Angstbezwering voor beginners

Door Eric Min, Toon Horsten, Eva Berghmans, Isolde Vanhee, op Mon May 16 2016 08:25:41 GMT+0000

De kunst staat stijf van angst: in het iconische ‘De schreeuw’ van Edvard Munch – zo iconisch dat het zijn overige oeuvre al snel is gaan overschreeuwen – bedekt de afgebeelde figuur zich de oren om het krijsen van het expressionistisch deinende universum niet te hoeven horen. Zijn er constructievere lessen te trekken uit de kunst als het gaat over onze omgang met angst? Vijf schrikbeelden, geplukt uit de letteren, de muziek en de film, die ons iets leren over hoe we wel, of beter niet, met onze angst kunnen omgaan.

De mens, onze vijand

Luitenant Glahn uit Pan (1898) van Knut Hamsun

‘Een loodzware stemming hield me in de greep, (…) zelfs de vriendelijke grauwe steen bij mijn hut keek me met een uitdrukking van pijn en wanhoop aan als ik er langs kwam.’ Luitenant Glahn, de hoofdpersoon in Pan van Knut Hamsun, leeft in het bos, weg van de burgerlijke wereld waarin hij op zijn ongemak is – altijd het risico een foute opmerking te maken, altijd het gevaar dat je je glas omstoot. Hij jaagt en vist zijn maaltijden bij elkaar, eet ze met zijn handen. Af en toe kruisen vrouwen zijn pad, en die zien het ook: dat hij iets dierlijks heeft. Iets woest aantrekkelijks, en tegelijk iets angstaanjagends.

71_Moz_pan_noonday_1956.jpg

Want hoe graag Glahn zichzelf er ook van overtuigt dat het bos zijn ware bestemming is, Pan is geen idylle. Ja, de ex-militair kent momenten van extase, waarin hij met bomen en stenen kan praten. Maar de golven van de zee kunnen hem evengoed verrukken als verschrikken. Bij Knut Hamsun is de mens zijn eigen ergste vijand. Luitenant Glahn weet dat. Al meteen aan het begin van Pan, stelt hij simpel vast: ‘De bron van alle verdriet en vreugde is je eigen innerlijk.’ Daarom brengt het bos niet de verhoopte rust. Het bos is als een katalysator voor zijn gevoelens en gedachten, net als de vrouwen die hij er tegenkomt.

Niets vermeerdert zichzelf zo makkelijk als angst.En Glahns angst triggert nog meer angst. Zijn jaloezie lokt onvoorspelbaar gedrag uit bij zijn geliefde(n), waardoor hij nog labieler wordt. Zijn wanhoop wordt een draaikolk. Zijn ratio verliest het pleit, en hij begint dingen te doen waarvan hij zelf de ware reden niet kent. Dat begint onschuldig, met de schoen van zijn geliefde die hij in een opwelling tijdens een boottocht in het water gooit. Dat eindigt met gruwel, met een moord – nee, een ongeluk, zegt hij zelf. En met een zelfmoord, of toch ook een moord? In het universum van Knut Hamsun kan de mens zichzelf nog niet vertrouwen – laat staan dat je kan vertrouwen wat een ander je over zijn eigen daden vertelt.

Hamsun laat zien hoe angst en wanhoop werken, welke gevolgen ze kunnen hebben, maar een solide verklaring valt er in zijn werk niet te vinden. In een samenvatting die de lyriek ernstig tekortdoet, zou je kunnen zeggen dat _Pan_vooral laat zien wat een slechte raadgever angst is. Hoe je, als je niet oplet, alles ‘met ontstoken ogen’ gaat zien, zoals Glahn van zichzelf vaststelt (zo’n helder zelfinzicht, en dan toch, die totale escalatie: hoe akelig is dat?).

