‘Wij mogen nog rare dingen doen’

Door Heleen Mercelis, op Thu Aug 27 2015 23:36:28 GMT+0000

Als er in Vlaanderen zoiets bestaat als culturele diplomatie, dan stopt ze hopelijk niet bij het pensioen van Dorian Van der Brempt. Ooit organiseerde hij seminaries over de badkamer van de toekomst, de voorbije tien jaar was hij de sterkhouder van het Vlaams-Nederlandse huis deBuren. Pragmaticus of romanticus? In elk geval de trotse bezitter van een eigenzinnige kijk op drie decennia cultuurwedervaren: ‘Er zijn vele politici die het zelfvertrouwen van kunstenaars kunnen gebruiken.’

In onze reeks ‘prille pensionado’s’ is Dorian Van der Brempt wat je je voorstelt bij een ‘gecultiveerde gentleman’, vol meningen en anekdotes. Stel hem één vraag, en je krijgt vele antwoorden. Het is zijn versie van jovialiteit. Én de accumulatie van vele vijvertjes, vele omgangsvormen. Van de Nederlandse koningin tot jonge Vlaamse schrijvers: hij ontving ze in deBuren met dezelfde gemoedelijke flair, als geboren gastheer. Man van de wereld, paus van de Lage Landen. Op 1 september ging hij op rust, voldaan geeft hij het stokje door aan wie overblijft: ‘Hard werken in de cultuursector is het mooiste wat er is.’

67_mercelis_Dorian_Van_den_Brempt_deBuren_(c)_Ivan_Put_cmyk.jpgDe eerste vijfentwintig jaar van zijn beroepsleven bewaarde Van der Brempt de kunsten voor ‘de eigen tijd en de eigen centen’. De kost verdienen deed hij onder meer als hôtelier, als directeur van hotel-conferentiecentrum Priorij Corsendonk en als partner in Enthoven Associates Design Consultants. Maar veraf was de kunstwereld nooit. Zo investeerde hij de winst van Priorij Corsendonk in cultuur: enter Jan Fabre, Wim Vandekeybus, Marc Vanrunxt en Robert Mapplethorpe in Oud-Turnhout. Pas op zijn vijftigste besliste Van der Brempt de kunstliefhebberij ook professioneel te gaan beoefenen. Hij werd (twee keer) directeur van Boek.be (‘ongelooflijk moeilijk’), adviseur van cultuurministers Anciaux en Van Grembergen (‘hoewel ik nooit lid van “de club” ben geweest’), en in 2005 directeur van deBuren (‘een cadeau’).

Van der Brempts cv verenigt twee – schijnbare – uitersten: ondernemerschap en kunst. Al betekent dat niet dat hij beide begrippen kritiekloos door elkaar haalt: ‘Plak me niet vast op de ondernemer in de kunstenaar. Het discours over ondernemen van de laatste jaren is idioot. Ik heb een hekel aan de uitdrukking “creatieve industrie”. Alles moet vandaag een economische finaliteit hebben – alsof men een extra criterium heeft toegevoegd aan de kunsten. Ook een kunstenaar moet zich nu legitimeren met een terugverdienmodel. Dat is vreselijk fout.’

Wel is er voor Van der Brempt een groot verschil tussen cultuurindustrie en individuele ondernemerszin. Van dat laatste zouden met name afstuderende kunstenaars in Vlaanderen gerust een extra portie kunnen gebruiken. ‘Mijn basisangst is dat er te veel mensen rekenen op subsidies. Op dat vlak is er een mentaliteitsverschil tussen Nederland en Vlaanderen. De Vlamingen studeren af en vragen naar welk loket ze moeten voor ondersteuning. Een Nederlander wordt opgeleid – “afgericht”, zei ik bijna – om na de studie te rekenen op zijn of haar inventiviteit, creativiteit en ondernemerschap.’

Is het nu makkelijker om twintig te zijn dan in jouw tijd?

‘Veelzeggend vind ik Tomorrowland. Er hebben nog nooit zoveel kinderen in armoede geleefd en tegelijk betalen mensen 1900 euro voor drie overnachtingen in een luxe-tent in Boom. Dat is degoutant. Dat hele comfortgebeuren van vandaag staat haaks op de kunstenaar die het moeilijk heeft te overleven. Zo vond ik het een slecht idee van Sven Gatz om zich te vertonen op Tomorrowland. De volgende stap is duidelijk: “Dit is toch ook cultuur?” Natuurlijk is het cultuur, maar het zou spijtig zijn, mocht de minister voor festivals een nieuwe subsidiecategorie aankondigen waar alle festivals geld kunnen aanvragen: Mooov, Tomorrowland, een festival voor oude muziek ... Het is niet omdat iets cultuur is, dat we het als een kunst moeten subsidiëren.’

