... and justice for all

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Overvolle gevangenissen en andere justitieperikelen vormen een dagelijkse soap in de Belgische kranten. Af en toe zijn ook de nieuwe justitiepaleizen in Antwerpen en Gent kop van jut: te duur, te prestigieus, te radicaal, te lelijk, … Toch zijn al een hoop kleinere nieuwe justitiepaleizen geruisloos aan ons voorbijgeslopen. Kortrijk heeft sinds 2002 een nieuw gebouw van Stéphane Beel op haar architectuurcurriculum staan, Nijvel pronkt sinds 2001 met haar nieuwe aanwinst, het gerecht van Aarlen zit al drie jaar in een nieuw gebouw, en het gerechtsgebouw van Marche-en-Famenne werd in september 2006 ingehuldigd.

Justitie probeert duidelijk haar imago op te poetsen door centrale, efficiënte en moderne gerechtsgebouwen neer te poten. Net zoals de modernisten licht en lucht voor de nieuwe woningen aanprezen als eigentijdse tegenhanger van de donkere bourgeoisiewoning, gebruikt ook Justitie nu deze toverwoorden om zich af te zetten tegen de donkere, monumentale negentiende-eeuwse justitiepaleizen. De nieuwe gerechtsgebouwen van Gent en Antwerpen zijn visitekaartjes die die nieuwe koers tentoonstellen: justitie als een hedendaags, doorzichtig instituut, dat duidelijk aanwezig is in de maatschappij en de stad. Daarbij moeten ze ook nog eens als katalysator werken in de ontwikkeling van hun omgeving. Dat deze twee gerechtsgebouwen bijna tegenpolen zijn qua architectuur maakt duidelijk dat de architect een belangrijke speler is. Maar dit toont vooral dat er geen eenduidig antwoord is op wat de (holle?) beeldspraak vraagt.

TRANSPARANTIE

Zowel in Gent als in Antwerpen barstten de oude negentiende-eeuwse justitiegebouwen (aan de Britselei in Antwerpen en aan het Koophandelsplein in Gent) reeds jaren uit hun voegen, en werden de verschillende diensten verspreid over andere locaties in de stad. Zo zat justitie in Antwerpen bijvoorbeeld op veertien verschillende plaatsen. Justitie transparanter maken voor het publiek en het personeel betekende dan ook in de eerste plaats een transparantie in de fysieke organisatie van de verschillende diensten, en dus centralisatie van alle activiteiten. Voeg daar nog eens aan toe dat deze nieuwe centrale gebouwen een hoop glas bieden, en de gratuite beeldspraken zijn niet meer te vermijden: het glas is symbool voor de nieuwe, transparante justitie die geen geheimen heeft voor haar burgers, die zich open en bloot toont. Een justitie waarvan we alles mogen weten en zien — van buiten naar binnen en van binnen naar buiten. Natuurlijk zijn dit soort uitspraken gratuit omdat ze niet waar zijn. Door een glazen huis te bouwen, los je de nood aan een doorzichtig systeem in de werking van justitie niet op, al voel je je er als bezoeker zeker meer welkom dan in de majestueuze oude gebouwen die los van iedere realiteit lijken te bestaan.

