‘Ik heb een afkeer van volwassenen die in de plaats van kinderen denken’

Door op Tue Dec 09 2014 10:42:48 GMT+0000

Dit najaar werd Oda Van Neygen met een groots afscheidsfeest en een laatste festival uitgezwaaid bij BRONKS, het Brusselse jeugdtheaterhuis dat ze bijna 25 jaar geleden eigenhandig uit de grond stampte. Het vuur in haar ogen is nog lang niet gedoofd. ‘De enige manier om de kloof tussen het onderwijs en de kunstensector te dichten is een grondige herziening van de leerplannen. Weinig leerkrachten beschikken over de nodige tools om kinderen terdege te begeleiden in hun contact met kunst.’

Op haar achttiende wilde ze graag naar het RITS. Regieassistent worden. Maar voor haar vader waren er maar twee opties: verpleegster of onderwijzeres. Het werd het onderwijs. In Brussel. En ’s avonds op café, waar ze Jari Demeulemeester en Hugo De Greef leerde kennen en zo in de Beursschouwburg belandde. Ze bouwde er een opmerkelijke jeugdtheaterwerking uit en introduceerde Nederlandse theatermakers als Jozef Van den Berg en Caroussel in Vlaanderen. In een tijd waarin klassiek poppentheater zowat het hele aanbod aan kindertheater beheerste, was dat ongezien.

63_debodt_Oda Van Neygen © Cobra.jpgLater ging Oda Van Neygen ook zelf produceren. K!T van Paul Peyskens, één van die voorstellingen, werd een instant internationaal succes. Haar frisse kijk op jeugdtheater maakte van haar een veelgevraagde spreker op colloquia en studiedagen. Ze richtte samen met andere programmatoren OMIKRON op, een vereniging die de belangen van het jeugdtheater verdedigde. En toen OMIKRON opging in het Vlaams Theater Instituut, werd ze bij dat VTi ondervoorzitter, om ook daar de belangen van het jeugdtheater te blijven behartigen. Maar toen besloot Paul Corthouts, de nieuwe directeur van de Beursschouwburg, in 1991 tabula rasa te maken en te stoppen met de programmering van jeugdtheater. ‘Dat was hard’, zegt Van Neygen 23 jaar later. ‘Je weet dat je goed gewerkt hebt, maar je wordt daar toch voor afgestraft.’

De grande dame van het Brusselse jeugdtheater bleef niet bij de pakken zitten. In december 1991, amper twee maanden na de beslissing van de Beurs, richtte ze BRONKS op. Ook dat ging niet zonder slag of stoot, herinnert ze zich. ‘De zoektocht naar middelen, naar locaties, naar mensen, … was zwaar. Mijn leven heeft sindsdien hoofdzakelijk uit lobbywerk bestaan.’ De Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) beslisten vrij snel om subsidies te geven en met steun van de toenmalige ministers Hugo Weckx en wijlen Jos Chabert kreeg Van Neygen zelf een bureau bij de Dienst Cultuurpromotie. ‘Samen met een aantal vrijwilligers – op dat moment had ik zelf ook geen loon – ben ik op zoek gegaan naar locaties en zijn we met een festival en een heel seizoenprogramma begonnen. We hebben lange tijd de zaal van PSK kunnen gebruiken, een klooster in de Brialmontstraat, de ruimtes van de Bottelarij, … In de praktijk was de romantiek van het nomadenbestaan vaak hard labeur.’

Heeft een eigen huis voor BRONKS voor rust gezorgd?

Het jeugdtheater zou juist meer middelen moeten krijgen dan het volwassentheater

‘Ja en neen. Er kwamen andere kwesties in de plaats. We waren nog maar net onze nieuwe zaal aan de Varkensmarkt ingetrokken, of we kregen al af te rekenen met een kaasschaaf over onze subsidies. Je hebt dan een nieuwe werking, maar moet meteen beslissen wat je erin schrapt. Nochtans zou het jeugdtheater juist meer middelen moeten krijgen dan het volwassentheater: onze kosten zijn dezelfde, maar onze inkomsten liggen veel lager, omdat je aan gezinnen en scholen niet dezelfde prijs kan vragen. De subsidiekloof blijft groot. Tegelijk is er met die vaste plek wel een zekere rust gekomen. Je kan repeteren op de plek waar je werkt, en kan er ook try-outs of lezingen organiseren. We hebben er naamsbekendheid en geloofwaardigheid mee gewonnen. Vroeger moesten we altijd actief op zoek naar kinderen voor de atelierwerking. Nu hebben we voor STUDIO BRONKS ellenlange wachtlijsten. Precies daarom heb ik altijd een eigen huis gewild: een artiest heeft een plek nodig waar hij in alle rust kan werken, en als huis is het belangrijk dat je kinderen en artiesten aangenaam kan ontvangen, dat je een plek hebt om na een voorstelling na te praten. Alleen blijft het jammer dat we niet genoeg middelen hebben om een open huis te zijn waar kinderen ook gewoon na school kunnen binnenlopen om te praten, te spelen. In Brussel is aan dat soort plekken echt een schrijnend tekort.’