Is het draagvlak voor de kunsten al die jaren afgebrokkeld?

Mijn vertrouwen in kunstenaars is zo groot dat ik denk dat geen enkel politiek manoeuvre hen kan lamleggen

‘Als het draagvlak de som is van het publiek voor alle cultuurevenementen, is het vergroot – omdat er ook meer aanbod is. Maar “draagvlak” is ook het belang dat de politiek hecht aan het blijven stimuleren van kunst. Ik ben bang dat de consensus op dat vlak klein geworden is. Onze politici van de laatste twee decennia hebben amper aandacht of affectie voor cultuur. Elke Franse diplomaat die ambassadeur wordt, is ooit cultureel attaché geweest. Dat zegt iets over een land. Tegelijk blijft “draagvlak” een complexe term. Politici nemen hem vooral in de mond als ze iets níét willen doen. Voor een belastingverhoging, voor alle maatregelen die nu doorgevoerd worden, is ook geen draagvlak, maar toch zijn die beslissingen genomen. Politici kampen met hun rol als vertegenwoordigers. Toen David Van Reybrouck de G1000 organiseerde, voelde je een zekere angst bij de politiek: “Oei, ze gaan mensen bevragen.” Twintig jaar geleden was het middenveld nog sterk vertegenwoordigd door de traditionele partijen. Nu is er een partij aan de macht die bijna geen socioculturele verankering heeft. Dat is gevaarlijk.’

Moet de cultuursector zich zorgen maken over N-VA?

‘Mijn vertrouwen in kunstenaars is zo groot dat ik denk dat geen enkel politiek manoeuvre hen kan lamleggen. Je kan kunst niet maken of breken met geld: dat is mijn uitgangspositie. Als kunstenaar, en als mens in het algemeen, moet je in de eerste plaats op jezelf rekenen. Een goede kunstenaar is iemand die blaakt van zelfvertrouwen – anders ga je geen nest tegen een gebouw hangen, zoals Benjamin Verdonck deed. Er zijn veel politici die het zelfvertrouwen van kunstenaars zouden kunnen gebruiken. Wel is het zo dat de relatieve comfort zone die werd uitgebouwd in de jaren 1990, nu gesloopt wordt. Deze regering wil jobs creëren – wat een regering nog nooit deed – en daarvoor moet alles wijken. Ik ben even bang van de overdreven politisering als van de kleinere budgetten. Ik hoop dat Sven Gatz ooit “trop is te veel” zal roepen op het Martelarenplein. Voorlopig is hij te voorkomend voor zijn Vlaamse collega-excellenties. Cultuur is ons eerste exportproduct, en niet witlof, spruiten of waterzuiveringsstations.’

Het succes van die Vlaamse ‘cultuurexport’ blijft vaak verbonden met gevestigde namen als Jan Lauwers of Anne Teresa De Keersmaeker. Staat er een nieuwe generatie klaar?

‘Onze reputatie is er gekomen door zoveel kwaliteit op relatief korte tijd, laat ons zeggen tussen 1980 en 2000. Maar dat is ook te danken aan de generatie die voorafging, aan iemand als Béjart. Dat vergeten we weleens. De “tachtigers” en de “negentigers” waren de favorieten van een aantal internationale festivals. Op een bepaald moment leek Avignon een kolonie van Vlaanderen. Ook in Wenen, Tokio en New York waren de Vlamingen altijd aanwezig. We zijn kampioenen van de zuinigheid. Met een beperkte overheidssteun hebben we veel succes gehad in het buitenland. Maar het grote verschil met dertig jaar geleden is dat de concurrentie nu veel groter is dan ze ooit was voor Fabre, De Keersmaeker, Vandekeybus of Platel. Er is vandaag dus een ander klimaat, maar met mensen als Jan Martens heb ik alle vertrouwen in de opvolging. Hij heeft een dansopleiding gevolgd, neemt zijn vak ongelooflijk ernstig, communiceert zeer goed met de buitenwereld en is een schitterend diplomaat. Hij heeft alle intrinsieke kwaliteiten van een choreograaf én zoveel meer. Ik vind de nieuwe generatie intelligenter, cerebraler en tegelijk sensueler. De begeleiding is ook professioneler. Met deBuren hebben we deze zomer Jan Martens en Tom Struyf geprogrammeerd op het Zuid-Afrikaanse National Arts Festival. Die jonge makers zijn zeer veeleisend qua speelomstandigheden. Ze willen niet à n’importe quel prix in het buitenland staan. Ze dwingen respect af en dat loont.’