Isaac Bashevis Singer zei over Hamsuns mensbeeld: ‘Voor Hamsun was de mens niets meer dan een reeks vaak zonder enige samenhang wisselende stemmingen. De mens was derhalve zo zwak als zijn zwakste stemming.’ Dat is de tragiek van luitenant Glahn – en is het ook niet nog altijd de onze, al zijn we ruim een eeuw verder? Is het niet de onheilspellende herkenbaarheid van die onbeheersbare ‘zwakste stemmingen’ die zo makkelijk aan het woekeren gaan, in mens en samenleving, waardoor het werk van Knut Hamsun fris blijft – en vooral: angstaanjagend?

Eva Berghmans is journaliste bij De Standaard.

Gek van angst

Délires (1918), André Baillon

Ondanks het bergingswerk van vertaler en biograaf Frans Denissen, kent geen mens hem nog, maar halfweg vorige eeuw had hij enige renommee als romancier. Net als zijn notoire soortgenoten Verhaeren en Maeterlinck, was André Baillon (1875–1932) een Vlaming die in het Frans schreef. Vandaag tref je zijn fascinerende, autobiografisch getinte romans hooguit aan in het betere antiquariaat. Gelukkig bracht uitgeverij Voetnoot in 2012 een pareltje in veiligheid, door Waanzinnen op te nemen in haar Belgica-reeks. Ren naar de boekhandel en laat je verrassen.

Als er een van Baillons novellen over angst gaat, is het wel dit door Denissen magistraal vertaalde Délires, dat de auteur rond 1918 schreef en tien jaar later publiceerde.Baillon had de hel gezien, en het ging nooit meer over. Zijn oeuvre was een pas de deuxmet de waanzin, en allicht de enige manier om zijn demonen (tijdelijk) te bezweren: zowel rauwe kreet als zucht, net zo goed zelfanalyse als commentaar. Baillons korte leven – van ongelukkige jeugd tot onafwendbare zelfdoding – was een puinhoop. In zijn hoofd voerden schuld, boete, twijfel, verlies, onmacht en misverstand hun eindeloze reidans op, elke dag en vooral ’s nachts. Baillon had wanhopige liaisons met foute vrouwen en belandde herhaaldelijk in de Parijse psychiatrische kliniek La Salpêtrière. Natuurlijk was hij zelf de foute man.In hem woonde angst die alles verlamt: angst voor het zijn en de zin.

71_Moz_2.jpg

Deze manische onrust is het die door de bladzijden van Délires giert – de titel zelf is een weinig gebruikte meervoudsvorm. Kunnen we Baillons waan lezen als een synoniem van ontreddering en zelfs waanzin, of is het er een gevolg van? De oorzaak? Beide? Waanzinnen is het beknopte relaas in vijftig pagina’s van wat je met de enigszins obsolete uitdrukking ‘existentiële angst’ zou kunnen typeren: de paniek van een zieke voor de radeloosheid in zijn lijf. Niet alleen mensen komen de schrijver vreemd en dreigend voor, maar zelfs de taal laat hem uiteindelijk in de steek. Woorden blijken dwaalsporen. Wat hij hoort en opschrijft, is in het beste geval dubbelzinnig en meerduidig: een valstrik voor de geest, drijfzand waarin je langzaam wegzinkt. Je zal maar met schrijven je brood verdienen, frases verzinnen tot je een ons weegt en je zelfs geen zin meer overhoudt.

Dit koortsige schrijven trekt je mee onder Baillons hersenpan, waar uiteindelijk alleen nog taal woedt: herhalend, temporiserend, in een kring uitwaaierend, opgesloten in gemeenplaatsen. De woorden zelf transformeren zich tot beestjes en gaan de hersenen van de hoofdfiguur te lijf. Uitspraken worden mantra’s die almaar terugkomen, tot deze papieren man langzaam zo knettergek wordt als zijn alter ego van vlees en bloed. Zo klinkt de angst als hij in je hoofd woont, want niet alleen in de Parijse straten of op de beursvloer kom je hem tegen. John Cale wist het al: Fear is a Man’s Best Friend.

Eric Min is essayist en kunstcriticus.