Justitiepaleis Antwerpen, foto: Marc DetiffeDe vraag van Justitie om haar verschillende activiteiten een hedendaags, publiek en representatief gezicht te geven, werd in Antwerpen door het ontwerpteam Richard Rogers, VK Studio en Ove Arup vertaald in een groot, publiek platform dat zich acht meter boven het straatniveau bevindt. Als verlengstuk van het openbare plein voor het gebouw is dit platform een soort van semi-publieke ruimte. De monumentale houten trap waarlangs je binnenkomt, doet het laagdrempelige, openbare karakter, dat door het opgetilde plein wordt gesuggereerd, echter voor een stuk teniet. In theorie is het inderdaad een openbare ruimte, deels als open en bloot plein, deels als een centrale binnenhal met glazen voor- en achtergevel, maar in de praktijk blijf je toch de nietige burger die het gebouw betreedt. De centrale ruimte heeft dezelfde openbare rol als bijvoorbeeld de foyer van een concertzaal of theaterzaal, in se ook laagdrempelig bedoeld, maar in de praktijk een barrière voor een heleboel mensen. Vanaf het opgetilde platform werkt het publieke karakter dan wel: je krijgt door de gelimiteerde hoogte — lager dan de skyline — een zicht op de omringende stad én de indruk toch nog tot de stad te behoren.
Van in de centrale 'foyer' vertrekken zes grote trappen naar zes lange tentakels aan weerszijden van het platform, twee trappen liggen binnen de glazen binnenhal, de vier andere erbuiten. Op die manier is de grote, glazen ontvangsthal tegelijkertijd de Salle des Pas Perdus, de centrale hal of gang die naar de rechtszalen leidt. Op de kop van de tentakels liggen zes grote en dieper in de armen zesentwintig kleine rechtszalen. Die rechtszalen zijn van buitenaf zichtbaar als zes grote tuiten en zesentwintig kleine welvingen in het dak, die met wat fantasie gezien kunnen worden als vlinders, frietzakken, of bootzeilen (de referentie die Richard Rogers zelf gaf). Het idee hierachter is dat de bezoeker gemakkelijk en snel de weg naar de rechtszalen moet kunnen vinden: transparantie en afleesbaarheid. Spijtig genoeg worden enkel de twee centrale trappen binnen de hal als toegangen gebruikt. De andere, buitengelegen trappen dienen enkel als noodtrap. Noodgedwongen zijn kleine passages en gangetjes nodig om de vier andere armen te bereiken. Of waar idee en praktijk botsen … De vloerbekleding geeft aan waar het publiek wel en niet mag komen: warme, houten parket voor bezoekers, koude, blauwe linotegels voor het personeel. De semi-publieke functies, zoals de griffies, zijn echter niet mee in dit houten parcours opgenomen, en zo komt ook het publiek al snel op het verboden blauw terecht.
Voor het gerechtsgebouw in Gent ontwierpen Stéphane Beel en Lieven Achtergael een lange, glazen passage parallel aan de straat, als een extra trottoir tussen de straat en het gebouw. Vanuit die primaire circulatie-as, een semi-publieke ruimte zoals in het gerechtsgebouw van Antwerpen, kan je drie dwarse blokken betreden, die de gemengd publiek-private functies bevatten zoals de griffies en de rechtszalen. Hoe verder je binnen die blokken doordringt, hoe privater het gebouw en dus de werkomgeving — het is als een bergpad dat zich langzaam oplost. Een derde strook gebouw achter de gemengde blokken, parallel met de glazen passage, vormt het private uiterste, en is resoluut gesloten in de achtergevel. De glazen passage voor het publiek in de voorgevel heeft er plaats gemaakt voor een vlak van donkere steen: de magistraten zitten hier op hun private werkdomein.
De architecten hebben de rechtszalen, die in theorie volledig openbaar zijn, veel meer naar de realiteit gericht als een confrontatie tussen justitie en publiek. De zalen zitten gespannen tussen de publieke passage en het private blok van de magistraten, met de Salle des Pas Perdus als verbinding. Door de rechtszalen aan het einde van de passage in het verste dwarse blok te steken, worden ze ook fysiek direct minder publiek: de afstand ontmoedigt als je er niet echt moet zijn. De rechtszalen hebben twee glazen gevels, een langs de Salle des Pas Perdus en een langs de buitengevel, en er is ook een glazen gang voor de magistraten als buffer en decor (een trucje dat Stéphane Beel ook al voor het gerechtsgebouw van Kortrijk gebruikte). De magistraten zijn zichtbaar, maar ze blijven tegelijk ook ongenaakbaar. Transparantie is hier als een soort voyeurisme: kijken kan, maar door de afstand tussen voyeur en rechtszaal wordt het kijken ook onpersoonlijk. In uitzonderlijke gevallen kunnen dégradé gordijnen — beneden ondoorzichtig, boven doorzichtig — toch extra privacy te geven. Dit is echter niet meteen een add-on bij een ondoordacht ontwerp, want dit 'achter gesloten deuren' moet duidelijk gerechtvaardigd kunnen worden, en is zeldzaam.
In Antwerpen volgen de rechtzalen in het gerechtsgebouw minder de heersende basisgedachte van de architecten over openbaarheid, en zijn ze eerder gesloten van opzet. De kleine zalen zitten geprangd tussen de twee circulaties van publiek en magistraten, en hebben geen relatie met buiten of binnen. De drempel is groot om een gesloten ruimte zonder binnenkijk doodleuk binnen te stappen. Op die manier creëer je een natuurlijke drempel, bepaald door maatschappelijke regels.