67_mercelis_The dog days are over, Jan Martens.jpg

Is die nieuwe generatie ook niet meer bezig met politieke of maatschappelijke thema’s?

‘Ik geloof dat alle goede kunst politiek is. Natuurlijk heb je gradaties. Als Sven Augustijnen Spectres maakt, is dat een expliciet politiek kunstwerk: hij kijkt naar de rol van België in de moord op Lumumba. Maar ook Fabre maakt op zijn manier politieke kunst. Als Sidi Larbi Cherkaoui naar Azië gaat en elementen die hem raken integreert in een choreografie, heeft dat ook een politieke dimensie. Zelfs Arne Quinze zou je politiek geëngageerd kunnen noemen, al is het maar door zijn geflirt met die plekken waar er geld is om zijn megadingen te maken. Ik zie vandaag dus niet meer geëngageerde kunst dan vroeger, maar de verhouding tot de politiek is dubbelzinniger geworden: aan de ene kant heb je de commissies en subsidies, aan de andere kant de kritiek op het regime. Misschien maakt dat jonge mensen van vandaag voorzichtiger dan pakweg de generatie van Luc Deleu, met zijn architectuur die tegelijk hyperrealistisch en utopisch is. Dat maakt hem een mooi voorbeeld van een kunstenaar die zijn hele carrière geëngageerd is geweest. Maar kunstenaars hoeven niet in al hun werk politiek te zijn. Picasso heeft zowel de Guernica geschilderd als kunstwerken voor huis-, tuin- en keukengebruik. Zo gaat het vandaag ook.’

Maar kunnen kunstenaars nog een verschil maken?

Noodzaak is het belangrijkste: dáármee maak je het verschil

‘De belangrijkste reden waarom mensen kunstenaar worden of zijn, is omdat ze niet anders kunnen. Fabre, Vandekeybus, Cherkaoui … zijn verschrikkelijk goed in wat ze doen, maar ik heb nog nooit iets kunnen bedenken waarin ze beter zouden kunnen zijn. Dat is de sleutel voor een kunstenaarschap: het moet zo zijn dat er niets is dat je beter kan. Daarom is het ook goed dat veel slechte kunstenaars galeriehouder of zakelijk leider worden. Je hoort zakelijke medewerkers soms zeggen dat ze eigenlijk dramaturg zijn. Laat het, potvermille, we hebben genoeg dramaturgen. Noodzaak is het belangrijkste: dáármee maak je het verschil.’

De maatschappelijke ondersteuning van die artistieke noodzaak taant wel, of niet?

‘Besef dat we het in Europa lang niet zo slecht hebben als we soms denken. Bob Wilson zei ooit dat hij tachtig procent van zijn tijd heeft moeten zoeken naar geld. Hier is het comfortabeler! Als je geen Amerikaan bent, moet je er maar veertig procent van je tijd insteken, omdat je een zak geld krijgt. In de States bestaat er geen VAF dat aan Woody Allen vraagt wanneer hij nog eens een film gaat maken. Daar vinden ze dat er met die idiote, marginale films geen geld te verdienen valt. Dat is het voordeel van dit oude continent: wij mogen nog rare dingen doen. Zowel Aziaten als Noord- of Zuid-Amerikanen hebben een link nodig met Europa om hun werk te realiseren. Of het nu Ai Weiwei is of een Cubaanse kunstenaar: met één continent heeft iedereen contact. Daar mogen we best trots op zijn.’

En onze interne Vlaams-Nederlandse betrekkingen? Hoe heb je die de voorbije tien jaar zien evolueren?

‘De Nederlandse politiek weet eindelijk dat Vlaanderen bestaat – dat was hen ontgaan. Er is nu meer respect en erkenning voor Vlaanderen als politieke entiteit. Of ook de culturele liefde tussen Vlaanderen en Nederland is toegenomen, verschilt per sector en per individu. Ik heb Nederlanders en Vlamingen ontmoet die de samenwerking wilden stimuleren, en ik heb er andere ontmoet. Dat ik zelf veel belang hecht aan samenwerking, is vooral een pragmatische reflex: het is beter om met vijfentwintig miljoen te zijn dan met zes miljoen. Ik hoop dus dat de culturele samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland kan blijven groeien, dat we samen kunnen optreden in het buitenland. Waarschijnlijk zal dat pas lukken als beide gebieden centen apart zetten in een fonds – het BesteBuren fonds, bijvoorbeeld – waaruit makers kunnen putten om samen projecten op te zetten.’