Het pad van angst naar vreugde

Sint-Franciscus in de opera Saint François d’Assise (1983) van Olivier Messiaen

‘J’ai peur, j’ai peur sur la route.’ Met deze woorden van broeder Léon, Franciscus’ reisgenoot, begint Olivier Messiaens Saint François d’Assise, zijn monumentale opera uit 1983. Het is de zwijgende natuur die broeder Léon angst aanjaagt. Franciscus toont hem het enige mogelijke pad dat loopt van angst naar ‘la joie parfaite’, en dat is overgave: het geduldig verdragen van pijn en tegenspraak, niet het streven naar het doorgronden van de geheimen van de kosmos, maar het overwinnen van de eigen pijn, in navolging van Christus die zijn kruis opnam.

Olivier Messiaen (1908-1992), de diepgelovige modernist, wil zijn luisteraars gevoelig maken voor het Andere. ‘La musique invisible’, noemt een engel het in de vijfde scène.

71_Moz_3.jpg

Sint-Franciscus is geen ‘nuttige’ heilige.Gelovigen roepen hem niet aan om verloren voorwerpen terug te vinden of om genezen te worden. Noem hem gerust de patroonheilige van de Occupy-beweging. Toen in de dertiende eeuw in Europa het vroege kapitalisme wild om zich heen begon te grijpen, de banken begonnen te floreren en de kloof tussen superrijken en armen steeds groter werd, ging Franciscus op een radicale en zelfs choquerende manier in tegen de stroom. De welgestelde koopmanszoon schonk al zijn bezittingen weg en werd een arme onder de armen, levend tussen de bedelaars en zorgend voor leprozen. Zijn armoede was schrijnend, zijn wonden pijnlijk, maar zijn troost en rijkdom bestond, aldus Messiaen, ‘uit de zon, de maan, de sterren, de kleuren van de hemel, de kleuren van de wolken, de kleuren van de bomen, het gras, de bloemen, de klanken van de wind, de kracht van het vuur en de klaarheid van het water …’.

Dat hebben Messiaen en Franciscus in elk geval gemeen, een bijna premoderne gevoeligheid voor de natuur: wind, warmte, koude, duisternis, licht, kleuren. En vooral: de taal van de vogels. De componist-ornitholoog die zijn hele leven lang het gezang van vogels over de hele wereld transcribeerde en in zijn eigen muziek verwerkte. De centrale scène van ‘Saint François d’Assise’ is ‘Le Prêche aux oiseaux’. Ze neemt maar liefst vijfenveertig minuten in beslag en bevat Messiaens meest radicale ritmische, harmonische en melodische vondsten. François spreekt er de vogels aan als zijn broeders. De natuur is voor hem geen zwijgende, beangstigende Ander die we moeten beheersen en exploiteren, maar is, in het wereldbeeld van Messiaen, God zelf die tot ons spreekt.Ruim vijf uur later, na het angstige ‘j’ai peur’, onderlijnt een kolossaal akkoord van do-groot – eindeloos lang aangehouden door het koor en het immense orkest – het laatste woord van de opera: ‘Joie’. De spirituele weg van Saint François begint bij de onbeweeglijkheid van de angst – angst voor het onbekende, angst voor de Ander – en leidt naar de tijdloze onbeweeglijkheid van de contemplatie. Met zijn jubelende uitrekking van de tijd lijkt Messiaen de tijd zelf tot stilstand te brengen, en heel even de meedogenloze, angstaanjagende lineariteit van het moderne tijdsdenken om te buigen naar de perfecte cirkel van een cyclische natuurbeleving.

Jan Vandenhouwe is freelance operadramaturg voor o.m. Alain Platel, Johan Simons, Ivo van Hove en Rosas, en hoofd dramaturgie voor de Ruhrtriënnale.