Is theater maken in Brussel anders dan in andere Vlaamse steden?

‘Ik weet niet hoe het is om in een andere stad een theaterhuis te hebben, ik heb ook niets met Gent, Antwerpen of Leuven. Ik heb altijd in Brussel gewoond en hou ontzettend veel van deze stad. Als ik een namiddag vrij heb, fiets ik bijna automatisch naar het centrum. Ik volg nu een cursus fotografie en leer zo heel anders naar de stad kijken. Fantastisch is dat. Uiteraard zit je in Brussel ook met de taalproblematiek. Op woensdag programmeren we bijvoorbeeld meer visuele voorstellingen, specifiek voor een allochtoon publiek. Maar dat neemt niet weg dat Nederlandstalig theater in Brussel relevant blijft. Taal kan een motor zijn om kinderen te helpen in hun ontwikkeling. Net daarom zijn schoolvoorstellingen zo belangrijk: voor veel kinderen is dat hun enige kennismaking met theater. Tegelijk vinden we het belangrijk om de buurt waarin we werken, te leren kennen. We proberen de buurtbewoners te stimuleren om voorstellingen bij te wonen, hebben een traject om allochtone moeders te laten kennismaken met BRONKS, … Maar dat soort projecten hebben we steeds met extra subsidies gerealiseerd. Als die subsidie wegvalt, dan stopt ook het project noodgedwongen. Het blijft een moeilijke vraag: doen we die sociaal-artistieke projecten met onze artistieke middelen of niet? Als huis moet je voortdurend dat soort keuzes maken.’

Maatschappelijke betrokkenheid heb je altijd belangrijk gevonden. Is dat ook genoeg tot uiting kunnen komen in het artistieke parcours van BRONKS?

Vele directies van cultuurcentra maken een kosten-batenanalyse en komen dan uit bij makkelijke, spectaculaire, vrijblijvende producties

‘Ook dat waren moeilijke keuzes. Het soort voorstellingen dat ik graag de hele tijd had willen maken, waren die à la Wij/Zij van Carly Wijs, over het gijzelingsdrama in Beslan. Over gevoelige of maatschappelijke thema’s, dus. Maar dat kan je niet. Omdat je die voorstellingen ook moet verkopen. Cultuurcentra durven het risico niet te nemen om zulke producties blind te programmeren. Vele directies van cultuurcentra maken een kosten-batenanalyse en komen dan uit bij makkelijke, spectaculaire, vrijblijvende producties. Maar wat voor zin heeft het, elk jaar dezelfde afdrukjes te tonen? Zo prikkel je de fantasie van de kinderen toch niet?’

Kinderen worden al met genoeg miserie geconfronteerd, repliceren sommige ouders dan.

‘Nee, kinderen kijken net met een heel open blik naar de wereld, ze willen voortdurend bijleren. Je hoeft hen echt niet enkel vrolijke, makkelijke producties voor te schotelen. Volwassen denken nog steeds in de plaats van het kind en vinden dat je kinderen niet met thema’s als die van Wij/Zij mag confronteren. Onzin. Als je hoort wat kinderen tijdens nagesprekken uit de voorstelling halen, dan weet je dat het helemaal niet te moeilijk of te hard is voor hen. Kinderen komen hoe dan ook in contact met geweld, of je dat wilt of niet. Maar ze kijken daar heel anders naar dan volwassenen. Ze leggen verbanden met Islamitische Staat en met verre oorlogen, of met de onrechtvaardigheid die ze zelf ondervinden.’

Hoe koos je de kunstenaars waarmee je samenwerkte?