Mark Rutte & Geert Bourgeois © ANP.jpg

Heb je met deBuren veel gemerkt van de besparingen in Nederland?

‘Ja en nee. De besparingen in Nederland zijn stevig geweest, maar vooral de manier waarop was ingrijpend. Zijlstra is als beul ingehuurd en heeft zeer populistisch gehakt in de subsidies. Maar het is te gemakkelijk om te zeggen dat het enkel Zijlstra en de Nederlandse liberalen waren. Er is sindsdien nog altijd geen regering geweest die de maatregelen volledig teruggeschroefd heeft. Onlangs verkondigde minister Bussemaker wel dat ze twintig miljoen extra uittrekt voor het huidige cultuurbeleid, maar dat is slechts een fractie van wat er is afgenomen. Dat gezegd zijnde, mogen we niet vergeten dat Nederland in vergelijking met Vlaanderen nog altijd een gigantisch cultuurbudget heeft. Wij hebben hier geen instelling met het budget van het Stedelijk. Wij hebben geen Rijksmuseum, geen Van Abbe, geen Kröller-Müller, geen Boijmans Van Beuningen. Nederlanders zijn fantastisch in organiseren, op het megalomane af. Met het bestuur van het Stedelijk voer je precies hetzelfde gesprek als met de directie van Albert Heijn. Wat wel enorm verminderd is, zijn de subsidies aan jonge kunstenaars. Maar ik heb in Nederland ook veel kunstenaars gekend die jaar na jaar met een grote glimlach kwamen zeggen dat ze “nog een jaartje konden doorgaan met hun onderzoek”. Ook al wisten ze al lang niet meer wat dat onderzoek was. Die OCMW-functie was ook niet goed.’

Geldt die kritiek ook voor Vlaanderen? Worden er te veel kunstenaars ondersteund?

‘Elke samenleving, elke stad of structuur zal moeten bepalen hoeveel kunst ze kan en wil verdragen. Dat begint al in het onderwijs. Als we kunstenaars opleiden en “master” maken, moeten we ze daarna ook een functie kunnen geven. Als er geen behoefte is aan duizend architecten per jaar, moeten we er ook niet zoveel diplomeren. Natuurlijk moeten opleidingen niet volledig worden afgestemd op de vraag van de markt of de samenleving, maar ze moeten er ook niet haaks op staan. Op dat vlak kunnen we nog veel beter nadenken over wat we in de verschillende kunsttakken nodig hebben. Het KASK heeft een heel goede fotografieopleiding, laten we daar dan de enige fotografieopleiding van Vlaanderen van maken. Voor de theateropleidingen lijkt het me zinvol om een samenwerking tussen Amsterdam, Maastricht, Antwerpen en Brussel te overwegen. De juiste keuzes maken is extreem moeilijk. Ook bij het toekennen van subsidies pleit ik voor een samenwerking met Nederland, om de pool van beoordelaars groter te maken. Hier beoordeel je altijd een ex-lief, een toekomstig lief, een collega of een familielid. Gezond is dat niet. Le coeur a ses raisons que la raison ignore …’

Hoe zou jij vandaag een kunstopleiding inrichten?

Na hun studie zouden jonge kunstenaars de mogelijkheid moeten krijgen om drie jaar verder te gaan met een mentor

‘Een magische formule is er niet. Ik zou het aantal opleidingen verminderen en verbeteren, en meer met gastdocenten werken. Ik ben als de dood voor slechte kunstenaars die in het onderwijs gaan lesgeven. Een systeem dat me charmeert, is dat van de School of Visual Arts in New York. Als student krijg je er een menu waaruit je je docenten kan kiezen: Tuymans kost 500 euro, Op de Beeck kost 300 euro. Zo stel je je curriculum samen. Op het eind van het academiejaar vraagt de school aan alle studenten hoe het was met die Tuymans en die Op de Beeck. De studenten beoordelen de docenten constant. Ik kan je verzekeren: in die scholen zit kwaliteit. Daar is nog nooit iemand vast benoemd geweest. Tegelijk moeten we studenten beter begeleiden. Na hun studie zouden jonge kunstenaars de mogelijkheid moeten krijgen om drie jaar verder te gaan met een mentor. Een meester-leerlingmethode. Tijdens die drie jaar worden ze niet geplaagd door de RVA, de BTW-administratie of het ziekenfonds. Kunstenaar worden is nu eenmaal een moedige keuze vol risico’s. Van iemand die daaraan begint op achttien jaar, kan je niet verwachten dat hij op zijn drieëntwintigste als een bevoegd verklaard kunstenaar solo verder kan zeilen. Geef hem tot zijn dertig de kans om te leren, om fouten te maken, om zich te vergissen.’