Angst maakt vrij en gelukkig

Kolonel Olrik, uit Blake en Mortimer

Nog voordat de zeer Engelse heren Blake en Mortimer hun opwachting maken in de naar hen genoemde stripreeks, treedt kolonel Olrik al op de voorgrond. In het eerste prentje van het allereerste verhaal, Het geheim van de zwaardvis (1946), wordt hij omschreven als ‘een knap avonturier en man zonder scrupules, chef van het dertiende bureau en militair raadgever van de overweldiger Basam-Damdu, keizer van Tibet.’ Amper een paar pagina’s verder heeft hij zijn eerste dode al op zijn geweten. Als hij al een geweten heeft.

Olrik is de slechterik der slechteriken, de ultieme booswicht. Hij ziet eruit als een Hollywoodster, zijn uiterlijk doet wat aan Errol Flynn denken, en hij is – toch tegenover wie hem niet voor de voeten loopt – every inch a gentleman. Met stijl en humor begeeft hij zich door het leven. Een moraal heeft hij niet, en hij is op geen enkele manier dubbelzinnig over zijn bedoelingen. Hij dient maar één meester: zichzelf. Daar moet alles en iedereen voor wijken.

71_Moz_4.jpg

Zelf is hij nooit bang, noem het gerust doodsverachting. Hij boezemt slechts angst in, soms door zich de meest buitenissige vermommingen aan te meten, dan weer door sardonisch gelach luid door de nacht te laten weerklinken. Ha! Ha! Ha! Ha! En er mogen daarbij gerust wat slachtoffers vallen. Geen enkele zwakheid spreidt hij ondertussen ten toon. Een man zonder achillespees.

Zo’n teer kantje is haast altijd dodelijk voor een slechterik.Kijk naar Sir Roderick Spode, de aankomende fascistenleider uit de roman The Code of the Woosters (1938) van P.G. Wodehouse. Het personage, losjes gebaseerd op Oswald Mosley, de leider van de British Union of Fascists, lijkt de wereld naar zijn hand te gaan zetten, tot zijn grote geheim uitlekt: dat hij in het geniep damesondergoed ontwerpt. Hij kan het meteen schudden.

Het zal Olrik niet overkomen. Hij is een man die zijn territorium afbakent door af te schrikken. Of wie angst zaait, zelf geen angst kent, is nog maar de vraag. Maar voor Olrik gaat het op. Het maakt hem tot een vrij en gelukkig man, zonder verleden en zonder geheimen. Wie kan hem wat maken? Iets wat Olrik uiteindelijk de sympathie van de lezers én van zijn bedenker E.P. Jacobs oplevert. ‘Olrik is de man die ik altijd had willen zijn’, liet die zich ooit ontvallen. Amoreel en onbevreesd.

Slechteriken zijn vrijer, onafhankelijker, charmanter, aantrekkelijker en mondiger dan al die naar het goede strevende kleurloze helden, van Mickey Mouse over Suske en Wiske tot Kuifje – met die duffe Blake en Mortimer voorop. Geloof me, u gaat liever op café met Krimson, Lady X of Ben, de seriedoder uit de film C’est arrivé près de chez vous (1992). Die laatste zaait dood en terreur, maar zuigt ondertussen iedereen naar zich toe. Alleen mist hij de ijdele en subtiele charme van Olrik.

Het zijn de villains die smaak, kleur en geur geven aan een verhaal, aan elk verhaal. ‘Hoe beter de slechterik, hoe beter de film’, was een raad die Alfred Hitchcock aan zijn Franse vakbroeder François Truffaut meegaf. En is het leven, elk leven, iets anders dan een verhaal?

Toon Horsten is freelance cultuurjournalist en hoofdredacteur van Stripgids.