Justitiepaleis Antwerpen, Foto: Marc Detiffe

EEN ORDINAIR KANTOORLEVEN

De eigenlijke werking van justitie is niet alleen saaier dan alle symboliek over transparantie en toegankelijkheid doet uitschijnen, het maakt die symboliek ook een beetje tot een loze boodschap. Ook justitie is een organisatie met personeel, en dat heeft kantoorruimtes nodig om zijn alledaagse taken uit te voeren. En in zijn dagdagelijkse functies is het even gesloten voor buitenstaanders als een ander kantoorgebouw, zo niet nog meer.
Het is dus misschien relevanter om de organisatie van justitie net op de werkvloer doorzichtiger te maken. De burger vroeg na de zaak Dutroux meer inzicht in het justitieapparaat, en de centralisatie van de verschillende diensten is daar een heel letterlijke vertaling van. Maar die diensten moeten ook onderling een zekere transparantie krijgen, en hiertoe kan de architect door de organisatie van kantoren en gemeenschappelijke ruimtes een aanzet geven.
Het justitiepaleis van Gent is duidelijk op zijn dagelijkse functie ontworpen. Je zou kunnen zeggen dat het een groot kantoorgebouw is dat een belangrijke openbare functie moet vervullen. De drie middenblokken, afgewisseld met patio's, zijn een zone waar heel wat overlapping mogelijk is: griffiers ontvangen er mensen, rechters houden zittingen. De zorg die besteed wordt aan deze semi-openbare kantoorruimtes, maar ook aan de private kantoren van de magistraten en de gemeenschappelijke ruimtes, toont dat de architecten het dagdagelijkse kantoorleven als een belangrijke speler in justitie zien. Dit blijkt zowel in de afwerking als in de organisatie. De gangen zijn breed, bieden ruimtes ter ontspanning en lopen rond kleine, interne patio's, terwijl de gemeenschappelijke ruimtes grenzen aan grote patio's. In de kantoren ligt warme, rode tapis-plain en kunnen de ramen opengezet worden (wat niet in ieder kantoorgebouw een evidentie is). De kantoren in het middenblok zijn deels ontworpen als landschapskantoren, deels als afgesloten bureaus. De open landschapskantoren zijn echter nog tijdens de bouw op vraag van de bouwheer hier en daar aangepast tot meer afgesloten ruimtes. Hierdoor boeten sommige kantoren aan zicht in, en komt een brede gang, die als ontspanningsruimte dienst moet doen, plots tussen twee muren te liggen, waardoor ze niet veel natuurlijk licht meer binnenkrijgt. De optie om de organisatie op de werkvloer doorzichtiger te maken werd door de opdrachtgever dus niet altijd gesmaakt.
Het justitiepaleis in Antwerpen geeft het publiek letterlijk de hoogste positie. De kantoren bevinden zich onder de publieke rechtzalen: klant is koning. Als publiek loop je boven de kantoorruimtes en heb je geen weet van wat zich op de benedenverdiepingen afspeelt, het zijn quasi twee gescheiden werelden. Dat alle aandacht naar de publieke ruimtes gaat, is duidelijk in de vormgeving van de kantoren: ze zijn standaard gelijk voor alle functies, met verschuifbare tussenwanden. Ze ogen degelijk maar saai, met koude en gladde afwerkingmaterialen. Melkglazen lamellen voor de ramen vermijden inkijk, maar belemmeren ook het zicht naar buiten. Justitie staat er op zijn kop volgens de architecten: justitie is er voor het volk, de publieke ruimtes hebben bovenaan de meest prominente plaatsen in het gebouw. Die redenering kan je ook anders interpreteren: door de rechtszalen bovenaan te plaatsen, heeft justitie toch nog steeds het laatste woord, het ganse discours rond openbaarheid en klantvriendelijkheid ontsnapt niet aan de basis van onze rechtsstaat.