Wie waren voor jou de meest inspirerende figuren tijdens je carrière?

‘Er zijn er zeer veel. Mijn mentor was Fernand Nédée, die me binnenhaalde in de Priorij Corsendonk. Hij was alles wat ik als mei-68’er verfoeide: een bankier, holdingbaas, overtuigd katholiek en penningmeester van de toenmalige CVP. Maar ik heb nooit een intelligentere, integerder en genereuzere mens ontmoet. Bij de kunstenaars zet ik David Van Reybrouck op één. Hij is een kunstenaar, maar ook een wetenschapper. Iemand die tegelijk zeer gevoelig en zeer intelligent is. Wim Vandekeybus is dan weer een kunstenaar van wie ik al het werk heb gezien en voor wie ik van in het begin een groot respect heb gehad. Van Jan Raes heb ik veel geleerd over muziek. Ik bewonder zijn manier van omgaan met kunst en muziek. Bij de nieuwe generatie ben ik helemaal weg van het werk van Pieter-Jan De Pue. Zijn documentairedebuut, dat dit najaar uitkomt, is indrukwekkend. Ook de authenticiteit en vernieuwende kracht van Naomi Velissariou vind ik erg sterk. Maar na al die jaren koester ik tochde grootste bewondering voor schrijvers en componisten. Een goed boek schrijven is zo moeilijk. Als beeldend kunstenaar of theatermaker kan je een fantastisch momentum grijpen, bepaald door tijd, omstandigheden, een energieboost, je lief ... Voor een schrijver of muzikant werkt dat niet zo. Je kan niet éven een bestseller schrijven. Als ik een partituur zie van een symfonisch werk, word ik stil. Dat zijn geen toevalstreffers.’

67_mercelis_Dorian Van Der Brempt 2.jpgOp welke eigen verwezenlijkingen ben je het meest trots?

‘Het was een privilege om deBuren te kunnen leiden. Gedurende tien jaar kreeg ik anderhalf miljoen euro per jaar om dingen te doen die ik graag deed. Ik heb geprobeerd die genereuze subsidie van Nederland en Vlaanderen zo goed mogelijk te besteden. We hebben meer gedaan dan oorspronkelijk verwacht werd. Vooral op onze gratis luisterboeken, de Radioboeken en de citybooks ben ik erg trots. Vandaag moet alles geteld worden, welnu: daar zijn 5 500 000 exemplaren van gedownload. Even fijn was het om vier keer twintig veelbelovende jonge mensen mee te nemen naar Parijs en ze twee weken de kans te geven om te schrijven, te flaneren, de stad te kunnen ruiken, voelen, bekijken en beluisteren. Het mooiste wat je mensen kan geven, is tijd. Traagheid is een enorme deugd.’

Welke goede raad heb je voor mensen die nu beginnen te werken in de cultuursector?

‘Het is een privilege om in deze sector te kunnen werken. Dat mogen we nooit vergeten. Tegelijk is het een sector waarin je enkel resultaat behaalt door verschrikkelijk hard te werken, omdat de concurrentie zo groot is – alleen noemen we het geen “concurrentie”. Enkel the very best overleven. Maar hard werken in de cultuursector is het mooiste wat er is.’

Wat ga je nu doen?

‘Eerst ga ik even rusten. Dat kan drie dagen, drie maanden of drie jaar duren. Daarna wil ik proberen een synthese te schrijven. Ik ken mijn beperkingen en denk te weten wat ik wel kan. In de cultuursector wordt slecht bestuurd. Misschien moet ik iets over culturele diplomatie en cultuurbeleid schrijven. Ik zou zo graag de sloper zijn van de slechtste Vlaamse cultuurgewoonte: het Cultuurpact. In Parijs bevestigde minister-president Bourgeois mij dat voor hem het Cultuurpact niet meer hoeft. Ik moet dat nog melden op het Schoon Verdiep in Antwerpen.

Heleen Mercelis rust uit en is eindredacteur voor rekto:verso.