‘Dat gebeurde altijd op dezelfde manier. Bij prospecties werd ik aangesproken door de persoon van een maker, door zijn verhaal of de manier van vertellen. Ik nodigde hen uit voor een gesprek over waar ze mee bezig waren, wat ze met kinderen hadden. En ik vertelde over BRONKS, over mijn eigen zoon,  over waarom ik graag in Brussel ben, over waarom thema’s als armoede en onrechtvaardigheid zo belangrijk zijn voor mij. En dan kom je in zo’n gesprek altijd bij de vraag: ‘Waar gaan we het dan over hebben? En waarom?’ En dan voel je al snel of iets juist zit. Schreven makers zelf de tekst, dan vroeg ik die al in een vroeg stadium op. Ik heb vele teksten bijgestuurd en altijd dramaturgisch advies gegeven, naast de externe dramaturgen die ik regelmatig engageerde.’

63_debodt_Wij_Zij, Bronks © Cobra.jpg

Zie je een rode draad bij de makers die vaker terugkwamen?

‘Namen als Paul Peyskens, Pascale Platel, Dimitri Leue, Ad van Iersel, Raven Ruëll, Joris Van den Brande, Tom Dupont… ze hadden telkens iets met humor, maar allemaal op een heel andere manier. Heel vreemd.’

Waar moet het jeugdtheater zich zorgen om maken voor de toekomst?

‘Het moet het rooien met steeds minder subsidies, dat boezemt me echt angst in. Ik hoop dat politici vaker komen kijken en het jeugdtheater de broodnodige subsidies toekennen. Trek die bedragen nu eindelijk eens op! Wat ik ook heel belangrijk vind, is dat er een inventaris komt van jeugdtheaterrepertoire dat artistiek volwaardig is. Teksten van oudere theatermakers als Ad de Bont of Paulien Mol ontsluiten, nieuwe creaties bijhouden, interessante teksten uit het buitenland vertalen: er is nog veel werk. Ook in theateropleidingen moet er meer aandacht naar jeugdtheater gaan. Ze nodigen zoveel gastdocenten uit, waarom dan zo weinig jeugdtheatermakers? Docenten zouden hun studenten vaker naar jeugdtheater moeten sturen, hen daar nog meer stages moeten laten lopen. Jeugdtheater moet binnen de opleidingen geen apart statuut krijgen, moet op een vanzelfsprekende manier in de opleiding zitten, vanaf het begin. Dat zou de kwaliteit van het jeugdtheater ten goede komen. Je ziet nog te veel afdrukjes van hetzelfde brave sjabloon. Tegelijk heb ik wel een goed gevoel bij een nieuwe generatie jeugdtheatermakers: Annelies van Hullebusch, Simon De Vos, Kinderen van de Villa, …’

Je hebt zelf lesgegeven in Brussel. Hoe kijk je naar het onderwijs van vandaag?

Kleuterjuffen, onderwijzers of leerkrachten krijgen geen tools aangereikt om theater of beeldende kunst te begrijpen

‘De muren waar ik toen al tegen aanliep, als lerares in het tweede leerjaar, zijn nog steeds dezelfde. Ik liet de kinderen veel vrijheid. Als ze een uur hadden gewerkt, mochten ze even spelen of zongen we een liedje. In de andere leerjaren kon dat niet. Daarom ben ik er indertijd ook uitgestapt. Ik pleit ervoor om in het basisonderwijs enkel in de voormiddag aan kennisoverdracht te doen en de namiddag tijd en ruimte te laten voor creativiteit en expressie op allerlei vlakken. Zo trokken Mieja Hollevoet en Inne Goris in de beginjaren van BRONKS naar scholen om er samen met de leerkrachten de voorstelling voor te bereiden die de kinderen en jongeren zouden zien. Dat doen we trouwens nog altijd. We hebben toen ook met de normaalscholen een aantal projecten opgezet om theater hoger op de agenda te zetten, maar al te vaak blijf je afhankelijk van het enthousiasme van één of twee docenten. Dat verklaart de kloof tussen de culturele sector en het onderwijs. Kleuterjuffen, onderwijzers of leerkrachten krijgen geen tools aangereikt om theater of beeldende kunst te begrijpen, laat staan dat ze die kunnen doorgeven aan hun leerlingen. Het probleem zou structureel aangepakt moeten worden, door een grondige hervorming van de leerplannen van zowel de lerarenopleiding als het basis- en het secundair onderwijs.’

Op welke verwezenlijking ben je het meest trots?