JUSTITIE IN DE STAD

Het bouwen van een gecentraliseerd justitiepaleis is door de omvang van het programma een directe vrijgeleide voor het oprichten van een groot icoon, een baken in de stad. Zowel in Gent als Antwerpen wordt justitie dus niet alleen gematerialiseerd als een rechtsapparaat, maar ook als een herkenningspunt in een nieuw te ontwikkelen stadsdeel. In beide steden is de site een oud trein- en rangeerstation, een van de vele in onbruik geraakte industriële niemandslanden die opnieuw ingevuld worden in het kader van stedelijke verdichtingprogramma's.
Vanaf nu ziet in Gent niemand meer de sociale woonblokken uit de jaren 1970 aan het Rabot staan. Alle aandacht gaat naar het justitiepaleis als nieuw ijkpunt voor de herontwikkeling van de wijk, met onder andere jeugdlokalen, nieuwe kantoren, woningen en een winkelcomplex. Dit alles wordt gegroepeerd in en rond een groot park dat door de Franse landschapsarchitect Michel Desvigne werd getekend. Met dit masterplan 'Bruggen naar Rabot' wil de stad de wijken Rabot (ten noorden van de ring) en Blaisantvest (binnen de ring) terug bij de stad brengen, met het justitiepaleis als grote katalysator. Het stadsvernieuwingsproject is echter een zeer letterlijke vertaling van bruggen slaan: de link naar de Rabotbuurt wordt hoofdzakelijk gerealiseerd door een nieuwe brug, over het park. Het park zelf krijgt zijn primaire circulatie parallel aan de ring en zal zijn brugfunctie veel minder kunnen waarmaken.
In Antwerpen moet het justitiepaleis een eerste stap in de herontwikkeling van het zuidelijk deel van de Singel zijn, al bestond hiervoor geen vooraf bepaald masterplan. Er is enkel een masterplan dat vormgegeven werd door de architecten, dit wil zeggen rond een schetsontwerp voor het justitiepaleis. En een schetsontwerp moet in een wedstrijd vooral een sterk beeld van het gebouw tonen, om de concurrentie met de andere ontwerpen en bijhorende beelden aan te gaan. Het beeld van 'het justitiegebouw als baken' is dan ook duidelijk evenveel bedoeld om de jury te overtuigen als om de stad naar dit nieuwe stadsdeel te richten.
Net zoals Haussman in Parijs aan ieder einde van een boulevard visuele bakens plaatste met meestal een publieke functie, zoals de Opéra of de stations, is ook het Antwerpse justitiepaleis een referentiepunt op het einde van de Amerikalei. De architecten wilden in combinatie met het Haussmaniaanse idee van een zichtpunt echter ook een zekere transparantie aan de as geven. Het gebouw moest zich profileren op het einde van de laan, maar moest tegelijkertijd een zekere luchtigheid geven, een doorzicht naar wat er zich achter bevindt. De stad mocht niet eindigen bij het gebouw maar zou verder moeten doorlopen, waardoor het gebouw ook geen echte 'achterkant' zou krijgen. In theorie is het een mooi idee, zeker als je spreekt over herontginnen van nieuwe stadsdelen aan de rand van de stad, maar in werkelijkheid blijkt het nogal wankel. Vanaf de Amerikalei staat het justitiepaleis duidelijk als een eindpunt, aan haar twee zijden begrensd door de negentiende-eeuwse bebouwing, en het centrale doorzicht aan het publieke platform ligt net te hoog om van op straatniveau te werken. De enige echte doorgang is de tunnel onder het gebouw. Het 'beyond' kan je namelijk niet louter creëren met een doorzicht, maar vraagt ook een efficiënte ontwikkeling van de buurt, via bijvoorbeeld inplanting van functies. De achterkant ligt er desolaat bij, een groene vlakte waar autobanen zwierig doorheen scheren. Hier is niet zoals in Gent een geannexeerd dorp aanwezig waaraan het gebouw zijn schakelfunctie kan ontlenen, het is een stuk niemandsland waar de wetten van de snelheid gelden.
Maar net in Gent is de optie om twee stadsdelen te verbinden jammer genoeg niet benut. Het justitiepaleis schrijft er zich perfect in de visie van de negentiende-eeuwse stad in: langs de ring, met zijn open, publieke gelaat naar de ring en de stad gericht. Zijn gesloten achterzijde — zowel visueel als qua organisatie (de niet-publieke kantoren) — is gericht op de bijgemeente. De verbinding met wat erachter ligt zal volledig door het park gerealiseerd moeten worden, maar dat park loopt in hoofdzaak evenwijdig met de ring, en wordt langs de 'achterkant' met een rij bomen afgesloten. Door het park en onder het gebouw worden wel een aantal dwarse voetpaden gelegd als verbinding, maar die zullen enkel fungeren als short cuts op bepaalde ogenblikken. Een park is 's nachts immers dikwijls eerder een barrière dan een verbinding. De oriëntatie van het justitiepaleis in Gent getuigt zo van een niet erg ambitieuze toekomstvisie, en is niet gericht op de groei van de stad. Hierdoor sluit ze aan bij de visie die de stad Gent over verkeer en organisatie heeft, waarbij niet wordt geloofd in het overschrijden van honderdvijftig jaar oude grenzen. De middeleeuwse gordels in onze steden zijn nog amper zichtbaar in het stadsweefsel, net omdat ze uitgewist zijn — her en der staan enkel wat verloren torens als overblijfsels. Door justitiegebouwen langs de negentiende-eeuwse gordel te plaatsen, zowel in Gent als in Antwerpen, wordt net deze gordel bevestigd: het justitiepaleis in Antwerpen is als een letterlijke toegangspoort naar de stad, het gerechtsgebouw in Gent begrenst de stad.