Peter zonder vrees

Peter Sellers als tuinman Chance in Being There (1979)

Aan het begin van Hal Ashby’s film Being There (1979) wordt de kinderlijk eenvoudige tuinier Chance pardoes uit zijn kleine paradijs verdreven na de dood van zijn baas en beschermheer. Alles wat hij weet, en dat is niet veel, leerde hij van de planten in de tuin en het continu flikkerende televisiescherm. Nu treedt hij voor het eerst buiten de tuinmuren. Eens in de grote, boze wereld geworpen, blijkt Chance zich echter wonderwel staande te houden. Hij schopt het zelfs tot adviseur van de Amerikaanse president die zijn inzichten over groei in de lente verfrissend vindt. Al wie Chance ontmoet en hem vertrouwt, gaat bevrijd en verlicht het leven tegemoet, zonder dat Chance zelf goed en wel begrepen heeft welk probleem hij uit de wereld geholpen heeft.

Wat leren we hieruit over de omgang met angst? Misschien dat we niet op zoek moeten naar een nieuwe profetie of een utopisch meesterplan om ons de weg te wijzen? Dat we niet zozeer in het harde verzet, maar in de lichte tredmolen moeten meestappen en haast ongemerkt de geijkte paden opnieuw aanleggen? Of zelfs dat we het toeval een kans moeten geven in onze besluitvorming en ons desnoods laten leiden door de vlucht van de vogels? De wijsheden van Chance lijken gebaseerd op toeval zoals zijn naam doet vermoeden. Ook macht en succes lijken in het mild satirische Being There te berusten op misverstanden en toevallige omstandigheden, al word je van die gedachte niet noodzakelijk vrolijker, laat staan minder angstig.

De Poolse schrijver Jerzy Kosinski schreef het gelijknamige boek alsook het script voor de film. In Paris Review linkt hij de titel Being There met het ‘Dasein’van Heidegger als een empirisch en affectief in de wereld zijn, waarbij het eigen ik en louter rationele overwegingen verlaten worden. Net zoals Chance moeten we het paradijs of de droom ervan opgeven om in de wereld te leven en ons over te geven aan het alledaagse ‘Sein-zum-Tode’. Met de dood verklaart Chance zich vertrouwd en op zijn gemak: ‘I’ve seen this before. It happens to old people’. Net als Chance moeten we de wereld als onze tuin zien, de natuurlijke gang der dingen aanvaarden en verrukt raken van het kleinste verschil in de herhaling.

71_Moz_5.jpg

Of moeten we toch het paradijs op aarde willen realiseren? Is het personage van Chance al een enigma, dan geldt dat zeker voor het einde van de film waarin Chance plots over het water loopt en lijkt terug te keren naar een soort Eden van voor de val, samen met Eve – wie anders? Is hij dan toch de zoon van God die even binnengewipt is om ons dit keer niet van onze zonden, maar van onze angsten en algehele weltschmerzte bevrijden? Eens te meer blijkt Peter Sellers in de rol van Chance een kameleon wiens uitgestreken gezicht onverwachts in een andere plooi kan vallen. Er bestaan nu eenmaal veel angsten en al naargelang de soort en de omstandigheden vragen ze om een andere verzorging.

Bij uitbreiding kan de volledige carrière van Sellers als een snelcursus ‘Bedwing je angsten met een lach en een traan’ dienen. Als de angst te groot en onbestemd wordt, kijk deze dan zoals Inspector Clouseau met hoog opgetrokken wenkbrauwen recht in de ogen en versaag niet tot je die vermaledijde Pink Panther te pakken hebt. Vertrek je gezicht in een groteske grijns bij de dreiging van een nucleaire winter zoals Dr. Strangelove of kies uit een van de andere rollen die Sellers op zich neemt in Kubricks Dr. Strangelove or: How I Learned to Stop Worrying and Love the Bomb (1964). Voel je je niet op je plek in deze wereld, lach dan breeduit en spring in het schuim en het feestgedruis zoals de Indiase Hrundi in The Party (1968). En als een dergelijk escapisme onbevredigend en bovendien misplaatst is, glimlach dan minzaam zoals Chance, geef je planten water en cultiveer je tuin want ‘Spring is the time for planting!’

Isolde Vanhee is docente aan LUCA School of Arts en kernredacteur van rekto:verso.