‘Er zijn er zoveel, er is niet een die eruit springt. Er zijn vele voorstellingen waar ik enorm trots op ben. We hebben ook vele prijzen gewonnen. Als je ons palmares bekijkt, kan je zeggen dat ik voor een repertoire heb gezorgd. Ik heb artiesten groot gemaakt, ik ben een goede dramaturg geweest. En er waren ook onze festivals, die altijd een enorme uitstraling hebben gehad. Ik heb veel werk gemaakt van de ontsluiting van Franstalig werk, een kinderjury opgericht binnen BRONKS, een stevige educatieve omkadering uitgebouwd, … Ik heb veel gedaan, maar evengoed vele dromen niet kunnen realiseren. Ik wou graag een experimenteerplateau voor jonge makers, ik had ons traject met het onderwijs graag verder uitgebouwd, … Maar dat is allemaal niet gelukt. Daarom doet het deugd te kunnen stoppen met een productie als Wij/zij. Ik had me geen beter afscheidscadeau kunnen bedenken.’

Heb je ergens spijt van?

‘Ja, ik heb er spijt van dat ik BRONKS heb opgericht. Toen ik dat vertelde aan mijn man Klaas, schrok hij, maar mijn zoon Amos begreep wat ik bedoelde. “Je bent vaak thuis gekomen met het idee: nu stop ik ermee”, zei hij. Ik ben echt vaak ongelukkig geweest. Veel pijn gehad ook. En dan stel je jezelf de vraag: “Waarom heb ik na mijn ontslag niet gewoon voor Amos gekozen? Waarom heb ik niet zoals elke moeder drie maanden bevallingsverlof genomen? Waarom heb ik niet aan mezelf gedacht?” Ik ben iemand die creatief is, maar dat aspect heb ik nooit kunnen ontwikkelen. Ik wou regieassistent worden, dat is er nooit van gekomen. Mijn heerlijke tijden, dat was de periode in de Beursschouwburg. Ik kon er films zien in mijn vrije tijd, zat mee aan de montagetafel, ... omdat er een structuur was die mij toeliet om dat soort dingen te doen. Dat was genieten. Ik kon meer Oda zijn. De rebel zijn. Ik ben lang Oda niet meer geweest. Ik stond altijd in functie van. Dingen doen voor de maatschappij, voor anderen. Als artistiek leider moet je een huis op verschillende manieren rechthouden, waardoor je vaak niet aan het artistieke werk toekomt. Je moet steeds keuzes maken, binnen het beschikbare budget. Ook de tijd en energie die ik gestopt heb in het zoeken naar middelen, is slopend geweest. Altijd maar weer politici proberen te overtuigen. Altijd maar weer bewijzen hoe goed je bent, terwijl je de ene prijs na de andere krijgt. Het is echt heel hard geweest. De kracht die ik had om door te gaan, kwam van Amos. Zonder Klaas en zonder Amos had BRONKS nooit bestaan. En enerzijds ben je natuurlijk trots dat je de mensheid zoveel gegeven hebt. Maar anderzijds blijft er de vraag hoe het geweest zou zijn als ik een opleiding gevolgd had. Zou ik gelukkiger geweest zijn? Ik weet het niet. Gelukkig laat ik in BRONKS een fantastische ploeg achter. Ik ben ook heel blij met mijn opvolgers, ik heb het volste vertrouwen in hen.’

Welke tips wil je minister van Cultuur Sven Gatz nog meegeven?

Op dit moment gaat 0,7 % van de begroting naar kunst, dat is toch om te huilen?

‘Hij moet zo snel mogelijk de subsidies voor het jeugdtheater optrekken. Niet wachten tot 2017. Hij moet voor de jeugd kiezen. Hij moet veel komen kijken, en met een open blik. Ik heb hem nog gekend als student, hij keek toen intelligent naar theater. Ik ben hoopvol, maar ik weet niet hoeveel vrijheid hij heeft om de juiste keuzes te maken. Op dit moment gaat 0,7 % van de begroting naar kunst, dat is toch om te huilen? Dat moet toch veel meer zijn? Als politici en gezagsdragers vaker zouden komen kijken, zullen ze inzien dat geld voor cultuur een belangrijker investering is dan die in alle banken samen. Mochten zij horen wat er bij nagesprekken uit kindermonden komt, zouden ze het kind misschien anders gaan bekijken. Nog steeds denkt men al te snel dat iets wel goed genoeg is voor een kind. Dat is een attitude die blijft. En daar kots ik van.’

Els De Bodt is artistiek leider van Het Theaterfestival.