DE TOEKOMST

De twee visitekaartjes van justitie zijn klaar, het geld is meer dan op, en de media klagen. De architectuur van het gerechtsgebouw van Antwerpen wordt regelmatig het ontkennen van haar specifieke locatie verweten, het gebouw zou als object overal kunnen staan. Toch zou je beide gebouwen niet van stad kunnen wisselen. Antwerpen mag op die plek gerust een nieuw icoon verdragen, in Gent was er nood aan een gereserveerder gebouw dat zich door het omringend stedelijk weefsel laat opnemen. Het gerechtsgebouw van Gent zal zo waarschijnlijk beter de architecturale modegrillen overleven — en door zijn opvatting als kantoorgebouw ook de grillen van justitie. De kans is groot dat het gerechtsgebouw van Antwerpen binnen dertig jaar het Centre Pompidou (Richard Rogers en Renzo Piano) van Antwerpen zal zijn, met een haat-liefdeverhouding die niet verdwijnt — terwijl de beeldspraak over publieke openheid net als in het Centre Pompidou achterhaald zal zijn. Ook over dat museum werd dertig jaar geleden zo 'actueel' gedaan, over het museum als een forum waar het publiek overal aanwezig was. Ondertussen is het verbouwd tot een klassiek museum en blijft er van de toenmalige eisen en ideeën niets meer over.