niet interesseren voor wat echt Congolees is.

‘Er zijn twee uitersten in de Europese blik op onze kunsten. Het eerste is exotisme. Schilder Chéri Samba bijvoorbeeld heeft heel goed begrepen dat de blanken houden van naïeve en inheemse Kuifjeskunst: het voelt nog een beetje brousse aan, een beetje wild, lekker Tervuren. Aan de Académie des Beaux Arts wordt ook eigentijdse schilderkunst geproduceerd, maar die wekt veel minder interesse. “Dat zijn slechte kopieën van wat we zelf maken in Europa.” In de literatuur is het niet anders: men houdt van het werk van Zamenga Batukezanga. Het heeft iets van de orale traditie, maar volgt niet helemaal de strikte Franse regeltjes. Dat onaffe Frans, daar houden ze in Europa wel van.

Het andere extreem is de voorkeur voor provocatieve kunst: de kunst die het omgekeerde zegt van wat men denkt. Ik geef drie, vier voorbeelden. Faustin Linyekula: succesvol op alle Europese festivals, maar in Congo zelf is er geen publiek voor, omdat zijn werk voorbijgaat aan elke traditie. Of muzikant Lokua Kanza: ook al een wereldwijde vedette, maar hier bekend noch geapprecieerd. Wij die een beetje reizen en in discussies inzage krijgen in jullie denkwereld beginnen het te vatten: “Ja, oké.” Maar in Congo zelf is een muzikaal zwaargewicht als Ray Lema of een cineast als Balufu Bakupa-Kanyinda volslagen onbekend. Lopen we naar internationale standaarden achter? Misschien. De uitdaging is dan om ons artiesten voor te stellen die onze kennis van die standaarden kunnen stimuleren. Het is een moeilijk debat.’

Artistieke samenwerking tussen België en Congo is een utopie, maar ik verkies die utopie boven de hel van het niets

Typerend voor die internationale standaarden is dat ze bouwen op de idee van volledige artistieke autonomie, los van sociale ontwikkeling. Is dat niet het grote verschil?

‘Ja, bij jullie is kunst een ontkoppelde cultuur, een losgemaakt lichaamsdeel. Dat is iets typisch westers. Bij ons is kunst intiem en onlosmakelijk verbonden met het leven en de dood. Zowel ethisch als esthetisch maakt ze deel uit van het integrale sociale mens-zijn. Kunst is osmose. Niet verwonderlijk dat Mobutu de muziek recupereerde als machtsinstrument. Die directe impact is in Congo nu eenmaal de functie van kunst. L’art pour l’art is maar een raar idee in een maatschappij die met zulke enorme educatieproblemen worstelt.’

Kunnen we het ideaal van culturele uitwisseling dan niet beter gewoon opgeven?

‘Nee, we leven in een gemondialiseerde wereld, waarin alles verbonden is. De vraag is veeleer welke invulling we geven aan de Noord-Zuidrelatie. Het is een relatie tussen vleeseters en planteneters, tussen een aanbieder en een ontvanger, gefundeerd op wederzijdse indrukken rond geld. Binnen culturele samenwerking is dat niet anders. De een bezoldigt de andere, maar waarmee bezoldigt men precies? Hoeveel bezoldigt men? Wat leg je wel en niet contractueel vast? Als het over geld gaat, zijn blank en zwart nooit gelijk. Maar zelfs in het volle besef dat een ongelijke machtsverhouding doorwerkt in alles wat daarna volgt, kan je je afvragen of een evenwichtige en wederzijdse samenwerking dan toch niet denkbaar is. Kan de leeuw samenleven met het schaap? Artistieke samenwerking tussen België en Congo is een utopie, maar ik verkies die utopie boven de hel van het niets.

Om die utopie na te streven, geloof ik veel meer in platformvorming binnen het middenveld – tussen artiesten, academici of intellectuelen – dan in samenwerking tussen overheden. Die uitwisseling zal makkelijker voorbij de scheuringen, de weerstanden en de vooroordelen raken. We moeten dus inzetten op die krachten die niet aan carrièrepolitiek doen, op hen die zich op het terrein begeven en aan concrete ontwikkeling doen. Zij die zich dokters of journalisten noemen begrijpen elkaar beter. En waarom geen verbroedering tussen kunstcritici? In Congo zijn ze uiterst zeldzaam, dus waarom daar niet op inzetten? Als jullie ergens meer ervaring in hebben, waarom ons dat niet komen leren? Dat is de vraag die ik jou wil voorleggen: “Jij, kunstcriticus, wat breng je hierheen en wat neem je mee?” Dat is de enige vraag waar het echt om draait. Wie ze zich niet stelt is een voyeur die amper verschilt van de multinationals die hier alle diamant komen opgraven en zonder gêne weer verdwijnen. Culturele samenwerking is een ethische vraag, een persoonlijke morele kwestie.’